Regeling van de Minister van Economische Zaken van 2 september 2008, nr. WJZ / 8123674, houdende regels inzake de verstrekking van subsidies ten behoeve van verduurzaming van de energiehuishouding (Tijdelijke energieregeling markt en innovatie)

Tijdelijke energieregeling markt en innovatie

De Minister van Economische Zaken,

Besluit:

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

§

1

Algemene bepalingen

Artikel

1.1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • de minimis verordening: Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van Europese Gemeenschappen van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L379);

  • groep: een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

  • kleine of middelgrote onderneming: een kleine of middelgrote onderneming in de zin van verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (de algemene groepsvrijstellingsverordening) (PbEU L 214);

  • Minister: de Minister van Economische Zaken;

  • ondernemer: een natuurlijke persoon, een rechtspersoon of een vennootschap, die een onderneming in stand houdt, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld;

  • ondernemer in de landbouwsector: een ondernemer die activiteiten verricht op het gebied van de productie, verwerking en afzet van landbouwproducten als bedoeld in bijlage 1 bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met uitzondering van ondernemers in de visserij- en aquacultuursector en in de bosbouwsector;

  • onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent;

  • onderzoeksorganisatie: een onderzoeksorganisatie als bedoeld in paragraaf 2.2, onderdeel d, van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2006/C 323/01 (PbEU C 323);

  • penvoerder: de door het samenwerkingsverband aangewezen penvoerende organisatie;

  • publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie: een geheel of gedeeltelijk van overheidswege gefinancierde onderzoeksorganisatie;

  • referentiekosten: kosten voor een investering ten behoeve van een in Nederland gangbaar systeem, apparaat of techniek die in technisch opzicht vergelijkbaar is met een in Nederland uit te voeren project maar waarmee niet hetzelfde niveau van milieubescherming kan worden bereikt als met het uit te voeren project, terwijl, in geval van een uit te voeren project voor hernieuwbare energie, de capaciteit voor de opwekking van energie van dat project ten minste overeenkomt met die van de eerstbedoelde investering;

  • samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit ten minste twee niet in een groep verbonden partijen, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van activiteiten, niet zijnde een vennootschap;

  • specifieke uitkering: een subsidie aan een provincie, gemeente of openbaar lichaam als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen die tevens een specifieke uitkering is als bedoeld in de Financiële-verhoudingswet.

Artikel

1.2

Deze regeling valt onder verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (de algemene groepsvrijstellingsverordening) (PbEU L214).

Artikel

1.3

De Minister verstrekt voor activiteiten die bijdragen aan de verduurzaming van de energiehuishouding en omschreven zijn in de volgende hoofdstukken, een subsidie aan een daar omschreven in Nederland gevestigde natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap.

§

2

Hoogte van de subsidie

Artikel

1.4

Artikel

1.5

§

3

Subsidiabele kosten

Artikel

1.6

Artikel

1.7

Artikel

1.8

Artikel

1.9

Artikel

1.10

Indien de aanvrager kiest voor de vaste-uurtarief-systematiek, worden de subsidiabele kosten berekend door het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gemaakt te vermenigvuldigen met een vast uurtarief van € 35 waarin zowel de directe loonkosten als daaraan toegerekende indirecte kosten zijn begrepen, vermeerderd met:

  • a.

    de kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn;

  • b.

    de aan derden betaalde kosten.

Artikel

1.11

§

4

Wijze van verdelen en subsidieplafond

Artikel

1.12

§

5

Adviescommissies

Artikel

1.13

§

6

Indienen aanvraag

Artikel

1.14

Artikel

1.15

Indien aanvragers om subsidie samenwerken in een samenwerkingsverband, dienen zij hun aanvraag in via een penvoerder.

Artikel

1.16

§

7

Afwijzingsgronden

Artikel

1.17

De Minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels.

Artikel

1.18

De Minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien:

  • a.

    door een of meer bestuursorganen in het kalenderjaar van de aanvraag en twee aan dit kalenderjaar voorafgaande kalenderjaren aan de aanvrager reeds tot een gelijk of hoger bedrag subsidie is verstrekt zonder goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen dan voor de sector waartoe de betrokken aanvrager behoort, is vastgesteld in de de minimis verordening;

  • b.

    onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkenen de activiteiten kunnen financieren;

  • c.

    het onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten binnen de voor de betreffende activiteiten gestelde termijn kunnen worden voltooid;

  • d.

    het aannemelijk is dat de activiteiten ook zonder subsidie zonder belangrijke vertraging zouden worden uitgevoerd;

  • e.

    onvoldoende vertrouwen bestaat in de technische haalbaarheid van de activiteiten;

  • f.

    onvoldoende vertrouwen bestaat in de economische haalbaarheid van de activiteiten;

  • g.

    de activiteiten geen bijdrage aan de doelstellingen van de subsidie leveren;

  • h.

    onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkenen de capaciteiten hebben om de activiteiten naar behoren uit te voeren;

  • i.

    het project gericht is op:

    • 1°.

      de aanpassing aan van toepassing zijnde, of vastgestelde maar nog niet van toepassing zijnde, communautaire normen,

    • 2°.

      de aanpassing aan nationale normen die gelijk zijn aan of minder zware eisen stellen dan communautaire normen of

    • 3°.

      de aanpassing aan nationale normen bij afwezigheid van communautaire normen, indien de aanpassing heeft plaatsgevonden na de op de in de nationale norm vastgestelde uiterste datum.

§

8

Beslissing op de aanvraag

Artikel

1.19

Artikel

1.20

Artikel

1.21

Artikel

1.22

Indien de subsidie wordt verstrekt aan deelnemers in een samenwerkingsverband, verzendt de Minister de beschikkingen tot subsidieverlening aan de penvoerder.

§

9

Verplichtingen van de subsidie-ontvanger

Artikel

1.23

De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan de Minister van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op hem toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tot verlening van surseance van betaling aan hem of tot faillietverklaring van hem.

Artikel

1.24

Artikel

1.25

Artikel

1.26

Indien de periode van uitvoering van de activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen meer dan twaalf maanden in beslag neemt, wordt bij de beschikking tot subsidieverlening de verplichting opgelegd tot indiening van één of meer rapportages, waarbij rekening wordt gehouden met de mijlpalen van de activiteiten.

Artikel

1.27

Artikel

1.28

Artikel

1.29

Artikel

1.30

De Minister kan bij de beschikking tot subsidieverlening nadere verplichtingen opleggen.

§

10

Voorschotten

Artikel

1.31

Artikel

1.32

Artikel

1.33

§

11

Subsidievaststelling

Artikel

1.34

Artikel

1.35

Indien subsidie-ontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, dienen zij hun aanvraag tot subsidievaststelling in via de penvoerder.

Artikel

1.36

Hoofdstuk

2

Duurzame warmte voor bestaande woningen

Artikel

2.1

Artikel

2.2

Artikel

2.3

Artikel

2.4

Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidie op aanvragen om subsidie voor duurzame warmtemaatregelen, ontvangen in de periode van de datum van inwerkingtreding van deze regeling tot en met 31 augustus 2009, 18.00 uur, bedraagt:

  • a.

    voor zonneboilers en warmtepompen, niet zijnde lucht/waterwarmtepompen: € 16 miljoen;

  • b.

    voor lucht/waterwarmtepompen: € 2 miljoen;

  • c.

    voor installaties voor micro-warmtekrachtkoppeling: € 2 miljoen.

Artikel

2.5

De Minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel

2.6

De Minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien:

  • a.

    hij het onaannemelijk acht dat de aanvrager binnen zes maanden opdracht zal geven tot uitvoering van de duurzame warmtemaatregel;

  • b.

    de aanvrager vóór 1 september 2008 ter zake van de duurzame warmtemaatregel waarop de aanvraag betrekking heeft, verplichtingen is aangegaan.

Artikel

2.7

De subsidie-ontvanger geeft binnen zes maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening opdracht tot uitvoering van de duurzame warmtemaatregel.

Artikel

2.8

Hoofdstuk

3

Unieke kansen programma verduurzaming warmte en koude

Artikel

3.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • duurzame warmte of koude: de nettoproductie van warmte of koude uit hernieuwbare primaire energiedragers;

  • restwarmte of -koude: warmte of koude die in de huidige situatie beschikbaar is, maar niet nuttig gebruikt wordt, niet zijnde duurzame warmte of koude;

  • unieke kansen warmte/koudeproject: een voor Nederland nieuw planmatig geheel van activiteiten gericht op het in de praktijk beproeven van een systeem voor benutting van duurzame warmte of duurzame koude of restwarmte of restkoude, dat wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband, waarbij bij tenminste een van de deelnemers technische of beheersmatige voorzieningen worden getroffen.

Artikel

3.2

Artikel

3.4

Artikel

3.5

Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidies op aanvragen om subsidie voor unieke kansen warmte/koudeproject, ontvangen in de periode van de datum van inwerkingtreding van deze regeling tot en met 1 december 2008, 17:00 uur, bedraagt € 10.000.000.

Artikel

3.6

De Minister verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel

3.7

Artikel

3.8

Hoofdstuk

4

Slotbepalingen

Artikel

4.1

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel

4.2

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke energieregeling markt en innovatie.

Deze regeling zal met de toelichting en in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van bijlage 2, 6 en 7, die ter inzage worden gelegd bij SenterNovem te weten de vestiging aan de Juliana van Stolberglaan 3, 2509 AC Den Haag en die aan de Catharijnesingel 59, 3503 RE Utrecht.

Den Haag
De Minister van Economische Zaken, M.J.A. van derHoeven

Bijlage

1

Bijlage bij artikel 1.4, eerste lid

Onderzoek & Ontwikkeling

Fundamenteel onderzoek

75

75

75

Industrieel onderzoek

Basis

70 (80)1

60 (70)

50 (60)

– samenwerking tussen ondernemingen

voor grote ondernemingen:

samenwerking grensoverschrijdend

of met ten minste één kleine of middelgrote onderneming

of

– samenwerking van een onderneming met een onderzoeksorganisatie

of

– verspreiding van resultaten

80 (80)

75 (80)

65 (75)

Experimentele

Basis

45 (60)

35 (50)

25 (40)

ontwikkeling

– samenwerking tussen ondernemingen

voor grote ondernemingen:

samenwerking grensoverschrijdend of met ten minste één kleine of middelgrote onderneming

of

– samenwerking van een onderneming met een onderzoeksorganisatie

60 (75)

50 (65)

40 (55)

Technische haalbaarheid-studie

voor technische haalbaarheidstudies ter voorbereiding van activiteiten op het gebied van industrieel onderzoek

75

75

65

voor studies ter voorbereiding van activiteiten op het gebied van experimentele ontwikkeling

50

50

40

Innovatie

Verkrijging en validering indus-

triële eigendomsrechten

Hetzelfde steunpeil als zou gelden ten aanzien van O&O-steun voor de onderzoeksactiviteiten die in de eerste plaats in de betrokken industriële eigendomsrechten hebben geresulteerd.

Innovatieve starters die minder dan 6 jaar bestaan op tijdstip van subsidieverlening.

NB mag cumuleren

Max. 1 miljoen euro

proces- en organisatie-innovatie op het gebied van diensten

Basis

35

25

Bij samenwerking met kleine of middelgrote ondernemingen en een minimum van 30% van de kosten ten laste komen van de kleine of middelgrote ondernemingen

15

innovatieadviesdiensten en voor diensten inzake innovatieondersteuning

Basis

75 met een maximum van 200.000,– per subsidieontvanger over een periode van 3 jaar.

Uitlenen hooggekwalificeerd personeel

50

50

Opzetten, uitbreiden en aansturen van Innovatieclusters t.b.v. de rechtspersoon die het cluster exploiteert

Investeringssteun:

– opleidingsfaciliteiten en onderzoekcentra;

– open access-onderzoeksinfrastructuur: laboratoria, testfaciliteiten;

– breedbandnetwerk-infrastructuur.

35

25

15

Exploitatiesteun:

– Aansturen clusters

Over 5 jaar:

– 50; of

– lineair aflopend van 100 naar 0.

MKB

Steun voor investeringen in materiële en immateriële activa.

15

7,5

Advies- en andere diensten en werkzaamheden:

– diensten van externe adviseurs (niet regulier)

– deelneming vakbeurzen en tentoonstellingen

50

50

Opleiding

Algemene opleiding

70 [80]2

70 [80]

50 [60]

Specifieke opleiding

35 [45]

35 [45]

25 [35]

Regionale steun

Steun voor initiële investeringen in materiële en immateriële activa in Nederlandse steunkaart gebieden ten behoeve van:

– de oprichting van een nieuwe vestiging;

– de uitbreiding van een bestaande vestiging;

– diversificatie van de productie van een vestiging naar nieuwe, additionele producten;

– een fundamentele verandering in het totale productieproces van een bestaande vestiging.

