Regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat houdende regels met betrekking tot de opleiding, de aanstelling, de examinering en de uitrusting van verkeersregelaars (Regeling verkeersregelaars 2009)
contourmarkering: opvallende markering die dient om de horizontale en verticale dimensie (lengte, breedte en hoogte) van een voertuig aan te geven;
b.
evenement: eenmalige of periodiek terugkerende activiteit met verkeersaantrekkende werking, die hetzij maximaal één dag duurt, hetzij zich uitstrekt over een aaneengesloten periode van meerdere dagen, voor zover het voor het evenement bevoegd gezag heeft bepaald dat er verkeersregelend wordt opgetreden;
c.
evenementenverkeersregelaar: verkeersregelaar die door het bevoegde gezag ten behoeve van evenementen is aangesteld;
d.
getuigschrift: door of namens een opleidingsinstituut afgegeven certificaat als bewijs dat het theorie- en het praktijkexamen in het kader van een opleiding tot verkeersregelaar met goed gevolg zijn afgelegd;
e.
migrerende beroepsbeoefenaar: migrerende beroepsbeoefenaar als bedoeld in artikel 1 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, die in Nederland het beroep van transportbegeleider of verkeersregelaar met in het kader van het beroep verkeersregelende taken wenst uit te oefenen;
f.
opvallende markering: een inrichting die dient om een voertuig van de zij- of achterkant gezien meer zichtbaarheid te geven door weerkaatsing van het licht afkomstig van een niet tot dat voertuig behorende lichtbron, waarbij de waarnemer zich nabij deze lichtbron bevindt;
g.
volledige contourmarkering: een contourmarkering die de omtrek van het voertuig aangeeft door middel van een doorlopende lijn.
Artikel
2
Voor een aanstelling als verkeersregelaar komen uitsluitend in aanmerking:
a.
personen, die het beroep van transportbegeleider wensen uit te oefenen;
b.
personen, niet zijnde personen als bedoeld onder a, die in het kader van de uitoefening van hun beroep waar nodig verkeersregelende taken gaan verrichten, indien het verrichten van die taken naar het oordeel van het tot aanstelling bevoegde gezag als hun hoofdwerkzaamheden moet worden beschouwd of moet worden geacht nauw verband te houden met de uitoefening van hun hoofdwerkzaamheden;
c.
personen, die ten behoeve van één evenement of ten behoeve van meerdere evenementen in een aaneengesloten periode van maximaal twaalf maanden, eenvoudige verkeersregelende taken gaan verrichten.
§
2
Opleiding
Artikel
3
1
De opleiding tot verkeersregelaar, met uitzondering van de categorie evenementenverkeersregelaars, bestaat uit een theoretisch en een praktisch gedeelte. Beide onderdelen worden afgesloten met een examen, met dien verstande dat het praktijkexamen voor verkeersregelaars met in het kader van het beroep verkeersregelende taken plaatsvindt nadat het theorie-examen met goed gevolg is afgelegd.
2
Het praktijkexamen wordt afgenomen in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de politie.
3
Bij het praktijkexamen wordt de geschiktheid van de kandidaat om als verkeersregelaar als bedoeld in het eerste lid op te treden, beoordeeld aan de hand van de in bijlage 1 opgenomen criteria.
4
De kandidaat die is geslaagd voor het examen voor een van de onderdelen bedoeld in het eerste lid moet binnen zes maanden het andere onderdeel behalen.
5
De evenementenverkeersregelaar volgt de e-instructie van de politie.
Artikel
4
1
Een getuigschrift wordt afgegeven nadat alle vereiste examens met goed gevolg zijn afgelegd.
2
Op het getuigschrift worden in ieder geval opgenomen: naam, voorletters, geboortedatum en adres van de betrokkene, de datum van afgifte van het getuigschrift en de naam van de afgevende instantie. Het getuigschrift dient door de in artikel 3, tweede lid, bedoelde vertegenwoordiger te zijn voorzien van een waarmerk.
Artikel
4a
De aanvraag van een migrerend beroepsbeoefenaar tot het verlenen van erkenning van EU-beroepskwalificaties gaat vergezeld van de volgende documenten:
een kopie van de bekwaamheidsattesten of de opleidingsbewijzen, gewaarmerkt door het bevoegde gezag in de betrokken staat van oorsprong of herkomst, op grond waarvan de aanvrager in die staat recht heeft op toegang tot en uitoefening van hetzelfde beroep als dat waarvoor de aanvrager erkenning van beroepskwalificaties wenst en
c.
indien de aanvraag en de onder a en b bedoelde stukken in een andere dan de Nederlandse, Duitse of Engelse taal zijn gesteld, een door een beëdigd tolk/vertaler opgestelde vertaling daarvan in één van deze talen.
§
3
Aanstelling transportbegeleiders en verkeersregelaars met in het kader van het beroep verkeersregelende werkzaamheden
Artikel
5
1
Voor de aanstelling als transportbegeleider komen slechts in aanmerking personen die:
in het bezit zijn van een geldig rijbewijs voor de categorie B;
c.
in het bezit zijn van een getuigschrift dat op de dag van de aanvraag niet ouder is dan 6 maanden, of voorzover het betreft migrerende beroepsbeoefenaars, een certificaat waaruit blijkt dat met goed gevolg een proeve van bekwaamheid is afgelegd of een verklaring waaruit blijkt dat gedurende een periode van negen maanden een aanpassingstage als bedoeld in artikel 1 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, is doorlopen; en
d.
in het bezit zijn van een met het oog op het optreden als transportbegeleider afgegeven verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, die op de dag van de aanvraag niet ouder is dan twee maanden, of voorzover het betreft migrerende beroepsbeoefenaars, een hiermee overeenkomend document, afgegeven door het bevoegd gezag van de betrokken staat van oorsprong of herkomst.
2
De in het eerste lid, onder c, bedoelde proeve van bekwaamheid wordt overeenkomstig artikel 3, tweede en derde lid, afgelegd bij een opleidingsinstituut in Nederland. Artikel 4 is van overeenkomstige toepassing.
3
De in het eerste lid, onder c, bedoelde aanpassingsstage wordt begeleid door een gekwalificeerde transportbegeleider. Na afloop van de aanpassingsstage legt de transportbegeleider onder wiens verantwoordelijkheid de stage is doorlopen de verklaring bedoeld in het eerste lid, onder c, af. Deze verklaring bevat naast een beschrijving van de inhoud van de aanpassingsstage een oordeel omtrent de wijze waarop de aanpassingsstage is vervuld aan de hand van de in bijlage 1 opgenomen criteria.
4
De migrerende beroepsbeoefenaar mag meerdere aanpassingsstages volgen.
Artikel
6
1
Voor de aanstelling als verkeersregelaar met in het kader van het beroep verkeersregelende taken komen slechts in aanmerking personen die:
a.
de leeftijd van tenminste 18 jaren hebben bereikt;
b.
in het bezit zijn van een getuigschrift dat op de dag van de aanvraag niet ouder is dan 6 maanden, of voor zover het betreft migrerende beroepsbeoefenaars, een certificaat waaruit blijkt dat met goed gevolg een proeve van bekwaamheid is afgelegd of een verklaring waaruit blijkt dat gedurende een periode van negen maanden een aanpassingstage als bedoeld in artikel 1, van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties is doorlopen;
c.
in het bezit zijn van een schriftelijke verklaring van de werkgever waaruit blijkt dat deze betrokkene in het kader van diens beroep wenst in te zetten als verkeersregelaar; en
d.
in het bezit zijn van een met het oog op het optreden als verkeersregelaar met in het kader van het beroep verkeersregelende werkzaamheden afgegeven verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, die op de dag van de aanvraag niet ouder is dan twee maanden of voor zover het betreft migrerende beroepsbeoefenaars, een hiermee overeenkomend document, afgegeven door het bevoegd gezag van de betrokken staat van oorsprong of herkomst.
2
Verkeersregelaars met in het kader van het beroep verkeersregelende taken die in aanmerking komen voor een aanstelling ingevolge artikel 56, eerste lid, onder a, van het BABW, dienen in afwijking van het eerste lid, onder c, in het bezit te zijn van een verklaring van de werkgever waaruit blijkt dat deze betrokkene in het kader van diens beroep frequent in meerdere niet-aangrenzende gemeenten en niet uitsluitend in één provincie wenst in te zetten als verkeersregelaar. Deze verklaring is niet vereist voor de aanstelling van personen die als weginspecteur in dienst zijn van Rijkswaterstaat.
3
De in het eerste lid, onder b, bedoelde proeve van bekwaamheid wordt overeenkomstig artikel 3, tweede en derde lid, afgelegd bij een opleidingsinstituut in Nederland. Artikel 4 is van overeenkomstige toepassing.
4
De in het eerste lid, onder b, bedoelde aanpassingsstage wordt begeleid door een gekwalificeerde verkeersregelaar. Na afloop van de aanpassingsstage legt de verkeersregelaar onder wiens verantwoordelijkheid de stage is doorlopen de verklaring bedoeld in het eerste lid, onder b, af. Deze verklaring bevat naast een beschrijving van de inhoud van de aanpassingsstage en een oordeel omtrent de wijze waarop de aanpassingsstage is vervuld aan de hand van de in bijlage 1 opgenomen criteria.
5
De migrerende beroepsbeoefenaar mag meerdere aanpassingsstages volgen.
Artikel
7
1
De aanstelling van transportbegeleiders en verkeersregelaars met in het kader van het beroep verkeersregelende taken geschiedt voor een periode van vijf jaren en wordt vastgelegd in een aanstellingsbesluit. Bij de aanstelling kan een beperking in de uitoefening van de bevoegdheid worden opgelegd.
2
In het besluit, bedoeld in het eerste lid, worden tenminste de volgende gegevens opgenomen: naam, voorletters, geboortedatum en adres van de betrokkene, de einddatum van de aanstelling, de naam van de afgevende instantie, het afgiftenummer en de eventuele beperkingen in de uitoefening van de bevoegdheid.
3
Transportbegeleiders en verkeersregelaars met in het kader van het beroep verkeersregelende taken ontvangen tevens een aanstellingspas, die zij tijdens de uitoefening van hun werkzaamheden bij zich dragen. Deze pas is vervaardigd van duurzaam en vochtbestendig materiaal. Op deze pas worden tenminste de volgende gegevens opgenomen: een pasfoto, de naam, de voorletters en de geboortedatum van de betrokkene, de einddatum van de aanstelling, de naam van de afgevende instantie, het afgiftenummer van het aanstellingsbesluit, de eventuele beperkingen in de uitoefening van de bevoegdheid, alsmede de bedrijfsnaam van de werkgever.
Artikel
8
1
De aanstelling van transportbegeleiders en verkeersregelaars met in het kader van hun beroep verkeersregelende taken kan telkens voor een periode van vijf jaren worden verlengd, met dien verstande dat:
a.
transportbegeleiders in het bezit zijn van een geldig rijbewijs voor de categorie B en aannemelijk maken in het afgelopen jaar frequent als transportbegeleider te hebben opgetreden;
b.
verkeersregelaars met in het kader van het beroep verkeersregelende taken, middels een schriftelijke verklaring van de werkgever aannemelijk maken in het afgelopen jaar in het kader van hetzelfde beroep frequent verkeersregelend te hebben opgetreden.
2
De in het eerste lid bedoelde verkeersregelaars zijn tevens in het bezit van een verklaring omtrent gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, die op de dag van de aanvraag niet ouder is dan twee maanden.
3
De in het eerste lid, onder b, en in het tweede lid bedoelde verklaringen zijn niet vereist voor de verlenging van de aanstelling van verkeersregelaars die als weginspecteur in dienst zijn van Rijkswaterstaat.
4
De aanvraag tot verlenging wordt uiterlijk zes maanden na het verstrijken van de geldigheid van de eerder afgegeven aanstelling ingediend.
§
4
Aanstelling evenementenverkeersregelaars
Artikel
9
1
Voor de aanstelling tot evenementenverkeersregelaar komen uitsluitend in aanmerking personen die de leeftijd van 16 jaren hebben bereikt.
2
Voor de aanstelling tot evenementenverkeersregelaar komen uitsluitend in aanmerking personen die de e-instructie van de politie niet langer dan twaalf maanden vóór de dag van de aanstelling aantoonbaar hebben gevolgd.
Artikel
10
1
In het aanstellingsbesluit worden ten minste de volgende gegevens van de evenementenverkeersregelaar opgenomen:
a.
de naam;
b.
de eerste voorletter;
c.
de geboortedatum;
d.
de beperkingen in de uitoefening van de bevoegdheid en
e.
de periode waarvoor de evenementenverkeersregelaar is aangesteld.
2
De aanstellingsperiode bedraagt maximaal twaalf maanden en moet in haar geheel binnen de geldigheidsperiode van de e-instructie, bedoeld in artikel 3, vijfde lid, liggen.
3
De in het eerste lid genoemde gegevens worden, samen met het bewijs dat de e-instructie is gevolgd, opgenomen in een centrale database. Deze gegevens blijven in de database opgenomen in ieder geval gedurende de periode tussen de aanstelling en het einde van het evenement.
4
Tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden toont de evenementenverkeersregelaar op eerste vordering een geldig identiteitsbewijs aan het voor het evenement bevoegde gezag of de toezichthouder.
Artikel
11
Het bevoegde gezag draagt er zoveel mogelijk zorg voor dat de politie niet later dan acht weken voor de aanvang van een voorgenomen evenement op de hoogte is van het evenement, en dat de politie de lijst van evenementenverkeersregelaars voor elk evenement tijdig ontvangt.
Artikel
12
1
Evenementenverkeersregelaars dienen voor elke inzet de specifiek daarop toegesneden instructie te hebben gevolgd.
2
De evenementenverkeersregelaar is werkzaam volgens de instructies die hem gegeven worden door of namens degene die akkoord heeft gekregen voor het houden van het evenement, dan wel volgens de nadere instructies van de toezichthouder.
Artikel
13
Evenementenverkeersregelaars die jonger zijn dan achttien jaren worden bij de uitoefening van hun taak slechts ingezet op wegen waar in het algemeen niet sneller wordt gereden dan 50 km per uur en indien ter plaatse bij duisternis of slecht zicht voldoende openbare straatverlichting aanwezig is.
§
5
Uitrusting
Artikel
14
1
Tijdens de uitoefening van hun taak dragen verkeersregelaars, alsmede personen die optreden tijdens praktijklessen of praktijkexamens in het kader van een opleiding tot verkeersregelaar, voor de duur van hun werkzaamheden, respectievelijk van deze praktijklessen of het praktijkexamen, een jas, hes of poloshirt, die voldoet aan de omschrijving in bijlage 2.
2
Transportbegeleiders maken voor het begeleiden van transporten waarvoor een ontheffing als bedoeld in artikel 149 van de wet is verleend, voor zover die begeleiding uit de ontheffing voortvloeit, gebruik van een begeleidingsvoertuig dat voldoet aan de omschrijving in bijlage 3, onderdeel A.
3
In het in het tweede lid bedoelde begeleidingsvoertuig zijn de hulpmiddelen, genoemd in bijlage 3, onderdeel B, aanwezig.
4
Gedurende het in het tweede lid bedoelde transport wordt de in bijlage 3, onderdeel A, bedoelde verlichting gevoerd.
de aan het bevoegde gezag verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig dan wel in strijd met de waarheid blijken te zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, indien bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;
b.
de beschikking door het bevoegde gezag in strijd met de wettelijke voorschriften is afgegeven;
c.
het bevoegde gezag, na schriftelijke advisering door de politie, van oordeel is dat de betrokken transportbegeleider, verkeersregelaar met in het kader van het beroep verkeersregelende taken of evenementenverkeersregelaar tijdens werkzaamheden in die hoedanigheid gedragingen heeft verricht waardoor het verkeer in gevaar is of kon worden gebracht of heeft gehandeld in strijd met voorschriften, gegeven bij of krachtens de wet;
d.
het bevoegde gezag, na schriftelijke advisering van de politie, van oordeel is dat de betrokken transportbegeleider tijdens werkzaamheden in die hoedanigheid ernstig of herhaaldelijk in strijd heeft gehandeld met artikel 16;
e.
indien zulks naar het oordeel van het bevoegde gezag nodig is in verband met verandering van wetgeving of gewijzigde omstandigheden of inzichten;
f.
de transportbegeleider, verkeersregelaar met in het kader van het beroep verkeersregelende taken of evenementenverkeersregelaar daartoe een verzoek indient;
g.
de transportbegeleider of verkeersregelaar met in het kader van het beroep verkeersregelende taken niet meer het beroep uitoefent ten behoeve waarvan de aanstelling is verleend.
2
De intrekking van de aanstelling geschiedt schriftelijk.
§
7
Uitvoering van taken van transportbegeleiders
Artikel
16
De transportbegeleider weigert het transport te begeleiden indien:
De kandidaat-verkeersregelaar toont zich tijdens het praktijkexamen gedurende 15 minuten bedreven in het op adequate en veilige wijze regelen van het verkeer. Dit wordt aangetoond door het kiezen van de juiste positie(s) bij het geven van aanwijzingen aan de verkeersdeelnemers tijdens het regelen van het verkeer op een kruising waar het verkeersaanbod, naar het oordeel van de examinatoren, gelijkmatig is verdeeld over kruisende wegen en de intensiteit hiervan zodanig is dat bedoelde bedrevenheid in redelijkheid is vast te stellen.
2.
Het praktijkexamen voor de kandidaat-transportbegeleider voldoet aan de volgende eisen:
a.
In de route van de begeleiding tijdens het praktijkexamen moeten de verschillende verkeerssituaties meerdere malen voorkomen.
b.
Het te begeleiden transport tijdens het praktijkexamen moet aan de volgende voorwaarden voldoen:
1°.
het te begeleiden voertuig valt onder rijbewijscategorie C;
2°.
het te begeleiden voertuig zelf heeft een minimale breedte van 2,5 meter;
3°.
het te begeleiden voertuig vervoert een lading met een minimale breedte van 4,01 meter, waardoor het zicht in de spiegels wordt belemmerd; en
4°.
vanwege de afmetingen van het te begeleiden transport is een ontheffing als bedoeld in artikel 149a, tweede lid, van de wet vereist waarbij transportbegeleiding wordt voorgeschreven.
c.
De kandidaat-transportbegeleider:
1°.
demonstreert hoe een transport samen met de chauffeur van het transport wordt voorbereid. Hierbij wordt in ieder geval gelet op de controle van de ontheffing als bedoeld in artikel 149a, tweede lid, van de wet, het bespreken van de route en de uitleg van verschillende procedures aan de chauffeur;
2°.
demonstreert hoe te rijden achter en voor een transport;
3°.
demonstreert dat hij de verkeersregels kent en laat een veilig en daadkrachtig weggedrag zien;
4°.
toont aan verkeersborden en bewegwijzering te kunnen interpreteren;
5°.
toont aan inzicht te hebben in de verkeersrisico’s welke samenhangen met het gedrag van andere verkeersdeelnemers en in de verkeersrisico’s die het transport met zich meebrengt;
6°.
demonstreert hoe hij in verschillende verkeerssituaties de veiligheid van het overige verkeer kan waarborgen, hierbij wordt met name gelet op de begeleiding op autosnelwegen en wegen met gescheiden rijbanen en de begeleiding op het onderliggende en het bovenliggende wegennet;
7°.
demonstreert minstens drie keer hoe hij de overige weggebruikers op een veilige manier stop kan zetten;
8°.
demonstreert hoe hij een pechsituatie beveiligt met inachtneming van de procedures van Incident Management; en
9°.
toont aan in staat te zijn om het oponthoud voor het overige verkeer zo veel mogelijk te beperken en de doorstroming zo veel mogelijk te bevorderen.
Bijlage
2
De hes van de verkeersregelaar bestaat uit een fluorescerend gele bovenkant en een fluorescerend oranje onderkant. Het scheidingsvlak van deze kleuren bevindt zich ter hoogte van de onderkant van de armsgaten. Op dit scheidingsvlak is met retro-reflecterend grijs materiaal een rondom doorlopende streep van 50 mm breedte aangebracht. Een soortgelijke rondom doorlopende streep is ook horizontaal aangebracht op 50 mm boven de onderkant van het oranje deel van de hes. Tussen deze horizontale strepen zijn, op 50 mm uit het midden van de armsgaten, twee soortgelijke verticale strepen aangebracht, zodat een oranje rechthoek ontstaat. In deze rechthoek is met hetzelfde grijze materiaal van 50 mm breedte een driehoek aangebracht. Deze driehoek is zo groot mogelijk. De zijden en hoeken van deze driehoek raken de grijze strepen van de rechthoek niet. Tussen de rechthoeken aan de voor- en achterkant van de hes zijn op de delen onder de armsgaten, op gelijke afstand tussen de horizontale zijden van de rechthoek, twee doorlopende horizontale grijze strepen aangebracht.
De voor- en achterkant van de hes zijn gelijk, met dien verstande dat de hes aan de voorzijde een V-hals heeft. Als de hes aan de voorkant een opening heeft, dan zijn de grijze strepen en de driehoek niet zichtbaar onderbroken (door bijvoorbeeld een ritssluiting). De hes mag ook zonder opening aan de voorkant zijn uitgevoerd en wordt in dat geval dus over het hoofd aangetrokken. Op de jas/hes kan links op de borst een logo met de bedrijfsnaam geplaatst worden ter grootte van maximaal 11×11cm. Dit logo mag geen onderdelen van het retroreflecterende patroon afdekken.
Het poloshirt van de verkeersregelaar kan worden uitgevoerd met korte of lange mouwen. Het poloshirt van de verkeersregelaar heeft als romp dezelfde kenmerken als de hierboven beschreven hes en heeft mouwen in dezelfde fluorescerend gele kleur als de bovenkant van de hes. In het geval het poloshirt is uitgevoerd met lange mouwen hebben deze mouwen rondom elk minimaal twee retroreflecterende grijze banden van 50 mm breedte, waarvan er zich één op 50 mm boven de onderkant van de mouw bevindt. In het geval het poloshirt is uitgevoerd met korte mouwen hebben deze rondom een retroreflecterende grijze band van 50 mm breedte die zich aan de onderkant van de mouw bevindt.
De kleuren van de verkeersregelaarskleding bevinden zich binnen de hoekpunten van het betreffende gebied in het CIE-kleurendiagram. De coördinaten van deze hoekpunten voor de verschillende kleuren zijn weergegeven in tabel 2. De minimale luminantiefactor van het fluorescerend oranje bedraagt 0,40 cd/m2, voor het fluorescerend geel 0,70 cd/m2 en het retroreflecterend grijs 0,10 cd/m2. De minimale retroreflectiecoëfficiënten in cd/(lx.m2) zijn weergegeven in tabel 1.
De jas van de verkeersregelaar heeft als romp de hierboven beschreven hes en heeft mouwen in dezelfde fluorescerend gele kleur als de bovenkant van de hes. Deze mouwen hebben rondom elk minimaal twee retroreflecterende grijze banden van 50 mm breedte, waarvan er zich één op 50 mm boven de onderkant van de mouw bevindt. In de hals van de jas mag een kraag zijn gezet.
In afwijking van het voorgaande mag de kleding van verkeersregelaars die in functie zijn als weginspecteur bij een wegbeheerder in de zin van artikel 18 van de wet en minimaal de IM (incident management) opleiding met goed gevolg hebben afgelegd, conform de eindtermen, opgenomen in de CROW publicatie D14-03, in plaats van te voldoen aan het voorgaande, voldoen aan de tekst en afbeeldingen die hierna zijn weergegeven onder het opschrift Omschrijving kleding weginspecteur. De kleding voldoet in ieder geval aan de hier bedoelde afwijkende eis bij de aangeduide verkeersregelaars die in functie zijn als weginspecteur in dienst van Rijkswaterstaat.
Poloshirt met lange mouwen
Poloshirt met korte mouwen
Omschrijving kleding weginspecteur
De jas of een combinatie van meerdere veiligheidskledingstukken voldoet aan de NPR-3471 en NEN-EN-ISO 20471, klasse 3.
De jas, hes of poloshirt van de verkeersregelaar bestaat uit een fluorescerend oranje bovenkant en een fluorescerend gele onderkant. De mouwen zijn uitgevoerd in geel. Het scheidingsvlak van deze kleuren bevindt zich ter hoogte van de onderkant van de armsgaten. Op dit scheidingsvlak is een horizontale blauwe band op de borst aangebracht van 5 cm hoog, op het scheidingsvlak van geel en oranje, aan zowel onder- als bovenzijde begrensd door retroreflecterende banden van 5 cm hoog.
