Wet van 11 mei 2000 tot vaststelling van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Belastingherziening 2001)

Wet inkomstenbelasting 2001

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de grondslag van de belasting op inkomen te verbreden en te versterken;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

Artikel

1.1

Inkomstenbelasting

Onder de naam inkomstenbelasting wordt een belasting geheven van natuurlijke personen.

Artikel

1.2

Partnerregeling

Artikel

1.3

De keuze voor kwalificatie als partner

Artikel

1.4

Pleegkind

Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder een kind mede verstaan een pleegkind, ook wat betreft bloed- en aanverwantschap.

Artikel

1.5

In belangrijke mate onderhouden van kinderen

Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld op grond waarvan wordt beoordeeld of een kind in belangrijke mate wordt onderhouden.

Artikel

1.6

Mogendheid

Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden de landen van het Koninkrijk der Nederlanden aangemerkt als afzonderlijke mogendheden.

Artikel

1.7

Lijfrenten en pensioenen

Artikel

1.7a

Gelijkstelling met inkomen uit tegenwoordige arbeid

Artikel

1.7b

Gelijkstelling met de premie voor een verzekering

Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt met de premie voor een verzekering gelijkgesteld de op de verzekeringnemer drukkende uitgaven ter beloning van de assurantietussenpersoon ter zake van het afsluiten dan wel het verlengen van de desbetreffende verzekering of het incasseren van premies.

Artikel

1.8

Wederzijdse erkenning

Waar in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verwezen naar Nederlandse voorschriften of verklaringen van Nederlandse instellingen, worden voorschriften van of verklaringen van instellingen in een van de lidstaten van de Europese Unie die naar aard en strekking overeenkomen met eerstbedoelde Nederlandse voorschriften of verklaringen van Nederlandse instellingen daarmee gelijkgesteld:

  • a.

    indien ter zake regelgeving in het kader van het Verdrag betreffende de Europese Unie (Trb. 1992, 74) is vastgesteld waaruit de overeenkomst naar aard en strekking blijkt;

  • b.

    in overige gevallen: voorzover dat bij ministeriële regeling is bepaald.

Artikel

1.9

Gelijkstelling met basisadministratie persoonsgegevens

Hoofdstuk

2

Raamwerk

Afdeling

2.1

Belastingplichtigen

Artikel

2.1

Belastingplichtigen

Artikel

2.2

Woonplaatsfictie

Afdeling

2.2

Heffingsgrondslagen

Artikel

2.3

Heffingsgrondslagen

De inkomstenbelasting wordt geheven over het door de belastingplichtige in het kalenderjaar genoten:

  • a.

    belastbare inkomen uit werk en woning;

  • b.

    belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang en

  • c.

    belastbare inkomen uit sparen en beleggen.

Artikel

2.4

Bepalingen heffingsgrondslagen

Artikel

2.5

Keuzerecht voor buitenlandse belastingplichtigen

Artikel

2.6

Keuzerecht voor in het buitenland geworven deskundigen

Voor bepaalde groepen werknemers die van buiten Nederland in dienstbetrekking worden genomen als bedoeld in artikel 15a, eerste lid, onderdeel k, van de Wet op de loonbelasting 1964, kunnen bij algemene maatregel van bestuur, onder daarbij te stellen voorwaarden, regels worden gesteld volgens welke zij kunnen kiezen voor gehele of gedeeltelijke toepassing van de regels van deze wet voor buitenlandse belastingplichtigen.

Afdeling

2.3

Verschuldigde inkomstenbelasting

Artikel

2.7

Verschuldigde inkomstenbelasting; hoofdregel

Artikel

2.8

Verschuldigde inkomstenbelasting op gewone aanslag

Artikel

2.9

Verschuldigde belasting op conserverende aanslag

Artikel

2.10

Tarief belastbaar inkomen uit werk en woning

De belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning (afdeling 3.1 respectievelijk afdeling 7.2) wordt bepaald aan de hand van de volgende tabel.

€ 15 331

2,95%

€ 15 331

€ 27 847

€  452

8,45%

€ 27 847

€ 47 745

€ 1509

42%

€ 47 745

€ 9866

52%

Artikel

2.11

Overschrijding pensioenmaximum

Voor de belastingplichtige die niet premieplichtig is voor de Algemene Ouderdomswet wordt de verschuldigde belasting over uitkeringen of bedragen die zouden moeten worden uitgekeerd als bedoeld in artikel 18a, negende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, gesteld op de som van de belasting en de premie ingevolge de Algemene Ouderdomswet die daarover verschuldigd zou zijn door een persoon die wel premieplichtig is ingevolge die wet en overigens in dezelfde omstandigheden verkeert als de belastingplichtige.

Artikel

2.11a

Verrekening belastingkorting voor verlies uit aanmerkelijk belang

Artikel

2.12

Tarief belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang

De belasting op het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang (afdeling 4.1 respectievelijk afdeling 7.3) bedraagt 25%.

Artikel

2.13

Tarief belastbaar inkomen uit sparen en beleggen

De belasting op het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (afdeling 5.1 respectievelijk afdeling 7.4) bedraagt 30%.

Afdeling

2.4

Toerekeningsregels

Artikel

2.14

Toerekening tussen en binnen de belastbare inkomens

Artikel

2.15

Toerekening inkomensbestanddelen van een minderjarig kind

Artikel

2.16

Verhaalsrecht

Artikel

2.17

Toerekening inkomensbestanddelen en bestanddelen van de rendementsgrondslag van de belastingplichtige en zijn partner

Afdeling

2.5

Verzamelinkomen

Artikel

2.18

Verzamelinkomen

Verzamelinkomen is het gezamenlijke bedrag van:

  • a.

    het inkomen uit werk en woning;

  • b.

    het inkomen uit aanmerkelijk belang en

  • c.

    het belastbare inkomen uit sparen en beleggen, verminderd met daarin begrepen te conserveren inkomen

Hoofdstuk

3

Heffingsgrondslag bij werk en woning

Afdeling

3.1

Belastbaar inkomen uit werk en woning

Artikel

3.1

Belastbaar inkomen uit werk en woning

Afdeling

3.2

Belastbare winst uit onderneming

Paragraaf

3.2.1

Belastbare winst uit onderneming

Artikel

3.2

Belastbare winst uit onderneming

Belastbare winst uit onderneming is het gezamenlijke bedrag van de winst die de belastingplichtige als ondernemer geniet uit een of meer ondernemingen (paragraaf 3.2.2) verminderd met de ondernemersaftrek (paragraaf 3.2.4).

Artikel

3.3

Uitbreiding begrip belastbare winst uit onderneming

Artikel

3.4

Begrip ondernemer

In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder ondernemer: de belastingplichtige voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming.

Artikel

3.5

Zelfstandig uitgeoefend beroep

Artikel

3.6

Begrip urencriterium

Artikel

3.7

Begrippen reisafstand en regelmatig woon-werkverkeer

Paragraaf

3.2.2

Winst uit een onderneming

Artikel

3.8

Winst

Winst uit een onderneming (winst) is het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden verkregen uit een onderneming.

Artikel

3.9

Maximum verlies

Artikel

3.10

Verliezen uit de aanloopfase van een onderneming

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld volgens welke, onder te stellen voorwaarden, de ondernemer bij het bepalen van de winst de per saldo resterende kosten en lasten in aftrek kan brengen die zijn gemaakt in de vijf kalenderjaren die onmiddellijk voorafgaan aan het eerste kalenderjaar als ondernemer, verband houden met het starten van de onderneming en niet ten laste van het belastbaar inkomen uit werk en woning kunnen of konden worden gebracht.

Artikel

3.11

Vrijstelling voor bosbedrijf

Artikel

3.12

Landbouwvrijstelling

Artikel

3.13

Overige vrijstellingen

Artikel

3.14

Van aftrek uitgesloten algemene kosten

Artikel

3.15

In aftrek beperkte algemene kosten

Artikel

3.16

Van aftrek uitgesloten kosten ten behoeve van de belastingplichtige

Artikel

3.17

In aftrek beperkte kosten ten behoeve van de belastingplichtige

Artikel

3.18

In aftrek beperkte kosten van woon-werkverkeer van de belastingplichtige

Artikel

3.19

Bijtelling privé-gebruik woning

Artikel

3.20

Bijtelling privé-gebruik auto

Artikel

3.21

Bonusaandelen van beleggingsinstellingen

Bij het bepalen van de winst wordt mede in aanmerking genomen de nominale waarde van aandelen die worden uitgereikt door een lichaam dat wordt aangemerkt als beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, voorzover niet blijkt dat storting heeft plaatsgevonden of zal plaatsvinden. Bijschrijving op die aandelen wordt met uitreiking van aandelen gelijkgesteld.

