Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 9 juli 2009, nr. BJZ2009044653, houdende vervanging van de Regeling acceptatie geconditioneerde gevaarlijke afvalstoffen op stortplaatsen in verband met de implementatie van beschikking nr. 2003/33/EG tot vaststelling van criteria en procedures voor het aanvaarden van afvalstoffen op stortplaatsen (PbEG L 11) (Regeling acceptatie afvalstoffen op stortplaatsen)

Regeling acceptatie afvalstoffen op stortplaatsen

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Gelet op beschikking nr. 2003/33/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 december 2002 tot vaststelling van criteria en procedures voor het aanvaarden van afvalstoffen op stortplaatsen overeenkomstig artikel 16 en bijlage II van Richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen (PbEG L 11) en de artikelen 11f, vierde lid, en 11h, vierde lid, van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen;

Besluit:

Hoofdstuk

1

Algemeen

Artikel

1

Artikel

2

Hoofdstuk

2

Gevaarlijke, anorganische afvalstoffen die worden of zijn omgevormd tot monolithische afvalstoffen

Artikel

3

De afvalstoffen worden in een compartiment als blok gestort dan wel in een compartiment tot blok gevormd, waarbij het blok uithardt in een duurzame vaste vorm.

Artikel

4

Het volume van de toeslagstoffen voor de vervaardiging van een blok bedraagt niet meer dan 25% van het volume van de afvalstoffen.

Artikel

5

Per mengsel met dezelfde samenstelling van afvalstoffen en toeslagstoffen ten behoeve van het vervaardigen van één blok worden voor aanvang van het uithardingsproces ten minste twee representatieve monsters genomen. Deze monsters worden gebruikt voor het vervaardigen van ten minste twee proefstukken die op overeenkomstige wijze als het gehele blok worden uitgehard. De kwaliteit van de afvalstoffen wordt bepaald aan de hand van deze proefstukken.

Artikel

6

De druksterkte van een proefstuk bedraagt na 28 dagen uitharden minimaal 1,0 N/mm2.

Artikel

7

Artikel

8

In afwijking van artikel 7 mogen de emissiewaarden van de andere in het tweede lid van dat artikel genoemde parameters van een proefstuk in geval van buitengewone omstandigheden waarden van de tabel van de bijlage overschrijden, voor zover het totaal van de afvalstoffen die de waarden van de tabel overschrijden, in een compartiment niet meer dan 10% (gewicht) van de totale vergunde capaciteit van dat compartiment bedraagt en het betreffende blok niet direct naast de afscheiding van het compartiment is gesitueerd.

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

Het compartiment is zodanig ingericht dat de afvalstoffen, na zetting van de ondergrond, minimaal 0,7 meter boven de te verwachten gemiddeld hoogste grondwaterstand blijven.

Artikel

13

In een compartiment voor het storten van afvalstoffen wordt een snelle afvoer van water gewaarborgd door tussen de blokken doorlatend materiaal aan te brengen.

Artikel

14

In geval van desintegratie als gevolg van weersinvloeden worden zo spoedig mogelijk maatregelen genomen, die de gevolgen daarvan compenseren.

Artikel

15

Een volledig gevuld compartiment wordt voorafgaand aan de definitieve afdichting en uiterlijk twee maanden na de start van de uitharding van het laatst toegevoegde blok afgedekt.

Hoofdstuk

3

Korrelvormige afvalstoffen

§

3.1

Vaststelling kritische parameters en monsternemingsfrequentie

Artikel

17

Artikel

18

Artikel

19

Artikel

20

De monsternemingsfrequentie van de afvalstroom wordt bepaald door de parameter die op basis van de tabel in de categorie met de hoogste frequentie valt.

Tabel Bepaling monsternemingsfrequentie en schaalgrootte van het verzamelmonster aan de hand van de k-waarde

k-waarde op basis van 5 < analyseresultaten ≤ 10

Monsternemingsfrequentie

Schaalgrootte en verzamelmonster

> 3,40

Geen monsterneming

Geen toetsing

2,75 tot en met 3,40

1 op 10 vrachten

100 vrachten

1,47 tot en met 2,74

1 op 6 vrachten

60 vrachten

0,69 tot en met 1,46

1 op 2 vrachten

20 vrachten

< 0,69

Elke vracht

10 vrachten

k-waarde op basis van 10 < analyseresultaten ≤ 15

Monsternemingsfrequentie

Schaalgrootte en verzamelmonster

> 2,57

Geen monsterneming

Geen toetsing

2,08 tot en met 2,57

1 op 10 vrachten

100 vrachten

1,08 tot en met 2,07

1 op 6 vrachten

60 vrachten

0,44 tot en met 1,07

1 op 2 vrachten

20 vrachten

< 0,44

Elke vracht

10 vrachten

k-waarde op basis van 15 < analyseresultaten ≤ 20

Monsternemingsfrequentie

Schaalgrootte en verzamelmonster

> 2,33

Geen monsterneming

Geen toetsing

1,88 tot en met 2,33

1 op 10 vrachten

100 vrachten

0,95 tot en met 1,87

1 op 6 vrachten

60 vrachten

0,35 tot en met 0,94

1 op 2 vrachten

20 vrachten

< 0,35

Elke vracht

10 vrachten

k-waarde op basis van 20 < analyseresultaten ≤ 25

Monsternemingsfrequentie

Schaalgrootte en verzamelmonster

> 2,21

Geen monsterneming

Geen toetsing

1,77 tot en met 2,21

1 op 10 vrachten

100 vrachten

0,88 tot en met 1,76

1 op 6 vrachten

60 vrachten

0,30 tot en met 0,87

1 op 2 vrachten

20 vrachten

< 0,30

Elke vracht

10 vrachten

k-waarde op basis van > 25 analyseresultaten

Monsternemingsfrequentie

Schaalgrootte en verzamelmonster

> 2,13

Geen monsterneming

Geen toetsing

1,71 tot en met 2,13

1 op 10 vrachten

100 vrachten

0,84 tot en met 1,70

1 op 6 vrachten

60 vrachten

0,26 tot en met 0,83

1 op 2 vrachten

20 vrachten

< 0,26

Elke vracht

10 vrachten

Artikel

21

§

3.2

Monsterneming

Artikel

23

Artikel

24

De deeltjesgrootte van de te bemonsteren vracht wordt geschat, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen:

  • a.

    percentage (v/v) van de deeltjes dat kleiner is dan of gelijk is aan 20 mm;

  • b.

    percentage (v/v) van de deeltjes dat groter is dan 20 mm en kleiner is dan of gelijk is aan 40 mm, en

  • c.

    percentage (v/v) van de deeltjes dat groter is dan 40 mm.

Artikel

25

Artikel

26

Voor de bepaling van het zuurbindend vermogen worden ten minste vijf grepen van een vracht genomen.

Artikel

27

De monsters worden bewaard gedurende ten hoogste één jaar.

Artikel

28

Artikel

29

§

3.3

Analyse van monsters

Artikel

30

De analyse van monsters, bedoeld in artikel 11h, eerste lid, van het besluit, wordt uitgevoerd overeenkomstig AP04-A, AP04-V, AP04-SB, AP04-U en AP04-E en door een laboratorium dat voor het betrokken accreditatieprogramma geaccrediteerd is.

Artikel

31

§

3.4

Registratie

Artikel

32

Degene die de stortplaats drijft, registreert voor zover van toepassing:

  • a.

    de bemonsterde vrachten, bedoeld in artikel 23;

  • b.

    de geschatte deeltjesgrootte, bedoeld in artikel 24, van de bemonsterde vrachten;

  • c.

    de laatste vijf analyseresultaten per geanalyseerde parameter en het gemiddelde daarvan, bedoeld in artikel 17;

  • d.

    de k-waarde van de geanalyseerde parameters, bedoeld in artikel 18, 19 of 21, tweede lid;

  • e.

    de kritische parameters, bedoeld in artikel 18, tweede lid;

  • f.

    de monsternemingsfrequentie, bedoeld in artikel 20;

  • g.

    de reden van overdracht van het verzamelmonster;

  • h.

    de te analyseren parameters, bedoeld in artikel 29, derde lid;

  • i.

    de reden van een heranalyse als bedoeld in artikel 31;

  • j.

    de verschillende afvalstromen waaruit het verzamelmonster is samengesteld.

Hoofdstuk

4

Overige bepalingen

Artikel

33

De in deze regeling opgenomen verwijzingen naar NEN-normen hebben betrekking op de laatst uitgegeven NEN-normen met de daarop uitgegeven aanvullingen en correctiebladen. Een uitgegeven aanvulling, onderscheidenlijk correctieblad, wordt eerst van toepassing op 1 januari van het kalenderjaar volgende op dat waarin de uitgifte heeft plaatsgevonden.

Artikel

35

Deze regeling treedt in werking met ingang van 21 juli 2009.

Artikel

36

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling acceptatie afvalstoffen op stortplaatsen.

Deze regeling zal met de bijbehorende toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J.M.Cramer

Bijlage

In deze bijlage zijn de emissiewaarden uitgedrukt in mg/m2. De in artikel 10 bedoelde proef met een proefstuk duurt totaal 64 dagen, waarbij het proefstuk vrijwel voortdurend in contact is met water dat tijdens die periode op gezette tijden wordt ververst. De uitloogwaarden in de tabel betreffen het aantal mg, per parameter, dat na 64 dagen is vrijgekomen in verhouding met het totale oppervlak van het proefstuk.

As

50

Ba

1500

Cd

5

Co

60

Cr

500

Cu

500

Hg

1

Mo

900

Ni

400

Pb

1000

Sb

50

Se

60

Sn

50

V

1500

W

250

Zn

800

Br

5000

Cl

250000

CN-com

220

CN-vrij

20

F

2500

SO4

250000