Besluit van 31 mei 2010, houdende regels inzake een financiële tegemoetkoming ter zake van uitgaven voor specifieke zorgkosten die in de inkomstenbelasting als gevolg van heffingskortingen niet of niet geheel zijn verzilverd alsmede wijziging van enige andere regelingen (Besluit tegemoetkoming specifieke zorgkosten)
Besluit tegemoetkoming specifieke zorgkosten
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 19 januari 2010, kenmerk DWJZ/SWW-2979296, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Financiën en in overeenstemming met Onze Minister van Justitie en Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie;
De Raad van State gehoord (advies van 10 februari 2010, no. W13.09.0466/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 25 mei 2010, DWJZ/SWW-3003737, uitgebracht mede namens Onze Minister van Financiën en in overeenstemming met Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie;
De belastingplichtige bij wie bij de vaststelling van de aanslag inkomstenbelasting over een kalenderjaar uitgaven voor specifieke zorgkosten in aanmerking zijn genomen, heeft aanspraak op een tegemoetkoming indien de gecombineerde inkomensheffing over dat kalenderjaar lager is dan de gecombineerde heffingskorting over dat kalenderjaar.
2
Voor de berekening van de tegemoetkoming wordt verstaan onder:
a.
factor A: de gecombineerde inkomensheffing over het kalenderjaar;
b.
factor B: de gecombineerde heffingskorting over het kalenderjaar;
c.
factor C: de gecombineerde inkomensheffing over het kalenderjaar, indien bij de berekening daarvan de uitgaven voor specifieke zorgkosten niet in aanmerking zouden zijn genomen, met dien verstande dat de overige onderdelen van de persoonsgebonden aftrek hierbij op een gelijk bedrag worden gesteld als in aanmerking genomen bij de factor A.
3
Indien factor C kleiner is dan factor B, is de tegemoetkoming gelijk aan het verschil tussen factor C en factor A. In andere gevallen is de tegemoetkoming gelijk aan het verschil tussen factor B en factor A.
4
Indien de belastingplichtige in het kalenderjaar een partner heeft, hebben de belastingplichtige en zijn partner in afwijking in zoverre van het eerste lid een gezamenlijke aanspraak op een tegemoetkoming die wordt berekend met toepassing van het vijfde lid.
5
De berekening van de tegemoetkoming, bedoeld in het vierde lid, vindt plaats overeenkomstig het tweede en derde lid, waarbij in afwijking in zoverre van het tweede lid het gezamenlijke bedrag van de gecombineerde inkomensheffing, het gezamenlijke bedrag van de gecombineerde heffingskorting en het gezamenlijke bedrag van de uitgaven voor specifieke zorgkosten van de belastingplichtige en zijn partner in aanmerking worden genomen.
6
Indien het eerste lid niet van toepassing is, ontstaat eveneens een aanspraak op een tegemoetkoming indien als gevolg van een navorderingsaanslag inkomstenbelasting of een ambtshalve vermindering over een kalenderjaar uitgaven voor specifieke zorgkosten in aanmerking zijn genomen en de gecombineerde inkomensheffing over dat kalenderjaar lager is dan de gecombineerde heffingskorting over dat kalenderjaar. Het tweede tot en met vijfde lid zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.
Artikel
3
1
De tegemoetkoming wordt door de inspecteur vastgesteld bij beschikking. De beschikking wordt afgegeven aan degene bij wie uitgaven voor specifieke zorgkosten in aanmerking zijn genomen. Indien de tegemoetkoming niet meer bedraagt dan € 15, wordt geen tegemoetkoming vastgesteld.
2
Indien zowel bij de belastingplichtige als bij zijn partner uitgaven voor specifieke zorgkosten in aanmerking zijn genomen, wordt de beschikking in afwijking van het eerste lid, tweede volzin, afgegeven aan degene met het hoogste verzamelinkomen. Indien het verzamelinkomen van de belastingplichtige en het verzamelinkomen van zijn partner aan elkaar gelijk zijn, wordt de beschikking afgegeven aan degene met de hoogste leeftijd.
3
De inspecteur stelt de tegemoetkoming vast binnen zes maanden na het tijdstip waarop de aanslag inkomstenbelasting van de belastingplichtige onherroepelijk is geworden. Bij een gezamenlijke aanspraak als bedoeld in artikel 2, vierde lid, stelt de inspecteur de tegemoetkoming vast binnen zes maanden na het tijdstip waarop zowel de aanslag inkomstenbelasting van de belastingplichtige als de aanslag inkomstenbelasting van zijn partner onherroepelijk zijn geworden. Indien ingevolge artikel 9.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001 geen aanslag inkomstenbelasting over het kalenderjaar aan de partner wordt opgelegd, stelt de inspecteur de tegemoetkoming bij een gezamenlijke aanspraak vast binnen zes maanden na het tijdstip waarop de aanslag inkomstenbelasting van de belastingplichtige onherroepelijk is geworden.