Artikel

3.22

Winst uit zeescheepvaart aan de hand van tonnage

Artikel

3.23

Bepaling van de winst aan de hand van de tonnage

Artikel

3.24

Beëindiging bepaling van de winst aan de hand van de tonnage

Artikel

3.25

Jaarwinst

De in een kalenderjaar genoten winst wordt bepaald volgens goed koopmansgebruik, met inachtneming van een bestendige gedragslijn die onafhankelijk is van de vermoedelijke uitkomst. De bestendige gedragslijn kan alleen worden gewijzigd indien goed koopmansgebruik dit rechtvaardigt.

Artikel

3.26

Loon- en prijswijzigingen na afloop jaar

Artikel

3.27

Loon- en prijswijzigingen na afloop jaar en betaling

Artikel

3.28

Loon- en prijswijzigingen na afloop jaar en rekenrente pensioenvoorzieningen

Voor de toepassing van de artikelen 3.26 en 3.27 wordt een verband met wijzigingen in de hoogte van lonen of prijzen na afloop van het jaar ten aanzien van kosten en lasten die betrekking hebben op pensioenvoorzieningen, niet aanwezig geacht, indien die kosten en lasten betrekking hebben op een pensioengrondslag die is gebaseerd op een loon dat niet uitgaat boven het loon bij het einde van het jaar, en bij de berekening van die kosten en lasten in feite een rekenrente in aanmerking is genomen van ten minste 4%.

Artikel

3.29

Waardering pensioenverplichtingen en soortgelijke verplichtingen

De waardering van pensioenverplichtingen en andere soortgelijke verplichtingen vindt plaats met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen, waarbij een rekenrente in aanmerking wordt genomen van ten minste 4%.

Artikel

3.30

Afschrijving op bedrijfsmiddelen

Artikel

3.31

Willekeurige afschrijving milieu-bedrijfsmiddelen

Artikel

3.32

Willekeurige afschrijving arbo-bedrijfsmiddelen

Artikel

3.33

Willekeurige afschrijving T&O-bedrijfsmiddelen

Artikel

3.34

Willekeurige afschrijving andere aangewezen bedrijfsmiddelen

Artikel

3.34a

Grondslag willekeurige afschrijving bij afboeking herinvesteringsreserve

Voor de willekeurige afschrijving blijft een vermindering van de aanschaffings- of voortbrengingskosten ingevolge een herinvesteringsreserve als bedoeld in artikel 3.54 buiten aanmerking. Daarbij wordt het bedrag van die vermindering geacht willekeurig te zijn afgeschreven.

Artikel

3.35

Aanvang willekeurige afschrijving

Willekeurige afschrijving is mogelijk zodra ter zake van de verwerving of verbetering van het bedrijfsmiddel verplichtingen zijn aangegaan of ter zake van het bedrijfsmiddel voortbrengingskosten zijn gemaakt. Het bedrag van de willekeurige afschrijving kan voor de ingebruikneming van het bedrijfsmiddel niet groter zijn dan het bedrag dat ter zake van de verplichtingen is betaald, of aan voortbrengingskosten is gemaakt.

Artikel

3.36

Administratieve verplichtingen willekeurige afschrijving

Artikel

3.37

Mogelijkheid verplichte verklaring bij willekeurige afschrijving

Artikel

3.38

Terugnemen willekeurige afschrijving

Indien op een bedrijfsmiddel willekeurig is afgeschreven en op enig tijdstip binnen een bij ministeriële regeling te bepalen periode niet langer wordt voldaan aan de bij of krachtens de artikelen 3.31 tot en met 3.34 gestelde voorwaarden met betrekking tot dat bedrijfsmiddel, wordt op dat tijdstip de boekwaarde van het bedrijfsmiddel gesteld op de boekwaarde die zou zijn bereikt indien geen willekeurige afschrijving zou hebben plaatsgevonden.

Artikel

3.39

Toepasselijk regime afschrijvingen

Afschrijving op bedrijfsmiddelen vindt plaats volgens de regels voor het tijdvak waarin voor de verwerving of de verbetering van het bedrijfsmiddel verplichtingen zijn aangegaan of voortbrengingskosten zijn gemaakt.

Artikel

3.40

Investeringsaftrek

Indien wordt geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen kan door de belastingplichtigenaast de afschrijvingen een deel van het investeringsbedrag aanvullend ten laste van de winst worden gebracht (investeringsaftrek). Investeringsaftrek kan de vorm hebben van kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, van energie-investeringsaftrek en van milieu-investeringsaftrek.

Artikel

3.41

Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek

Artikel

3.42

Energie-investeringsaftrek

Artikel

3.42a

Milieu-investeringsaftrek

Artikel

3.43

Begrip investeren

Artikel

3.44

Investeringsaftrek bij nog niet in gebruik genomen bedrijfsmiddelen

Artikel

3.45

Uitgesloten bedrijfsmiddelen voor investeringsaftrek

Artikel

3.46

Uitgesloten verplichtingen voor investeringsaftrek

Artikel

3.47

Desinvesteringsbijtelling

Artikel

3.48

Scholingsaftrek

Artikel

3.49

Delegatiebepaling scholingsaftrek

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld:

  • a.

    met betrekking tot door de ondernemer zelf verzorgde scholing, ter bepaling van de daaraan toe te rekenen kosten en lasten en het gedeelte daarvan dat kan worden toegerekend aan in de onderneming werkzame personen van 40 jaar en ouder;

  • b.

    ter bevordering van een goede uitvoering van artikel 3.48, vijfde lid, en

  • c.

    ter bevordering van een goede uitvoering van artikel 3.48, negende lid, daaronder begrepen regels ter bepaling van het gedeelte van de bijdragen dat kan worden toegerekend aan in de onderneming werkzame personen van 40 jaar en ouder.

Artikel

3.50

Scholingsbijtelling

Indien in een kalenderjaar een scholingsaftrek ten laste van de winst is gebracht en met betrekking tot daaraan ten grondslag liggende kosten en lasten in een volgend jaar een vermindering, teruggaaf of vergoeding wordt genoten, wordt een gelijk percentage daarvan als ter zake van die kosten en lasten als scholingsaftrek in aanmerking is genomen, ten bate gebracht van de winst over dat volgende jaar (scholingsbijtelling).

Artikel

3.51

Toepasselijk regime investeringsaftrek en scholingsaftrek

Artikel

3.52

Wijziging willekeurige afschrijving, investeringsaftrek en scholingsaftrek

Artikel

3.53

Fiscale reserves

Artikel

3.54

Herinvesteringsreserve

Artikel

3.54a

Terugkeerreserve

Artikel

3.55

Aandelenfusie

Artikel

3.56

Juridische splitsing

Artikel

3.57

Juridische fusie

Artikel

3.58

Staking door overlijden

Artikel

3.59

Doorschuiving of staking door ontbinding huwelijksgemeenschap

Artikel

3.60

Overbrenging vermogensbestanddelen naar het buitenland

Indien bestanddelen van het vermogen van een in Nederland gedreven onderneming of zelfstandig gedeelte van een onderneming, waaruit de belastingplichtige winst geniet, worden overgebracht naar een buiten Nederland gedreven onderneming waaruit de belastingplichtige winst geniet en de belastingplichtige gelijktijdig of daarna ophoudt binnenlands belastingplichtig te zijn, worden die bestanddelen op het tijdstip onmiddellijk voorafgaande aan het ophouden van de binnenlandse belastingplicht en voorzover zij nog behoren tot het vermogen van de onderneming, geacht te zijn vervreemd tegen de waarde in het economische verkeer.

Artikel

3.61

Eindafrekening

Voordelen uit een onderneming die niet reeds uit anderen hoofde in aanmerking zijn genomen, worden gerekend tot de winst van het kalenderjaar waarin de belastingplichtige ophoudt in Nederland uit de onderneming winst te genieten. In dat geval worden de goederen voor de toepassing van de desinvesteringsbijtelling geacht aan de onderneming te zijn onttrokken.

Artikel

3.62

Doorschuiving bij staking door overlijden

Artikel

3.63

Doorschuiving naar ondernemers

Artikel

3.64

Doorschuiving via te conserveren inkomen naar andere onderneming bij staking door overheidsingrijpen

Artikel

3.65

Omzetting in een NV of BV

Artikel

3.66

Niet met het kalenderjaar samenvallend boekjaar

Paragraaf

3.2.3

Oudedagsreserve

Artikel

3.67

Toegang toevoegingen oudedagsreserve

De ondernemer die aan het urencriterium voldoet en bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, kan bij het bepalen van de in een kalenderjaar genoten winst over dat jaar toevoegen aan de oudedagsreserve.

Artikel

3.68

Toevoegingen

Artikel

3.69

Extra toevoegingen

Artikel

3.70

Afnemingen

Artikel

3.71

Ondernemingsvermogen

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder ondernemingsvermogen verstaan de boekwaarde van het vermogen van de onderneming verminderd met het bedrag van de reserves bedoeld in artikel 3.53, met uitzondering van de oudedagsreserve. Daarbij blijven buiten aanmerking de vermogensbestanddelen en reserves waarvan de waardeveranderingen respectievelijk de wijzigingen behoren tot de winst ter zake waarvan een regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is.

Artikel

3.72

Meer dan één onderneming

Artikel

3.73

Niet met het kalenderjaar samenvallend boekjaar

Paragraaf

3.2.4

Ondernemersaftrek

Artikel

3.74

Berekening ondernemersaftrek

De ondernemersaftrek is het gezamenlijke bedrag van:

  • a.

    de zelfstandigenaftrek;

  • b.

    de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk;

  • c.

    de meewerkaftrek, en

  • d.

    de stakingsaftrek.

Artikel

3.75

Meer dan één onderneming

Voor de toepassing van deze paragraaf en de daarop rustende bepalingen wordt onder een onderneming mede verstaan: de gezamenlijke ondernemingen.

Artikel

3.76

Zelfstandigenaftrek

Artikel

3.77

Aftrek speur- en ontwikkelingswerk

Artikel

3.78

Meewerkaftrek

Artikel

3.79

Stakingsaftrek

Afdeling

3.3

Belastbaar loon

Paragraaf

3.3.1

Belastbaar loon

Artikel

3.80

Belastbaar loon

Belastbaar loon is loon verminderd met dewerknemersaftrek (paragraaf 3.3.2).

Artikel

3.81

Loon

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder loon: loon overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de loonbelasting, met dien verstande dat, voorzover nodig in afwijking van die bepalingen, fooien en dergelijke prestaties van derden in aanmerking worden genomen voor het werkelijk genoten bedrag.

Artikel

3.82

Uitbreiding begrip loon

Tot loon wordt gerekend:

  • a.

    het voordeel dat de belastingplichtige heeft uit een hem als werknemer in de zin van de wettelijke bepalingen van de loonbelasting ter beschikking gestelde auto;

  • b.

    wat wordt genoten:

    • 1°.

      ter vervanging van gederfd of te derven loon;

    • 2°.

      ter zake van het staken of nalaten van werkzaamheden voorzover het genotene niet is aan te merken als resultaat uit overige werkzaamheden;

  • c.

    uitkeringen op grond van een pensioenregeling van een andere mogendheid als bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, onderdeel c, behoudens voorzover aannemelijk is dat over de aanspraken ingevolge die pensioenregeling heffing naar het inkomen heeft plaatsgevonden die naar aard en strekking overeenkomt met de loonbelasting of de inkomstenbelasting.

Artikel

3.83

Pensioen in grensoverschrijdende situaties

Artikel

3.84

Vrijstelling eindheffingsbestanddelen

Tot loon behoort niet loon waarover de belasting op grond van artikel 31 van de Wet op de loonbelasting 1964 is verschuldigd door de inhoudingsplichtige, evenmin als een hierdoor voor de belastingplichtige ontstaan voordeel.

Paragraaf

3.3.2

Werknemersaftrek

Artikel

3.85

Werknemersaftrek

De werknemersaftrek is het gezamenlijke bedrag van:

  • a.

    de fietsaftrek;

  • b.

    de reisaftrek en

  • c.

    de zeedagenaftrek.

Artikel

3.86

Fietsaftrek

Artikel

3.87

Reisaftrek

Artikel

3.88

Begrippen woon–werkverkeer

Artikel

3.89

Zeedagenaftrek

Afdeling

3.4

Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden

Paragraaf

3.4.1

Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden

Artikel

3.90

Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden

Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden is het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit een of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren.

Artikel

3.91

Ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan een onderneming of werkzaamheid

Artikel

3.92

Ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan een vennootschap waarin een aanmerkelijk belang wordt gehouden

Artikel

3.93

Bijzondere bepalingen begrip werkzaamheden

Paragraaf

3.4.2

Resultaat uit een werkzaamheid

Artikel

3.94

Resultaat uit een werkzaamheid

Resultaat uit een werkzaamheid (resultaat) is het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden behaald met een werkzaamheid.

Artikel

3.96

Vrijstelling

Tot het resultaat behoren niet:

  • a.

    voordelen uit het deelnemen aan kansspelen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet op de kansspelbelasting;

  • b.

    voordelen die door de belastingplichtige worden behaald ter zake van het verrichten van arbeid in de onderneming van zijn partner, indien bij het bepalen van de winst uit die onderneming de kosten en lasten die verband houden met de vergoeding voor die arbeid op grond van artikel 3.16, vierde lid, niet in aftrek komen.

Artikel

3.97

Keuzemogelijkheid bij het houden van kostgangers

Artikel

3.98

Doorschuiving bij ontbinding van de vennootschap

Indien vermogensbestanddelen als bedoeld in artikel 3.92 niet langer door de belastingplichtige ter beschikking worden gesteld aan de vennootschap in verband met de toepassing van artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 maar onderdeel gaan uitmaken van de onderneming van de vennootschap die door hem wordt voortgezet, wordt, op verzoek van de belastingplichtige, de daarmee behaalde stakingswinst niet in aanmerking genomen voor het bepalen van het in het jaar uit de werkzaamheid genoten resultaat. In dat geval wordt bij de onderneming de boekwaarde van de vermogensbestanddelen gesteld op de boekwaarde daarvan bij de werkzaamheid.

Artikel 3.98a

Vervallen

Artikel

3.99

Overgang werkzaamheid in onderneming

Indien een werkzaamheid in een kalenderjaar uitgroeit tot een onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet, wordt voor het bepalen van het in het jaar uit de werkzaamheid genoten resultaat, de werkzaamheid geacht niet te zijn gestaakt. In dat geval wordt bij de onderneming de boekwaarde van de vermogensbestanddelen gesteld op de boekwaarde daarvan bij de werkzaamheid.

Afdeling

3.5

Belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen

Artikel

3.100

Belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen

Artikel

3.101

Aangewezen periodieke uitkeringen en verstrekkingen

Artikel

3.102

Algemene uitbreidingen aangewezen uitkeringen

Artikel

3.103

Specifieke uitbreidingen publiekrechtelijke uitkeringen

Artikel

3.104

Vrijstellingen publiekrechtelijke uitkeringen

Tot de aangewezen periodieke uitkeringen en verstrekkingen behoren niet:

  • a.

    uitkeringen en verstrekkingen op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

  • b.

    uitkeringen op grond van de Algemene Kinderbijslagwet;

  • c.

    uitkeringen ingevolge artikel 4.3 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

  • d.

    uitkeringen in de vorm van een gift of een voorwaardelijke gift ingevolge de Wet studiefinanciering 2000;

  • e.

    uitkeringen als bedoeld in de artikelen 7.51, eerste tot en met zesde lid, 7.51a en 16.9b van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

  • f.

    uitkeringen en verstrekkingen op grond van de Algemene bijstandswet die zijn bedoeld ter dekking van bepaalde noodzakelijke kosten;

  • g.

    op het inkomen van de belastingplichtige afgestemde uitkeringen die bij ministeriële regeling worden aangewezen, voorzover zij volgens die regeling zijn bedoeld ter dekking van:

    • 1°.

      bepaalde noodzakelijke kosten van huur van een woning of een woonwagen;

    • 2°.

      bepaalde noodzakelijke kosten in verband met de verkrijging of het behoud van een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111, waarbij voor de toepassing van de regeling inzake de aftrek van de op de voordelen uit die woning drukkende kosten als bedoeld in artikel 3.110 deze uitkering geacht wordt wel te zijn aangewezen;

    • 3°.

      bepaalde noodzakelijke kosten in verband met opleiding of studie;

    • 4°.

      bepaalde noodzakelijke kosten die naar aard en strekking overeenkomen met kosten als bedoeld in onderdeel f;

    • 5°.

      bepaalde noodzakelijke kosten van huishoudelijke hulp;

  • h.

    bij ministeriële regeling aan te wijzen uitkeringen die zijn bedoeld ter dekking van onderhoudskosten van thuiswonende gehandicapte kinderen;

  • i.

    uitkeringen op grond van buitenlandse regelingen die naar aard en strekking overeenkomen met uitkeringen als bedoeld in de onderdelen a tot en met h.

