Besluit van 30 september 2009, houdende regels voor burgerluchthavens (Besluit burgerluchthavens)

Besluit burgerluchthavens

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 9 februari 2009, nr. CEND/HDJZ-2009/120 sector LUV, Hoofddirectie Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
Gelet op:
De Raad van State gehoord (advies van 19 maart 2009, nr. W09.09.0030/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 24 september 2009, nr. CEND/HDJZ-2009/1009 sector LUV, Hoofddirectie Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

Artikel

1

Hoofdstuk

2

Burgerluchthavens van regionale betekenis en burgerluchthavens van nationale betekenis

Artikel

2

Dit hoofdstuk is van toepassing op overige burgerluchthavens als bedoeld in artikel 8.1 van de wet.

Artikel

3

Artikel

4

De in een luchthavenbesluit of luchthavenregeling opgenomen grenswaarden worden berekend over een in het besluit of de regeling aangeduide periode van twaalf aaneengesloten kalendermaanden.

Artikel

5

Hoofdstuk

3

Burgerluchthavens van regionale betekenis

Titel

1

Reikwijdte

Artikel

6

Dit hoofdstuk is van toepassing op burgerluchthavens van regionale betekenis als bedoeld in artikel 8.1 van de wet.

Titel

2

Gebruik luchthaven van regionale betekenis bij bovenprovinciaal belang

Artikel

7

Titel

3

Luchthavenbesluit voor een luchthaven van regionale betekenis

Afdeling

3.1

Grenswaarden voor de geluidbelasting

Artikel

8

Het luchthavenbesluit bevat voor het luchthavenluchtverkeer in ieder geval:

  • a.

    één handhavingspunt met een grenswaarde voor de geluidbelasting aan beide zijden in het verlengde van de middellijn van de start- en landingsbaan op 100 meter van de uiteinden van de baan waarbinnen het gebruik plaatsvindt, en

  • b.

    één handhavingspunt met een grenswaarde voor de geluidbelasting op elke locatie waar woonbebouwing met een aaneengesloten karakter gelegen is op of in de nabijheid van een geluidcontour van 56 dB(A) Lden.

Afdeling

3.2

Regels omtrent de ruimtelijke indeling

§

3.2.1

Algemeen

Artikel

9

§

3.2.2

Externe veiligheid

Artikel

10

Artikel

11

§

3.2.3

Geluidbelasting

Artikel

12

§

3.2.4

Vliegveiligheid

Artikel

13

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

16

Artikel

17

§

3.2.5

Overige bepalingen

Artikel

18

Provinciale staten berekenen elke vijf jaar na vaststelling van een luchthavenbesluit de contouren voor het 10-5- en 10-6-plaatsgebonden risico op basis van het feitelijke gebruik in het voorafgaande gebruiksjaar, en maken deze berekening openbaar.

Artikel

19

Bij de vaststelling van het luchthavenbesluit wordt een afweging gemaakt over de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van het gebied gelegen tussen de geluidcontour van 56 dB(A) Lden en de geluidcontour van 48 dB(A) Lden in relatie tot het gebruik van de luchthaven.

Hoofdstuk

4

Aanwijzing luchtvaartuigen die mogen opstijgen of landen van een terrein niet zijnde een luchthaven

Artikel

20

Als luchtvaartuig als bedoeld in artikel 8a.50, eerste lid, van de wet worden aangewezen:

  • a.