30/353

20/25

10/15

Scheepsbouwsteun

Steun voor scheepsbouwinnovatie

20

20

20

1 De tussen haken opgenomen getallen zijn van toepassing bij krediet met rente en opslag.

2 De tussen haken opgenomen getallen zijn van toepassing op een opleiding voor benadeelde werknemers.

3 Afhankelijk van het steunkaart gebied is het lagere of hogere percentage van toepassing.

Bijlage

2

Ligt ter inzage bij SenterNovem te Den Haag en te Utrecht.

Bijlage

3

bij artikel 2.1 (duurzame warmtemaatregel)

De technische voorzieningen, bedoeld in artikel 2.1, definitie duurzame warmtemaatregel, zijn:

  • 1.

    een zonneboiler: een systeem bestaande uit één of meer zonnecollectoren in combinatie met één of meer warmteopslagvaten, dat wordt ingezet om met zonne-energie tapwater te verwarmen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen:

    • a.

      kleine zonneboiler: een zonneboiler met een collectoroppervlak van minder dan of gelijk aan 6,0 m2; en

    • b.

      een grote zonneboiler: een zonneboiler met een collectoppervlak van meer dan 6,0 m2; en als collectoroppervlakte geldt de apertuur oppervlakte berekend volgens NEN-EN 12975;

  • 2.

    een warmtepomp, niet zijnde een lucht/waterwarmtepomp: een warmtepomp die is bestemd als hoofd- of basisverwarming van een woning en die niet primair gericht is op actieve koeling of verwarming van tapwater, waarbij warmte wordt onttrokken aan de bodem, het grondwater, het oppervlaktewater of, voor zover het gasgedreven warmtepompen betreft, de buitenlucht, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen:

    • c.

      een elektrisch aangedreven warmtepomp met voor water/water systemen een COP ≥ 4,0 bij een conditie van W10/W45 bepaald conform NEN-EN 14511 en, voor het geval de warmtepomp ook een bijdrage levert aan de verwarming van tapwater, ten behoeve van de verwarming van tapwater een COP ≥ 2,4;

    • d.

      een elektrisch aangedreven warmtepomp met voor brine/water systemen een COP ≥ 3,2 bij een conditie van B0/W45 bepaald conform NEN-EN 14511 en, voor het geval de warmtepomp ook een bijdrage levert aan de verwarming van tapwater, ten behoeve van de verwarming van tapwater een COP ≥ 2,4; en

    • e.

      een gasgedreven warmtepomp met een minimum thermisch vermogen van 25 kWth, en een PER ≥ 1,4 ten behoeve van ruimteverwarming, bepaald conform NEN-EN 12309, bij de testcondities die overeenkomen met het systeemontwerp en die warmte onttrekt aan (buiten)lucht, bodem, grondwater of oppervlaktewater;

  • 3.

    een lucht/waterwarmtepomp: een installatie die bestemd is voor ruimteverwarming, waarbij de warmtepomp warmte onttrekt aan de buitenlucht of aan de ventilatielucht van de woning en warmte afgeeft met behulp van een warmte-afgiftesysteem met water als distributiemedium. De warmtepomp dient als hoofd- of basisverwarming van een woning en mag niet primair gericht zijn op actieve koeling of verwarming van tapwater. De warmtepomp is elektrisch gedreven, met een COP ≥ 3,6 bepaald conform NEN-EN 14511, bij de testconditie A7/W35 voor warmtepompen op buitenlucht of A20/W45 voor warmtepompen op ventilatielucht;

  • 4.

    een installatie voor micro-warmtekrachtkoppeling: een installatie waarbij de productie van warmte en elektriciteit vanuit eenzelfde energiebron gelijktijdig plaats vindt, met een geproduceerd elektrisch vermogen van minimaal 0,8 kWe en maximaal 5 kWe, bestemd voor ruimteverwarming van een bestaande woning, waarbij een rendement voor ruimteverwarming geldt van minimaal 107% op onderwaarde, gemeten volgens NEN-EN 677 onder deellastcondities. Onder energiebron wordt verstaan: aardgas, biogas, propaan, butaan of waterstof.

Bijlage

4

bij artikel 2.3 (berekeningmethode t.b.v. berekenen hoogte van de subsidie)

1.1 Berekeningsmethode voor de opbrengt in GJ voor kleine zonneboilers

Voor kleine zonneboilers wordt de subsidie gebaseerd op de opbrengsttesten van de norm NEN-EN 12976 (Thermische zonne-energiesystemen en componenten: fabrieksmatig geproduceerde systemen). De Nederlandse testcondities zijn vastgelegd in de Nederlandse praktijkrichtlijn NPR 7976 (in Annex A) en met deze praktijkrichtlijn kunnen de testresultaten worden omgerekend naar Nederlandse standaardomstandigheden. Deze NPR kan ook gebruikt worden om de opbrengst te bepalen van zonneboilers die zijn afgeleid van een getest systeem, maar een afwijkende collectoroppervlakte en/of vatinhoud hebben. De warmtapwatervraag waarbij de opbrengst bepaald moet worden is volgens deze regeling 110 liter per dag.

Als collectoroppervlakte geldt de apertuur oppervlakte, volgens NEN-EN 12975.

Hoogbouw zonneboilersystemen, die opgebouwd zijn uit meerdere zonneboilers, waarbij de collectoren zijn gekoppeld als een groot collectorveld, worden beschouwd als een aantal kleine zonneboilers met elk een collectoroppervlak dat een evenredig deel is van het grote collectorveld. De energetische opbrengst van zo’n hoogbouwsysteem is gelijk aan de som van de energetische opbrengsten, bepaald conform NPR 7976, van de individuele (kleine zonneboiler-)systemen waaruit het hoogbouwsysteem is opgebouwd.

Bij kleine zonneboilers, die naast warm tapwater ook een bijdrage leveren aan de ruimteverwarming, worden deze systemen getest met de ruimteverwarmingsfunctie uitgeschakeld.

Om de conformiteit met de NEN 5128:2004 te handhaven, worden ook opbrengsten geaccepteerd die bepaald zijn met de NPR 7976 voor een opwarmtraject van 10 ºC (koud water) naar 60 ºC (warm water).

De opbrengst in GJ wordt op één decimaal nauwkeurig afgerond.

1.2 Berekeningsmethode voor de opbrengst in GJ voor grote zonneboilers

Voor grote zonneboilers is er nog geen geaccepteerde internationale methode voor het bepalen van de systeemopbrengst. Voor deze zonneboilers wordt de opbrengst voor de subsidie bepaald op basis van de prestaties van de collectoren, conform NEN-EN 12975.

De opbrengst (GJ) = A * η * Gj

Met A: de collectoroppervlakte volgens de apertuur (in m2); η: het rendement en Gj: de jaarlijkse instraling op de collector in Nederland, die voor deze regeling op 4 GJ/m2 is gesteld.

Het rendement wordt bepaald met collectorcurve volgens NEN-EN-12975.

Het rendement η = η0 - a1 T* - a2 G (T*)2

Met η0, a1, en a2 de coëfficienten die uit de test volgen, volgens Annex D van NEN-EN 12975.

T* de gereduceerde temperatuur, die voor deze regeling op 0,078 K.m2/W gesteld is.

G: de instraling, die voor deze regeling en volgens de norm op 1000 W/m2 genomen wordt.

De opbrengst in GJ wordt op één decimaal nauwkeurig afgerond.

1.3 Berekeningsmethode voor de opbrengst in kWth van warmtepompen, niet zijnde lucht/waterwarmtepompen

De subsidie voor de warmtepomp, niet zijnde een lucht/waterwarmtepomp, wordt bepaald op basis van het thermisch vermogen geleverd door de condensor van de warmtepomp in kWth op basis van de normen en testcondities, genoemd in artikel 2.1.

De COP en het thermisch vermogen, kWth, worden op één decimaal nauwkeurig afgerond.

1.4 Berekeningsmethode voor de opbrengst in kWth van lucht/waterwarmtepompen

De subsidie voor de lucht/waterwarmtepomp wordt bepaald op basis van het thermisch vermogen geleverd door de condensor van de warmtepomp in kWth met een maximum van 2 kWth, op basis van de normen en testcondities, genoemd in artikel 2.1.

De COP en het thermisch vermogen, kWth, worden op één decimaal nauwkeurig afgerond.

Bijlage

5

artikel 2.3 (subsidiebedragen per duurzame warmtemaatregel)

Kleine zonneboiler met een collectoroppervlak ≤ 6,0 m2

200 per GJ

Grote zonneboiler met een collectoroppervlak > 6,0 m2

180 per GJ

Warmtepomp, niet zijnde lucht/waterwarmtepomp

– tot en met 10 kWth

– en voor het meerdere

500 per kWth

250 per kWth

Lucht/waterwarmtepomp tot en met 2 kWth

500 per kWth

Bijlage

6

Ligt ter inzage bij SenterNovem te Den Haag en te Utrecht.

Bijlage

7

Ligt ter inzage bij SenterNovem te Den Haag en te Utrecht.