Artikel

3.105

Specifieke uitbreidingen familierechtelijke uitkeringen

Artikel

3.106

Uitbreidingen uitkeringen uit inkomensvoorzieningen

Artikel

3.107

Uitgezonderde uitkeringen uit inkomensvoorzieningen

Artikel

3.108

Aftrekbare kosten van aangewezen uitkeringen en van uitkeringen uit inkomensvoorzieningen

Aftrekbare kosten van uitkeringen en verstrekkingen zijn de daarop drukkende kosten voorzover zij zijn gemaakt tot verwerving, inning en behoud van die uitkeringen en verstrekkingen. De kosten kunnen in mindering worden gebracht voorzover zij in hun totale omvang niet overtreffen wat gebruikelijk is.

Artikel

3.109

Van aftrek uitgesloten kosten

Tot de aftrekbare kosten van uitkeringen en verstrekkingen behoren niet renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen. Artikel 3.14, zesde lid, en 3.16, negende lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Afdeling

3.6

Belastbare inkomsten uit eigen woning

Artikel

3.110

Belastbare inkomsten uit eigen woning

Belastbare inkomsten uit eigen woning zijn de voordelen uit eigen woning en het voordeel uit kapitaalverzekering eigen woning verminderd met de op de voordelen uit eigen woning drukkende aftrekbare kosten (artikel 3.120).

Artikel

3.111

Eigen woning

Artikel

3.112

Eigenwoningforfait

Artikel

3.113

Tijdelijke verhuur

Met betrekking tot de eigen woning die tijdelijk ter beschikking is gesteld aan derden worden voor de periode van terbeschikkingstelling de uit de woning genoten voordelen gesteld op driekwart van de voordelen ter zake van het ter beschikking stellen.

Artikel

3.114

Kamerverhuurvrijstelling

Artikel

3.115

Toedeling eigenwoningforfait

De voordelen uit een woning die voor twee of meer belastingplichtigen die geen partner van elkaar zijn samen een eigen woning is, worden voor elk van hen in aanmerking genomen naar de mate waarin zij op grond van artikel 3.111, eerste lid, tot de woning gerechtigd zijn.

Artikel

3.116

Voordeel uit kapitaalverzekering eigen woning

Artikel

3.118

Vrijstelling kapitaalverzekering eigen woning

Artikel

3.119

Omzetting kapitaalverzekering eigen woning

Indien een kapitaalverzekering eigen woning wordt omgezet in een andere soortgelijke verzekering, wordt de laatstgenoemde verzekering voor de toepassing van deze afdeling geacht een voortzetting te zijn van de eerstgenoemde verzekering.

Artikel

3.120

Aftrekbare kosten eigen woning

Artikel

3.121

Aftrekbare kosten gedeelde eigen woning bij gezamenlijke bewoning

De aftrekbare kosten met betrekking tot een woning die voor twee of meer belastingplichtigen die geen partner van elkaar zijn samen een eigen woning is, worden voor elk van hen bepaald door de schulden die zij zijn aangegaan ter verwerving van de woning en door de periodieke betalingen voorzover die op hen drukken.

Artikel

3.122

Aftrekbare kosten na eerder gebruik vrijstelling kapitaalverzekeringen eigen woning

Artikel

3.123

Schulden voor verbetering of onderhoud eigen woning

In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen worden tot de schulden die zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woninggerekend schulden die zijn aangegaan voor verbetering of onderhoud van de woning voorzover de verbetering en het onderhoud met schriftelijke bescheiden zijn te staven.

Afdeling

3.7

Uitgaven voor inkomensvoorzieningen

Artikel

3.124

Uitgaven voor inkomensvoorzieningen

Uitgaven voor inkomensvoorzieningen zijn de op de belastingplichtige drukkende:

  • a.

    premies voor lijfrenten die dienen ter compensatie van een pensioentekort tot de in de artikelen 3.127, 3.128 en 3.129 genoemde bedragen;

  • b.

    premies voor lijfrenten waarvan de termijnen toekomen aan een meerderjarig invalide kind of kleinkind en uitsluitend eindigen bij het overlijden van de gerechtigde;

  • c.

    premies voor aanspraken op periodieke uitkeringen en verstrekkingen ter zake van invaliditeit, ziekte of ongeval, waarvan de uitkeringen toekomen aan de belastingplichtige en

  • d.

    premies voor de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen.

Artikel

3.125

Lijfrentevoorzieningen

Artikel

3.126

Toegelaten aanbieders

Artikel

3.127

In aanmerking te nemen premies voor lijfrenten

Artikel

3.128

Omzetting oudedagsreserve in lijfrente

Een belastingplichtige met een oudedagsreserve kan, vanwege de omzetting van die oudedagsreserve in een lijfrente, premies voor lijfrenten als bedoeld in artikel 3.124, onderdeel a, in aanmerking nemen tot een gezamenlijk bedrag van ten hoogste het bedrag van de afneming in het kalenderjaar van die reserve volgens artikel 3.70, eerste lid, onderdeel a.

Artikel

3.129

Omzetting stakingswinst in lijfrente

Artikel

3.130

Tijdstip aftrek premies voor lijfrenten

Artikel

3.131

Aftrek premies voor lijfrenten na overlijden ondernemer

Afdeling

3.8

Negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen

Artikel

3.132

Negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen

Negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen zijn teruggaven van uitgaven voor inkomensvoorzieningen.

Artikel

3.133

Uitbreiding begrip negatieve uitgaven bij handelen in strijd met de voorwaarden

Artikel

3.134

Handelingen die niet leiden tot een negatieve uitgave

Artikel

3.135

Specifieke uitbreiding begrip negatieve uitgaven bij beroepspensioenen

Artikel

3.136

Uitbreiding begrip negatieve uitgaven bij emigratie

Artikel

3.137

In aanmerking te nemen bedrag bij uitbreidingen van het begrip negatieve uitgaven

Artikel

3.138

Verminderingen en voorkoming dubbeltellingen

Afdeling

3.9

Negatieve persoonsgebonden aftrek

Artikel

3.139

Negatieve persoonsgebonden aftrek

Als negatieve persoonsgebonden aftrek van een belastingplichtige wordt in aanmerking genomen:

  • a.

    hetgeen door hem is ontvangen als teruggave van of nagekomen betaling ter zake van onderhoudsverplichtingen die op grond van afdeling 6.2 in aanmerking zijn genomen;

  • b.

    hetgeen door hem is ontvangen als nagekomen schuldaflossing op een geldlening ter zake waarvan verliezen op grond van afdeling 6.3 in aanmerking zijn genomen, ten hoogste tot het bedrag van verliezen die in aftrek zijn gekomen;

  • c.

    hetgeen door hem is ontvangen als teruggave van of nagekomen betaling ter zake van buitengewone uitgaven die op grond van afdeling 6.5 in aanmerking zijn genomen, ten hoogste tot het bedrag van de uitgaven die in aftrek zijn gekomen;

  • d.

    hetgeen door hem is ontvangen als teruggave van of nagekomen betaling ter zake van scholingsuitgaven die op grond van afdeling 6.7 in aanmerking zijn genomen, ten hoogste tot het bedrag van de uitgaven die in aftrek zijn gekomen en

  • e.

    hetgeen door hem is ontvangen als nagekomen betaling ter zake van uitgaven voor monumentenpanden die op grond van afdeling 6.8 in aanmerking zijn genomen, ten hoogste tot het bedrag van de uitgaven die in aftrek zijn gekomen.

Afdeling

3.10

Uitgaven voor kinderopvang

Artikel

3.140

Uitgaven voor kinderopvang

Uitgaven voor kinderopvang zijn de op de belastingplichtige drukkende uitgaven voor opvang van kinderen die jonger zijn dan 13 jaar die voldoet aan de regels die krachtens artikel 20 van de Welzijnswet 1994 bij gemeentelijke verordening zijn gesteld met betrekking tot de kwaliteit van de opvang, of die voldoet aan bij ministeriële regeling aan te wijzen buitenlandse regelingen die naar aard en strekking overeenkomen met de krachtens artikel 20 van de Welzijnswet 1994 bij gemeentelijke verordening gestelde regels.

Artikel

3.141

Voorwaarden

Artikel

3.142

Arbeidsongeschiktheid of werkloosheid

De belastingplichtige die als gevolg van arbeidsongeschiktheid of werkloosheid ophoudt met tegenwoordige arbeid winst, loon of resultaat te verwerven, wordt voor de toepassing van deze afdeling geacht nog ten minste twaalf maanden na het intreden van de arbeidsongeschiktheid of werkloosheid dergelijk inkomen uit tegenwoordige arbeid te verwerven.

Artikel

3.143

In aanmerking te nemen uitgaven

Afdeling

3.11

Waardering niet in geld genoten inkomen

Artikel

3.144

Waardering niet in geld genoten inkomen

Niet in geld genoten loon, periodieke uitkeringen en verstrekkingen, voordelen uit eigen woning en voordelen uit kapitaalverzekering eigen woning worden – voorzover niet anders is bepaald – in aanmerking genomen naar de waarde die daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend, met dien verstande dat voorzover de verwerving van dat inkomen het gebruik of verbruik daarvan meebrengt, de waarde wordt gesteld op ten hoogste het bedrag van de besparing. Deze kan bij ministeriële regeling worden vastgesteld.

Artikel

3.145

Privé-gebruik auto

Afdeling

3.12

Tijdstip genieten en aftrek

Artikel

3.146

Tijdstip genieten

Artikel

3.147

Tijdstip aftrek

Aftrekbare kosten, uitgaven voor inkomensvoorzieningen en uitgaven voor kinderopvang komen – voorzover niet anders is bepaald – voor aftrek in aanmerking op het tijdstip waarop zij zijn:

  • a.

    betaald;

  • b.

    verrekend;

  • c.

    ter beschikking gesteld of

  • d.

    rentedragend geworden.

Afdeling

3.13

Verliesverrekening

Artikel

3.148

Verlies

Artikel

3.149

Te conserveren inkomen buiten beschouwing

Voor de toepassing van deze afdeling worden inkomen uit werk en woning en verlies uit werk en woning bepaald zonder rekening te houden met te conserveren inkomen.

Artikel

3.150

Verliesverrekening

Artikel

3.151

Vaststelling verlies

Artikel

3.152

Formalisering achterwaartse verliesverrekening

Artikel

3.153

Formalisering voorwaartse verliesverrekening

Afdeling

3.14

Middeling

Artikel

3.154

Middeling

Artikel

3.155

Te conserveren inkomen buiten beschouwing

Voor de toepassing van deze afdeling worden de geheven en de herrekende belasting bepaald zonder rekening te houden met te conserveren inkomen en de daarover verschuldigde belasting.

Afdeling

3.15

Zekerheid omtrent de aard van de voordelen uit een arbeidsrelatie

Artikel

3.156

Vragen van een beschikking

Artikel

3.157

Zekerheid omtrent de aard van de arbeidsrelatie

Hoofdstuk

4

Heffingsgrondslag bij aanmerkelijk belang

Afdeling

4.1

Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang

Artikel

4.1

Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang

Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang is het inkomen uit aanmerkelijk belang verminderd met de te verrekenen verliezen uit aanmerkelijk belang (afdeling 4.10).

Afdeling

4.2

Gelijkstellingen

Artikel

4.2

Beëindiging aanverwantschap door echtscheiding

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen geldt een persoon niet als aanverwant indien het huwelijk waardoor de aanverwantschap is ontstaan, door echtscheiding is ontbonden.

Artikel

4.3

Genotsrechten

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen:

  • a.

    wordt met een aandeelhouder gelijkgesteld degene die slechts gerechtigd is tot voordelen uit aandelen en wordt zijn gerechtigdheid aangemerkt als aandeel;

  • b.

    wordt met de houder van winstbewijzen gelijkgesteld degene die slechts gerechtigd is tot voordelen uit winstbewijzen en wordt zijn gerechtigdheid aangemerkt als winstbewijs.

Artikel

4.4

Koopopties gelijkgesteld met onderliggende waarde

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, met uitzondering van de artikelen 4.6 tot en met 4.8, wordt een recht om aandelen in of winstbewijzen van een vennootschap te verwerven (koopoptie) aangemerkt als een dergelijk aandeel respectievelijk een dergelijk winstbewijs.

Artikel

4.5

Participaties open fondsen voor gemene rekening

Artikel

4.5a

Coöperaties

Afdeling

4.3

Aanmerkelijk belang

Artikel

4.6

Begrip aanmerkelijk belang

De belastingplichtige heeft een aanmerkelijk belang indien hij, al dan niet tezamen met zijn partner, direct of indirect:

  • a.

    voor ten minste 5% van het geplaatste kapitaal aandeelhouder is in een vennootschap waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld;

  • b.

    rechten heeft om direct of indirect aandelen te verwerven tot ten minste 5% van het geplaatste kapitaal;

  • c.

    winstbewijzen heeft die betrekking hebben op ten minste 5% van de jaarwinst van een vennootschap dan wel op ten minste 5% van wat bij liquidatie wordt uitgekeerd;

  • d.

    gerechtigd is tot ten minste 5% van de stemmen uit te brengen in de algemene vergadering van een in artikel 4.5a bedoelde rechtspersoon.

Artikel

4.7

Gelijkstelling; aandelen met bijzondere rechten

Artikel

4.8

Omvang kapitaal

Voor de vaststelling of een belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft, wordt ingekocht nog in te trekken kapitaal niet in aanmerking genomen.

Artikel

4.9

Meesleepregeling

Indien een belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft in een vennootschap, behoren daartoe ook zijn overige aandelen in of winstbewijzen van die vennootschap.

Artikel

4.10

Meetrekregeling

De tot het vermogen van de belastingplichtige behorende aandelen in of winstbewijzen van een vennootschap waarin hij geen, maar zijn partner of een van de bloed- of aanverwanten in de rechte lijn van de belastingplichtige of zijn partner wel een aanmerkelijk belang heeft, behoren voor de belastingplichtige tot een aanmerkelijk belang.

Artikel

4.11

Fictief aanmerkelijk belang

Indien tot het vermogen van de belastingplichtige behorende aandelen of winstbewijzen niet op grond van de overige artikelen van deze afdeling tot een aanmerkelijk belang behoren, wordt een aanmerkelijk belang aanwezig geacht indien artikel 3.65, 4.17, 4.40 of 4.41 is toegepast.

Afdeling

4.4

Inkomen uit aanmerkelijk belang

Artikel

4.12

Inkomen uit aanmerkelijk belang

Inkomen uit aanmerkelijk belang is het gezamenlijke bedrag van:

  • a.

    de voordelen die worden getrokken uit tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen of winstbewijzen (reguliere voordelen), verminderd met de aftrekbare kosten en

  • b.

    de voordelen die worden behaald bij de vervreemding van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen of winstbewijzen, of bij de vervreemding van een gedeelte van de in deze aandelen of winstbewijzen besloten liggende rechten (vervreemdingsvoordelen);

verminderd met de persoonsgebonden aftrek (hoofdstuk 6).

Afdeling

4.5

Reguliere voordelen

Paragraaf

4.5.1

Reguliere voordelen

Artikel

4.13

Reguliere voordelen

Paragraaf

4.5.2

De omvang van reguliere voordelen

Artikel

4.14

Forfaitair voordeel uit buitenlandse beleggingslichamen

Artikel

4.15

Kosten van reguliere voordelen

Afdeling

4.6

Vervreemdingsvoordelen

Paragraaf

4.6.1

Als vervreemding aan te merken rechtshandelingen

Artikel

4.16

Fictieve vervreemdingen

Artikel

4.17

Uitzondering op fictieve vervreemding

Artikel

4.18

Passanten

Artikel 4.16, eerste lid, onderdeel h, is niet van toepassing bij een aanmerkelijk belang in een niet in Nederland gevestigde vennootschap indien het anders dan door overlijden ophouden binnenlands belastingplichtige te zijn, hieronder begrepen de situatie waarin de belastingplichtige voor de toepassing van de Belastingregeling voor het Koninkrijk of een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting wordt geacht geen inwoner van Nederland meer te zijn, plaatsvindt binnen acht jaren nadat de belastingplichtige in Nederland is gaan wonen en de belastingplichtige gedurende de laatste vijfentwintig jaar in totaal niet langer dan tien jaren in Nederland heeft gewoond.

Paragraaf

4.6.2

De omvang van vervreemdingsvoordelen

Artikel

4.19

Vervreemdingsvoordelen

De vervreemdingsvoordelen worden gesteld op de overdrachtsprijs verminderd met de verkrijgingsprijs. In geval van vervreemding van een gedeelte van de in aandelen of winstbewijzen besloten rechten wordt een evenredig gedeelte van de verkrijgingsprijs in aanmerking genomen.

Artikel

4.20

Overdrachtsprijs

Onder overdrachtsprijs wordt verstaan de tegenprestatie bij de vervreemding, verminderd met de ten laste van de vervreemder komende kosten.

Artikel

4.21

Verkrijgingsprijs

Artikel

4.22

Correctie naar waarde in het economisch verkeer

Artikel

4.23

Verkrijgingsprijs bij ontstaan aanmerkelijk belang na verkrijging

Indien een aandeel of winstbewijs op een tijdstip na de verkrijging daarvan tot een aanmerkelijk belang gaat behoren, wordt de verkrijgingsprijs van dat aandeel of winstbewijs gesteld op de waarde in het economische verkeer die op dat tijdstip daaraan kan worden toegekend.

Artikel

4.24

Geen tussentijdse verliesneming

Artikel

4.25

Verkrijgingsprijs bij het ontstaan van binnenlandse belastingplicht

Artikel

4.26

Bonusaandelen en winstbewijzen

Artikel

4.27

Reguliere voordelen van buitenlandse beleggingslichamen

Artikel

4.28

Overdrachtsprijs in termijnen

Artikel

4.29

Aanpassingen overdrachtsprijs

Artikel

4.30

Verkrijgingsprijs koopopties bij uitoefening of expiratie

Artikel

4.31

Verleende koopopties

Het vervreemdingsvoordeel ter zake van het door de belastingplichtige verlenen van een koopoptie wordt gesteld op het bedrag van de vergoeding.

Artikel

4.32

Putopties

Artikel

4.33

Vermindering verkrijgingsprijs bij terugbetaling aandelenkapitaal

Ingeval van teruggaaf van hetgeen op aandelen is gestort, wordt de verkrijgingsprijs verminderd met de teruggaaf voorzover deze niet als regulier voordeel in aanmerking is genomen. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing in geval van teruggaaf op winstbewijzen.

Artikel

4.34

Liquidatie-uitkeringen

Artikel

4.35

Vestigingsplaats

Voor de toepassing van deze afdeling wordt een lichaam waarvan de oprichting heeft plaatsgevonden naar Nederlands recht steeds geacht in Nederland te zijn gevestigd.

Afdeling

4.7

Vaststellen verkrijgingsprijs

Artikel

4.36

Beschikking

De verkrijgingsprijs van aandelen of winstbewijzen die tot een aanmerkelijk belang behoren kan, al dan niet op verzoek, door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking worden vastgesteld.

Artikel

4.37

Herziening beschikking

Afdeling

4.8

Doorschuifregelingen

Paragraaf

4.8.1

Keuze bij overgang krachtens erfrecht en huwelijksvermogensrecht

Artikel

4.38

Afrekening op verzoek

Artikel

4.39

Doorschuiving verkrijgingsprijs (mogelijk ontstaan fictief aanmerkelijk belang)

Paragraaf

4.8.2

Doorschuiving indien niet langer een aanmerkelijk belang aanwezig is

Artikel

4.40

Doorschuiving op verzoek (mogelijk ontstaan fictief aanmerkelijk belang)

Op verzoek van de belastingplichtige wordt het voordeel bij de vervreemding vanwege het niet langer aanwezig zijn van een aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 4.16, eerste lid, onderdeel g, niet in aanmerking genomen.

Paragraaf

4.8.3

Doorschuiving in het kader van een aandelenfusie, juridische fusie of splitsing

Artikel

4.41

Doorschuiving op verzoek (mogelijk ontstaan fictief aanmerkelijk belang)

Artikel

4.42

Doorschuiving verkrijgingsprijs

Paragraaf

4.8.4

Doorschuiving in het kader van een geruisloze terugkeer

Artikel

4.42a

Doorschuiving vervreemdingsvoordeel bij geruisloze terugkeer

Afdeling

4.9

Genietingstijdstip

Artikel

4.43

Genietingstijdstip reguliere voordelen

Artikel

4.44

Betalingstijdstip aftrekbare kosten

De op reguliere voordelen in mindering te brengen aftrekbare kosten worden in aanmerking genomen op het tijdstip waarop zij betaald of verrekend zijn, door de belastingplichtige ter beschikking zijn gesteld of rentedragend zijn geworden.

Artikel

4.45

Vooruitbetaalde rente

Artikel

4.46

Genietingstijdstip vervreemdingsvoordelen

Afdeling

4.10

Verliesverrekening

Artikel

4.47

Verlies

Indien de berekening van het inkomen uit aanmerkelijk belang leidt tot een negatief bedrag wordt dit aangemerkt als verlies uit aanmerkelijk belang.

Artikel

4.48

Te conserveren inkomen buiten beschouwing

Voor de toepassing van deze afdeling worden inkomen uit aanmerkelijk belang en verlies uit aanmerkelijk belang bepaald zonder rekening te houden met te conserveren inkomen.

Artikel

4.49

Verliesverrekening

Artikel

4.50

Vaststelling verlies

Artikel

4.51

Formalisering achterwaartse verliesverrekening

Artikel

4.52

Formalisering voorwaartse verliesverrekening

Artikel

4.53

Omzetting verlies bij einde aanmerkelijk belang in een belastingkorting

Hoofdstuk

5

Heffingsgrondslag bij sparen en beleggen

Afdeling

5.1

Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen

Artikel

5.1

Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen

Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is het voordeel uit sparen en beleggen verminderd met de persoonsgebonden aftrek (hoofdstuk 6).

Artikel

5.2

Voordeel uit sparen en beleggen

Het voordeel uit sparen en beleggen wordt gesteld op 4% (forfaitair rendement) van het gemiddelde van de rendementsgrondslag aan het begin van het kalenderjaar (begindatum) en de rendementsgrondslag aan het einde van het kalenderjaar (einddatum), voorzover het gemiddelde meer bedraagt dan het heffingvrije vermogen.

Artikel

5.3

Rendementsgrondslag

Artikel

5.4

Toedeling bij bepaalde verkrijgingen krachtens erfrecht

Artikel

5.5

Heffingvrij vermogen

Artikel

5.6

Ouderentoeslag

Afdeling

5.2

Vrijstellingen

Artikel

5.7

Vrijstelling bos- en natuurterreinen en landgoederen

Artikel

5.8

Vrijstelling voorwerpen van kunst en wetenschap

Artikel

5.9

Vrijstelling rechten op roerende zaken krachtens erfrecht

Tot de bezittingen behoren niet de rechten op roerende zaken die krachtens erfrecht bij de belastingplichtige zijn opgekomen voorzover deze zaken door de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden voor persoonlijke doeleinden worden gebruikt of verbruikt, tenzij deze rechten hoofdzakelijk als belegging dienen.

Artikel

5.10

Vrijstelling bepaalde rechten

Tot de bezittingen behoren niet:

  • a.

    rechten op kapitaalsuitkeringen of prestaties uit levensverzekering, uitsluitend bestaande uit een kapitaalsuitkering bij overlijden van de belastingplichtige, zijn partner of een bloed- of aanverwant, dan wel op prestaties in natura ter zake van de verzorging van een uitvaart, mits:

    • 1°.

      de som van het verzekerde kapitaal uit dergelijke levensverzekeringen per verzekerde niet meer bedraagt dan € 5885;

      dan wel indien de som van het verzekerde kapitaal meer bedraagt dan  € 5885:

    • 2°.

      de som van de waarde van die rechten per persoon niet meer bedraagt dan € 5885;

  • b.

    rechten op kapitaalsuitkeringen die uitsluitend kunnen plaatsvinden bij invaliditeit, ziekte of ongeval;

  • c.

    rechten op termijnen van een in artikel 4.28 bedoelde overdrachtsprijs van een aanmerkelijk belang.

Artikel

5.11

Vrijstelling inzake premiespaarregeling en spaarloonregeling.

Tot de bezittingen behoren niet:

Artikel

5.12

Vrijstelling kortlopende termijnen van inkomsten en verplichtingen

Tot de bezittingen en schulden behoren niet lopende termijnen van inkomsten en verplichtingen die betrekking hebben op een tijdvak van een jaar of korter en waarvan het achterliggende vermogensbestanddeel eveneens in het bezit is van de belastingplichtige.

Afdeling

5.3

Maatschappelijke beleggingen

Artikel

5.13

Vrijstelling maatschappelijke beleggingen

Artikel

5.14

Vrijstelling groene beleggingen

Artikel

5.15

Vrijstelling sociaal-ethische beleggingen

Afdeling

5.3A

Beleggingen in durfkapitaal

Artikel

5.16

Vrijstelling beleggingen in durfkapitaal

Artikel

5.17

Vrijstelling directe beleggingen in durfkapitaal

Artikel

5.18

Vrijstelling indirecte beleggingen in durfkapitaal

Artikel

5.18a

Vrijstelling culturele beleggingen

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Afdeling

5.4

Waardering

Artikel

5.19

Waardering bezittingen en schulden; algemeen

Artikel

5.20

Waardering woningen andere dan eigen woningen

Artikel

5.21

Waardering effecten

Voor de waardering van effecten die zijn genoteerd aan Euronext effectenbeurs te Amsterdam wordt, in afwijking van artikel 5.19, eerste lid, de waarde in het economische verkeer op de einddatum gesteld op de slotnotering die is vermeld in de Officiële prijscourant, uitgegeven door AEX- Data Services, die geldt voor die einddatum. De waardering van effecten op de begindatum wordt gesteld op de slotnotering van het effect zoals die staat vermeld in de Officiële prijscourant die geldt voor de einddatum van het voorafgaande jaar.

Artikel

5.22

Waardering genotsrechten

Artikel

5.23

Waardering: aanvullende regels

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, in het kader van dit hoofdstuk passende, regels worden gesteld ten behoeve van de waardering van bezittingen en schulden.

Hoofdstuk

6

Persoonsgebonden aftrek

Afdeling

6.1

Persoonsgebonden aftrek

Artikel

6.1

Persoonsgebonden aftrek

Artikel

6.2

In aanmerking nemen persoonsgebonden aftrek

Artikel

6.2a

Vaststelling niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek

Afdeling

6.2

Onderhoudsverplichtingen

Artikel

6.3

Onderhoudsverplichtingen

Artikel

6.4

Uitgesloten onderhoudsverplichtingen

Artikel

6.5

Afkoop alimentatie door betaling lijfrentepremie

Artikel

6.6

Verrekening van pensioenrechten door betaling lijfrentepremie

Artikel

6.7

Uitbreiding familierechtelijke uitkeringen

Afdeling

6.3

Verliezen op beleggingen in durfkapitaal

Artikel

6.8

Verliezen op beleggingen in durfkapitaal

Artikel

6.9

Kwijtschelding binnen een bepaalde periode

Vervallen

Artikel

6.10

Omvang in aanmerking te nemen verliezen

Vervallen

Artikel

6.11

Uitgesloten geldleningen

Vervallen

Artikel

6.12

Tijdstip van aftrek van de verliezen

Vervallen

Afdeling

6.4

Uitgaven voor levensonderhoud van kinderen

Artikel

6.13

Definitie

Artikel

6.14

Beperkingen

Artikel

6.15

Omvang in aanmerking te nemen uitgaven

Uitgaven voor levensonderhoud van een kind worden in aanmerking genomen tot een bedrag bepaald volgens bij ministeriële regeling te stellen regels.

Afdeling

6.5

Buitengewone uitgaven

Artikel

6.16

Definitie

Buitengewone uitgaven zijn de uitgaven wegens:

  • a.

    ziekte, invaliditeit en bevalling van de belastingplichtige, zijn partner, zijn jonger dan 27-jarige kinderen en tot zijn huishouden behorende ernstig gehandicapte personen van 27 jaar of ouder. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wanneer een persoon voor de toepassing van deze bepaling als ernstig gehandicapt wordt beschouwd;

  • b.

    overlijden van de belastingplichtige, zijn partner en zijn jonger dan 27-jarige kinderen;

  • c.

    arbeidsongeschiktheid of chronische ziekte van de belastingplichtige;

  • d.

    ouderdom van de belastingplichtige;

  • e.

    chronische ziekte van kinderen van de belastingplichtige;

  • f.

    adoptie door de belastingplichtige of zijn partner;

  • g.

    ziekte en invaliditeit van bij de belastingplichtige inwonende zorgafhankelijke ouders, broers of zusters, met dien verstande dat bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wanneer ouders, broers of zusters voor de toepassing van deze bepaling als zorgafhankelijk worden beschouwd.

Artikel

6.17

Uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling

Artikel

6.18

Beperkingen van uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling

Artikel

6.19

Uitgaven wegens overlijden

Artikel

6.20

Uitgaven wegens arbeidsongeschiktheid of chronische ziekte

Artikel

6.21

Uitgaven wegens ouderdom

Artikel

6.22

Uitgaven wegens chronische ziekte van kinderen

Artikel

6.23

Uitgaven wegens adoptie

Artikel

6.24

Omvang in aanmerking te nemen uitgaven

Afdeling

6.6

Weekenduitgaven voor gehandicapte kinderen

Artikel

6.25

Definitie

Weekenduitgaven voor gehandicapte kinderen zijn de extra uitgaven die door een belastingplichtige worden gedaan om zijn ernstig gehandicapte kind van 30 jaar of ouder dat doorgaans in een inrichting verblijft, te verzorgen. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wanneer een kind voor de toepassing van deze bepaling als ernstig gehandicapt wordt beschouwd.

Artikel

6.26

Het in aanmerking te nemen bedrag

Weekenduitgaven voor gehandicapte kinderen worden in aanmerking genomen tot een bedrag bepaald volgens bij ministeriële regeling te stellen regels.

Afdeling

6.7

Scholingsuitgaven

Artikel

6.27

Scholingsuitgaven

Artikel

6.28

Beperkingen

Artikel

6.29

Studiefinanciering

Artikel

6.30

Omvang in aanmerking te nemen uitgaven

Afdeling

6.8

Uitgaven voor monumentenpanden

Artikel

6.31

Uitgaven voor monumentenpanden

Afdeling

6.9

Aftrekbare giften

Artikel

6.32

Aftrekbare giften

Aftrekbare giften zijn:

  • a.

    periodieke giften;

  • b.

    andere giften.

Artikel

6.33

Definities

In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    giften: bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat;

  • b.

    instellingen: kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instellingen;

  • c.

    verenigingen: niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen of daarvan vrijgestelde verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid en met ten minste 25 leden.

Artikel

6.34

Periodieke giften

Periodieke giften zijn giften in de vorm van vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen die eindigen uiterlijk bij overlijden, aan in Nederland gevestigde instellingen of verenigingen.

Artikel

6.35

Andere giften

Andere giften zijn giften aan in Nederland gevestigde instellingen.

Artikel

6.36

Autokosten

Indien giften de vorm hebben van het afzien van een vergoeding van kosten voor vervoer per auto, anders dan per taxi, worden zij in aanmerking genomen voor € 0,17 per kilometer.

Artikel

6.37

Giften aan niet in Nederland gevestigde instellingen

Giften aan niet in Nederland gevestigde instellingen worden aangemerkt als aftrekbare giften voorzover de instellingen daartoe bij ministeriële regeling zijn aangewezen.

Artikel

6.38

Het in aanmerking nemen van periodieke giften

Periodieke giften worden in aanmerking genomen indien zij berusten op een bij notariële akte van schenking aangegane verplichting om de uitkeringen of verstrekkingen gedurende vijf of meer jaren ten minste jaarlijks uit te keren.

Artikel

6.39

Omvang in aanmerking te nemen andere giften

Afdeling

6.10

Tijdstip aftrek

Artikel

6.40

Tijdstip aftrek

Voorzover in deze wet niet anders is bepaald, komen uitgaven ter zake van persoonsgebonden aftrekposten voor aftrek in aanmerking op het tijdstip waarop zij zijn:

  • a.

    betaald;

  • b.

    verrekend;

  • c.

    ter beschikking gesteld of

  • d.

    rentedragend geworden.

Hoofdstuk

7

Belastingheffing van buitenlandse belastingplichtigen

Afdeling

7.1

Nederlands inkomen

Artikel

7.1

Nederlands inkomen

Ten aanzien van de buitenlandse belastingplichtige wordt de inkomstenbelasting geheven over het door hem in het kalenderjaar genoten:

  • a.

    belastbare inkomen uit werk en woning in Nederland;

  • b.

    belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang in een in Nederland gevestigde vennootschap en

  • c.

    belastbare inkomen uit sparen en beleggen in Nederland.

Afdeling

7.2

Belastbaar inkomen uit werk en woning

Artikel

7.2

Belastbaar inkomen uit werk en woning

Artikel

7.3

Vrijstelling internationaal verkeer

Tot het drijven van een Nederlandse onderneming behoort niet het vervoer te water of door de lucht van personen en zaken tussen plaatsen buiten Nederland en plaatsen in Nederland, en tussen plaatsen buiten Nederland onderling (vervoer in het internationaal verkeer), tenzij de leiding van de onderneming in Nederland is gevestigd.

Artikel

7.4

Werkzaamheden buitengaats

Werkzaamheden die in het kader van een onderneming worden verricht gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 30 dagen in, op of boven het Noordzeewinningsgebied, vormen een Nederlandse onderneming. Het Noordzeewinningsgebied bestaat uit de territoriale zee van Nederland alsmede het buiten de territoriale zee onder de Noordzee gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan, voorzover het Koninkrijk der Nederlanden daar op grond van het internationale recht rechten mag uitoefenen op het gebied van de exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen.

Afdeling

7.3

Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang

Artikel

7.5

Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang

Artikel

7.6

Verkrijgingsprijs aanmerkelijk belang

Afdeling

7.4

Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen

Artikel

7.7

Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen

Hoofdstuk

8

Heffingskorting

Afdeling

8.1

Aansluiting belasting- en premieheffing

Artikel

8.1

Definities

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    belastingtarief eerste schijf: het in de eerste regel van de vierde kolom van de tabel in artikel 2.10 opgenomen percentage;

  • b.

    gecombineerde inkomensheffing: het gezamenlijke bedrag, na toepassing van regelingen ter voorkoming van dubbele belasting, van de belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning, de belasting op het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang, de belasting op het belastbare inkomen uit sparen en beleggen en de volgens artikel 10, eerste en tweede lid, van de Wet financiering volksverzekeringen berekende premie voor de volksverzekeringen;

  • c.

    gecombineerd heffingspercentage: de som van het belastingtarief eerste schijf, het volgens artikel 10a, tweede lid, van de Wet financiering volksverzekeringen vastgestelde premiepercentage voor de algemene ouderdomsverzekering en de volgens artikel 11 van de Wet financiering volksverzekeringen vastgestelde premiepercentages voor de nabestaandenverzekering en de algemene verzekering bijzondere ziektekosten;

  • d.

    gecombineerde heffingskorting: het gezamenlijke bedrag van de heffingskorting voor de inkomstenbelasting, de heffingskorting voor de algemene ouderdomsverzekering, de heffingskorting voor de nabestaandenverzekering en de heffingskorting voor de algemene verzekering bijzondere ziektekosten.

Artikel

8.2

Bedrag van de standaardheffingskorting

De standaardheffingskorting is het gezamenlijke bedrag van:

  • a.

    de algemene heffingskorting (artikel 8.10);

  • b.

    de arbeidskorting (artikel 8.11);

  • c.

    de kinderkorting (artikel 8.12);

  • d.

    de aanvullende kinderkorting (artikel 8.13);

  • e.

    de combinatiekorting (artikel 8.14);

  • f.

    de alleenstaande-ouderkorting (artikel 8.15);

  • g.

    de aanvullende alleenstaande-ouderkorting (artikel 8.16);

  • h.

    de jonggehandicaptenkorting (artikel 8.16a);

  • i.

    de ouderenkorting (artikel 8.17);

  • j.

    de aanvullende ouderenkorting (artikel 8.18);

  • k.

    de korting voor maatschappelijke beleggingen (artikel 8.19);

  • l.

    de korting voor beleggingen in durfkapitaal (artikel 8.20).

  • m.

    de toetrederskorting (artikel 8.21).

Artikel

8.3

Berekening heffingskorting voor de inkomstenbelasting

De heffingskorting voor de inkomstenbelasting is het deel van de standaardheffingskorting dat tot de standaardheffingskorting in dezelfde verhouding staat als het belastingtarief eerste schijf staat tot het gecombineerde heffingspercentage.

Artikel

8.4

Berekening heffingskorting voor de algemene ouderdomsverzekering

De heffingskorting voor de algemene ouderdomsverzekering is het deel van de standaardheffingskorting dat tot de standaardheffingskorting in dezelfde verhouding staat als het volgens artikel 10a, tweede lid, van de Wet financiering volksverzekeringen vastgestelde premiepercentage voor de algemene ouderdomsverzekering staat tot het gecombineerde heffingspercentage.

Artikel

8.5

Berekening heffingskorting voor de nabestaandenverzekering

De heffingskorting voor de nabestaandenverzekering is het deel van de standaardheffingskorting dat tot de standaardheffingskorting in dezelfde verhouding staat als het volgens artikel 11 van de Wet financiering volksverzekeringen vastgestelde premiepercentage voor de nabestaandenverzekering staat tot het gecombineerde heffingspercentage.

Artikel

8.6

Berekening heffingskorting voor de algemene verzekering bijzondere ziektekosten

De heffingskorting voor de algemene verzekering bijzondere ziektekosten is het deel van de standaardheffingskorting dat tot de standaardheffingskorting in dezelfde verhouding staat als het volgens artikel 11 van de Wet financiering volksverzekeringen vastgestelde premiepercentage voor de algemene verzekering bijzondere ziektekosten staat tot het gecombineerde heffingspercentage.

Artikel

8.7

Bijzondere regels voor de berekening van de heffingskortingen

Artikel

8.8

Maximum gecombineerde heffingskorting

De gecombineerde heffingskorting bedraagt maximaal het bedrag van de gecombineerde inkomensheffing.

Artikel

8.9

Verhoging maximum gecombineerde heffingskorting bij minstverdienende partner

Artikel

8.9a

Bijzondere verhoging heffingskorting voor de inkomstenbelasting voor niet-inwoners

Afdeling

8.2

Elementen van de standaardheffingskorting

Artikel

8.10

Algemene heffingskorting

Artikel

8.11

Arbeidskorting

Artikel

8.12

Kinderkorting

Artikel

8.13

Aanvullende kinderkorting

Artikel

8.14

Combinatiekorting

Artikel

8.15

Alleenstaande-ouderkorting

Artikel

8.16

Aanvullende alleenstaande-ouderkorting

Artikel

8.16a

Jonggehandicaptenkorting

Artikel

8.17

Ouderenkorting

Artikel

8.18

Aanvullende ouderenkorting

Artikel

8.19

Korting voor maatschappelijke beleggingen

Artikel

8.20

Korting voor beleggingen in durfkapitaal

Artikel

8.21

Toetrederskorting

Hoofdstuk

9

Wijze van heffing

Artikel

9.1

Heffing bij wege van aanslag of conserverende aanslag

Artikel

9.2

Voorheffingen

Artikel

9.3

Voorlopige teruggaaf

Artikel

9.4

Wel of geen aanslag

Hoofdstuk

10

Aanvullende regelingen

Afdeling

10.1

Indexering

Artikel

10.1

Inflatiecorrectie

Bij het begin van het kalenderjaar worden de in de artikelen 2.10, 3.15, vijfde lid, 3.41, 3.42, 3.42a, 3.47, 3.48, 3.52a, 3.68, 3.76, 3.77, 3.86, 3.87, 3.118, 3.125, 3.127, 3.129, 3.141, 3.143, 5.3, 5.5, 5.6, 5.10, 5.13, 5.16, 6.18, tweede en zesde lid, 6.20, 6.21, 6.22, 6.24, 6.36, 8.10, 8.11, tweede lid, tweede volzin, onderdeel a, en derde volzin, alsmede het derde lid, 8.12, 8.13, 8.14, 8.15, 8.16, 8.16a, 8.17, 8.18, 8.21, derde lid, 9.2 en 9.4 vermelde bedragen bij ministeriële regeling vervangen door andere. Deze bedragen worden berekend door de te vervangen bedragen te vermenigvuldigen met de tabelcorrectiefactor en vervolgens de nodig geachte afronding aan te brengen. Indien in het voorafgaande jaar een dergelijke afronding is toegepast, wordt bij vervanging uitgegaan van het niet-afgeronde bedrag.

Artikel

10.2

De tabelcorrectiefactor

Artikel

10.3

Bijstelling eigenwoningforfait

Artikel

10.4

Bijstelling uitgaven voor een monumentenpand

Artikel

10.5

Afronding en definitie indexcijfer van de woninghuren

Artikel

10.6

Indexering vrijstelling kamerverhuur

Artikel

10.7

Indexering inkomensgrens en percentages arbeidskorting

Artikel

10.7a

Indexering inkomensgrens toetrederskorting

Bij het begin van het kalenderjaar wordt het in artikel 8.21, eerste lid, onderdeel e, genoemde bedrag bij ministeriële regeling vervangen en gesteld op 50% van het twaalfvoud van het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag genoemde bedrag verminderd met het werknemersaandeel in de premie volgens de Werkloosheidswet en vermeerderd met het werkgeversaandeel in de premie volgens de Ziekenfondswet.

Afdeling

10.2

Overige aanvullende regelingen

Artikel

10.8

Verstrekken van gegevens en inlichtingen

Artikel

10.9

Rechtspersonen met natuurschoonwet-landgoederen

Artikel

10.10

Activa in de Nederlandse Antillen of Aruba

Hoofdstuk

11

Slotbepalingen

Artikel

11.1

Intrekking van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en de Wet op de vermogensbelasting 1964

Artikel

11.2

Integrale tekstpublicatie en nummering

De tekst van deze wet zoals die luidt bij de inwerkingtreding van deze wet en bij de inwerkingtreding van overige wetten die op hetzelfde tijdstip in werking treden en waarin deze wet wordt gewijzigd, wordt in het Staatsblad geplaatst. Voor de plaatsing in het Staatsblad stelt Onze Minister de nummering van de artikelen, paragrafen, afdelingen en hoofdstukken van deze wet opnieuw vast en brengt hij de in deze wet voorkomende aanhalingen van de artikelen, paragrafen, afdelingen en hoofdstukken met de nieuwe nummering in overeenstemming.

Artikel

11.3

Inwerkingtreding

Deze wet treedt in werking op een bij wet te bepalen tijdstip.

Artikel

11.4

Citeertitel

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Financiën, W. J. Bos
De Minister van Financiën, G. Zalm
De Minister van Justitie, A. H. Korthals