Op 50 mm boven de onderkant van het gele deel van de jas, hes of poloshirt is een horizontale rondom doorlopende retroreflecterende band aangebracht. Tussen deze horizontale streep en de horizontale streep onder de blauwe band zijn, op 50 mm uit het midden van de armsgaten, twee soortgelijke verticale retroreflecterende banden van 25 mm aangebracht, zodat een gele rechthoek ontstaat. Tussen de rechthoeken aan de voor- en achterkant van de hes zijn op de delen onder de armsgaten, op gelijke afstand tussen de horizontale zijden van de rechthoek, twee doorlopende horizontale grijze strepen van 25 mm aangebracht. In dit vierkant is gecentreerd een retroreflecterende driehoek aangebracht met zijden van minimaal 20 cm, door middel van een band van 25 mm breedte.
De voor- en achterkant van de jas, hes of poloshirt zijn gelijk, met dien verstande dat de jas, hes of poloshirt aan de voorzijde een effen blauwe streep heeft en aan de achterkant een geel/blauwe band is aangebracht onder een schuine hoek met een centrering naar het midden boven. Als de jas, hes of poloshirt aan de voorkant een opening heeft, dan zijn de grijze strepen niet zichtbaar onderbroken (door bijvoorbeeld een ritssluiting). De hes mag ook zonder opening aan de voorkant zijn uitgevoerd en wordt in dat geval dus over het hoofd aangetrokken. De hes is uitgevoerd zonder capuchon, de jas kan worden uitgevoerd met een capuchon. De capuchon wordt uitgevoerd in de kleur geel. Op de uiteinden van de mouwen van de jas, hes of poloshirt zijn blauwe banden aangebracht.
Het is toegestaan om (borst)zakken in de jas aan te brengen. Deze (borst)zakken onderbreken het kleurenpatroon of retroreflectiepatroon van de jas niet.
Op de rechtermouw van de jas, hes of poloshirt is het toegestaan een logo van de wegbeheerder, ter grootte van maximaal 11×11cm, aan te brengen. Dit logo dekt geen onderdelen van het retroreflecterende patroon af. Het is toegestaan op het achterpand (oranje) van de jas, hes of poloshirt de naam en/of logo van de wegbeheerder te vermelden in zwarte letters, maximaal 5 cm hoog en 30 cm breed. Tevens is het toegestaan om op de linkermouw, indien van toepassing, een BOA insigne, ter grootte van maximaal 11x11 cm af te beelden. Het BOA insigne of de naam van de wegbeheerder en/of logo dekken geen onderdelen van het retroreflecterende patroon af.
De kleuren van de verkeersregelaarskleding bevinden zich binnen de hoekpunten van het betreffende gebied in het CIE-kleurendiagram. De coördinaten van deze hoekpunten voor de verschillende kleuren zijn weergegeven in tabel 4. De minimale luminantiefactor van het fluorescerend oranje bedraagt 0,40 cd/m2, voor het fluorescerend geel 0,70 cd/m2 en het retroreflecterend grijs 0,10 cd/m2. De minimale retroreflectiecoëfficiënten in cd/(lx.m2) zijn weergegeven in tabel 3.
Het begeleidingsvoertuig heeft over een lengte van tenminste 2,50 m een minimale daklijnhoogte van 1,75 m.
2)
De kleur van de buitenzijde van het begeleidingsvoertuig is geel RAL 1003, 1004 of 1023.
3)
Het begeleidingsvoertuig is voorzien van geel zwaai-, knipper- of flitslicht. Hieronder wordt verstaan verlichting, bestaande uit een set gele signaalverlichting. De verlichting is zodanig gemonteerd dat het signaal kan worden waargenomen rondom het voertuig vanaf een afstand van 25 m vanaf het voertuig, gemeten op 1,50 m boven het wegdek. Ter ondersteuning van de set mag aan de voorzijde van het voertuig symmetrisch ten opzichte van de lengteas van het voertuig op een hoogte tussen 0,40 m en 1,20 m boven het wegdek een set secundaire gele signaalverlichting zijn aangebracht. De zichthoek van de secundaire set is ten hoogste 90°. De secundaire set is alleen in werking wanneer de primaire signaalverlichting is ingeschakeld. De secundaire set mag separaat uitschakelbaar zijn.
4)
Het begeleidingsvoertuig is voorzien van een verlichte transparant als bedoeld in artikel 1.1, tweede lid, van de Regeling voertuigen, welke zodanig op het voertuig is bevestigd dat deze aan de achterzijde goed zichtbaar is.
5)
Opvallende markering van het begeleidingsvoertuig
Contourmarkering:
Het begeleidingsvoertuig is voorzien van volledige contourmarkering aan de zijkanten en de achterkant die voldoet aan de volgende eisen:
•
De opvallende markering is zo dicht mogelijk bij de rand van het begeleidingsvoertuig aangebracht;
•
De opvallende markering wordt zo horizontaal en verticaal mogelijk aangebracht, aansluitend op de vorm, structuur, constructie en het gebruik van het begeleidingsvoertuig;
•
De afstand tussen de opvallende markering aan de achterkant en ieder verplicht remlicht moet ten minste 200 mm bedragen;
•
De kleur van de opvallende markering is wit of geel aan de zijkanten en rood, wit of geel aan de achterkant;
Binnen de contourmarkering zijn de zijkanten voorzien van een markering uitgevoerd als chevronpijlen die naar de voorzijde van het begeleidingsvoertuig zijn gericht, die voldoet aan de volgende eisen:
•
De afmetingen van het totale gemarkeerde gebied zijn minimaal 1,00 m in de lengterichting van het voertuig en minimaal 0,30 m hoog;
•
De breedte van de pijlen is 0,10 m, de kleur is afwisselend rood en geel;
•
Het materiaal voldoet aan VN/ECE-reglement nr. 104, klasse E;
•
De markering is zodanig aangebracht dat deze geen nadelige invloed heeft op de effectiviteit van de contourmarkering en de verplichte lichten en retroreflecterende voorzieningen. In ieder geval mogen de retroreflecterende chevronpijlen niet meer dan 1/3 deel van de totale oppervlakte binnen de omtrek van de contourmarkering uitmaken.
Markering voorkant:
De voorkant is voorzien van een diagonale markering, uitgevoerd in rode en witte lijnen, die voldoet aan de volgende eisen:
•
De oppervlakte van het gemarkeerd gebied is minimaal 0,50 m2;
•
De breedte van de lijnen is minimaal 0,10 m en maximaal 0,12 m;
•
De lijnen wijzen, onder een hoek van 45° naar boven gericht, symmetrisch naar het verticale mediaanlangsvlak van het voertuig;
•
Het materiaal voldoet aan VN/ECE-reglement nr. 104, klasse E.
Markering achterzijde:
Binnen de contourmarkering is de achterzijde voorzien van een diagonale markering uitgevoerd in rode en witte lijnen, die voldoet aan de volgende eisen:
•
De oppervlakte van het gemarkeerd gebied is minimaal 0,50 m2;
•
De breedte van de lijnen is minimaal 0,10 m en maximaal 0,12 m;
•
De lijnen wijzen, onder een hoek van 45° naar boven gericht, symmetrisch naar het verticale mediaanlangsvlak van het voertuig;
•
Het materiaal voldoet aan VN/ECE-reglement nr. 104, klasse E.
Het begeleidingsvoertuig mag aan de beide zijkanten zijn voorzien van een bedrijfsnaam of -logo. Deze aanduiding bedraagt op beide zijden ten hoogste 0,40 m bij 0,20 m. De aanduiding is niet retroreflecterend uitgevoerd.
7)
Het begeleidingsvoertuig is aan de voor- en achterkant voorzien van de aanduiding ‘convoi exceptionnel’. De aanduiding heeft een hoogte van ten hoogste 0,20 m en mag niet breder zijn dan het begeleidingsvoertuig. De aanduiding is niet retroreflecterend uitgevoerd.
8)
Gedurende een begeleiding is het verboden om een aanhangwagen door het begeleidingsvoertuig voort te bewegen.