4
Ingeval de aanspraak op de tegemoetkoming eerst ontstaat als gevolg van een navorderingsaanslag of een ambtshalve vermindering, stelt de inspecteur de tegemoetkoming vast binnen zes maanden na het tijdstip waarop de navorderingsaanslag van de belastingplichtige onherroepelijk is geworden, onderscheidenlijk binnen zes maanden na de dagtekening van de beschikking inzake ambtshalve vermindering. Het derde lid, tweede en derde volzin, zijn hierbij van overeenkomstige toepassing.
Artikel
4
1
Indien als gevolg van een navorderingsaanslag inkomstenbelasting of een ambtshalve vermindering blijkt dat de beschikking, bedoeld in artikel 3, ten onrechte of tot een onjuist bedrag is vastgesteld, stelt de inspecteur de tegemoetkoming, onder verrekening van de eerder vastgestelde tegemoetkoming, opnieuw bij beschikking vast binnen zes maanden na het tijdstip waarop de navorderingsaanslag onherroepelijk is geworden, onderscheidenlijk binnen zes maanden na de dagtekening van de beschikking inzake ambtshalve vermindering. Artikel 3, derde lid, tweede volzin, is hierbij van overeenkomstige toepassing.
2
Indien uit anderen hoofde dan bedoeld in het eerste lid blijkt dat de beschikking, bedoeld in artikel 3, ten onrechte of tot een onjuist bedrag is vastgesteld, stelt de inspecteur de tegemoetkoming opnieuw bij beschikking vast binnen een jaar na de dagtekening van de beschikking, bedoeld in artikel 3. De eerste volzin is niet van toepassing wanneer de inspecteur ten tijde van de vaststelling van de beschikking, bedoeld in artikel 3, bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn met de feiten die aanleiding geven tot het opnieuw vaststellen van de tegemoetkoming, tenzij blijkt dat de belastingplichtige of zijn partner ter zake van deze feiten te kwader trouw is.
3
Indien blijkt dat de beschikking, bedoeld in artikel 3, ten onrechte achterwege is gebleven, stelt de inspecteur de beschikking alsnog vast binnen acht weken nadat hij met dit feit bekend is geworden.
4
Toepassing van het eerste, tweede en derde lid blijft achterwege indien:
a.
het bij toepassing van het eerste of tweede lid terug te vorderen bedrag niet meer zou bedragen dan € 50;
b.
het bij toepassing van het eerste, tweede of derde lid uit te betalen bedrag niet meer zou bedragen dan € 15.
Artikel
5
De ontvanger is belast met de uitbetaling van een door de inspecteur vastgestelde tegemoetkoming en is belast met de invordering van een door de inspecteur vastgesteld bedrag aan terugvordering van tegemoetkoming.
Artikel
6
1
Indien een belastingplichtige bij wie over een kalenderjaar uitgaven voor specifieke zorgkosten in aanmerking zijn genomen zeven maanden na het tijdstip waarop de aanslag inkomstenbelasting over dat jaar onherroepelijk is geworden geen beschikking tegemoetkoming specifieke zorgkosten over dat jaar heeft ontvangen, en hij van mening is dat hij daar wel recht op heeft, kan hij binnen een jaar na het verstrijken van de genoemde termijn van zeven maanden een verzoek om toekenning van een tegemoetkoming indienen bij de inspecteur. Binnen acht weken na de ontvangst van het verzoek stelt de inspecteur met toepassing van artikel 3 een tegemoetkoming vast of wijst hij het verzoek bij beschikking af.
2
In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt bij een gezamenlijke aanspraak een termijn van zeven maanden na het tijdstip waarop zowel de aanslag inkomstenbelasting van de belastingplichtige als de aanslag inkomstenbelasting van zijn partner onherroepelijk zijn geworden. Indien ingevolge artikel 9.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001 geen aanslag inkomstenbelasting over het kalenderjaar aan de partner wordt opgelegd, geldt bij een gezamenlijke aanspraak een termijn van zeven maanden na het tijdstip waarop de aanslag van de belastingplichtige onherroepelijk is geworden.
3
Ingeval de aanspraak op de tegemoetkoming eerst ontstaat als gevolg van een navorderingsaanslag of een ambtshalve vermindering, zijn het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de termijn voor het indienen van het verzoek om toekenning van een tegemoetkoming in dat geval aanvangt zeven maanden na het tijdstip waarop de navorderingsaanslag inkomstenbelasting over dat jaar onherroepelijk is geworden onderscheidenlijk zeven maanden na de dagtekening van de beschikking inzake de ambtshalve vermindering.
4
Het eerste, tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het niet toepassen van artikel 4.
Artikel
7
De tegemoetkomingen komen ten laste van de begroting van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Hoofdstuk
3
Wijzigingen in enige besluiten
Artikel
8
Wijzigt het Besluit gebruik sofi-nummer Wbp.
Artikel
9
Wijzigt het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001.
Artikel
10
Wijzigt het Bijdragebesluit zorg.
Artikel
11
Wijzigt het Besluit op de huurtoeslag.
Hoofdstuk
4
Slotbepalingen
Artikel
12
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt met uitzondering van artikel 8 terug tot en met 1 januari 2009.