    Modelluchtvaartuigen waarvan de totale massa ten hoogste 25 kilogram bedraagt en RPA’s waarvan de totale massa ten hoogste 25 kilogram bedraagt;

  • b.

    ballonnen die op zeeniveau in de internationale standaard-atmosfeer in geheel gevulde toestand een diameter van ten hoogste 2 meter of een inhoud van ten hoogste 4 kubieke meter hebben, alsmede aan elkaar gekoppelde ballonnen waarvan de gezamenlijke diameter en inhoud deze waarden niet te boven gaan;

  • c.

    toestellen zwaarder dan lucht en niet voorzien van een voortstuwingsinrichting, die door middel van een ankerkabel of lijn zijn verbonden met het aardoppervlak;

  • d.

    luchtschepen die op zeeniveau in de internationale standaard-atmosfeer in geheel gevulde toestand een grootste afmeting hebben van ten hoogste 5 meter of een inhoud van ten hoogste 4 kubieke meter;

  • e.

    toestellen, zwaarder dan lucht in de vorm van een scherm met harnas, die met een lijn of lijnen zijn bevestigd aan een voertuig of vaartuig, waardoor ze in de lucht kunnen worden gehouden;

  • f.

    ballonnen die tijdens het in de lucht houden permanent zijn bevestigd aan het aardoppervlak;

  • g.

    valschermen;

  • h.

    gemotoriseerde schermvliegtuigen en zweefvliegtuigen voor zover het betreft de landing daarvan;

  • i.

    vrije ballonnen bestemd en ingericht voor het vervoer van bemande vluchten;

  • j.

    helikopters die worden gebruikt ten behoeve van de uitoefening van politietaken als bedoeld in artikel 3 van de Politiewet 2012;

  • k.

    helikopters die worden gebruikt ten behoeve van het voorkomen, beperken of bestrijden van brand;

  • l.

    helikopters die worden gebruikt door de SAR-dienst als bedoeld in artikel 1 van de Regeling inzake de SAR-dienst 1994, ten behoeve van de opsporing en redding van een mens of dier in levensbedreigende omstandigheden;

  • m.

    helikopters die worden gebruikt door de houder van een HEMS-vergunning krachtens artikel 16b van de Luchtvaartwet ten behoeve van het verlenen van spoedeisende medische hulp;

  • n.

    helikopters die worden gebruikt ten behoeve van het treffen van spoedeisende maatregelen om schade aan transportleidingen te voorkomen, te beperken of te verhelpen;

  • o.

    luchtvaartuigen die een nood- of voorzorgslanding maken of hebben gemaakt;

  • p.

    schermzweeftoestellen;

  • q.

    zeilvliegtuigen.

Artikel

21

Als luchtvaartuig als bedoeld in artikel 8a.51 van de wet worden aangewezen:

  • a.

    helikopters;

  • b.

    gemotoriseerde schermvliegtuigen;

  • c.

    zweefvliegtuigen;

  • d.

    micro light aeroplanes;

  • e.

    RPA’s waarvan de totale massa meer dan 25 kilogram maar niet meer dan 150 kilogram bedraagt;

  • f.

    vliegtuigen die deelnemen aan een luchtvaartvertoning;

  • g.

    watervliegtuigen;

  • h.

    landbouwluchtvaartuigen;

  • i.

    luchtschepen die op zeeniveau in de internationale standaard-atmosfeer in geheel gevulde toestand een afmeting hebben van meer dan 5 meter of een inhoud van meer dan 4 kubieke meter;

  • j.

    paramotortrikes.

Hoofdstuk

5

Geluidsheffing burgerluchtvaart

Artikel

22

De formules ter bepaling van de geluidsproductie met betrekking tot de luchthaven Schiphol, bedoeld in artikel 8a.38, vierde lid, van de wet, en de formules met betrekking tot burgerluchthavens van nationale betekenis met luchthavenbesluit, bedoeld in dat lid, in samenhang met artikel 8a.42, tweede lid, van de wet, worden bepaald bij regeling van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

Hoofdstuk

6

Overige besluiten

Artikel

23

Wijzigt het Besluit informatie-uitwisseling ondergrondse netten.

Hoofdstuk

7

Slotbepalingen

Artikel

25

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit burgerluchthavens.

Artikel

26

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Verkeer en Waterstaat, C. M. P. S. Eurlings
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J. M. Cramer
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin