Burgerlijk Wetboek BES Boek 1

Boek

1

Personen- en familierecht

Titel

1

Algemene bepalingen

Artikel

1

Artikel

2

Het kind waarvan een vrouw zwanger is, wordt als reeds geboren aangemerkt, zo dikwijls zijn belang dit vordert. Komt het dood ter wereld, dan wordt het geacht nooit te hebben bestaan.

Artikel

3

Titel

2

Het recht op de naam

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

De geslachtsnaam wordt ten aanzien van een ieder dwingend bewezen door de akte van geboorte.

Artikel

7

Artikel

8

Hij die de naam van een ander zonder diens toestemming voert, handelt jegens die persoon onrechtmatig, wanneer hij daardoor de schijn wekt die ander te zijn of tot diens geslacht of gezin te behoren.

Artikel

9

Titel

3

Woonplaats

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

11a

Die tot openbare bedieningen worden geroepen, behouden hun woonplaats, indien zij het tegenovergestelde voornemen niet aan de dag hebben gelegd.

Artikel

12

Artikel

13

Het sterfhuis van een overledene is daar, waar hij zijn laatste woonplaats heeft gehad.

Artikel

14

Een persoon die een kantoor of een filiaal houdt, heeft ten aanzien van aangelegenheden die dit kantoor of dit filiaal betreffen, mede aldaar woonplaats.

Artikel

15

Een persoon kan een andere woonplaats dan zijn werkelijke slechts kiezen, wanneer de wet hem daartoe verplicht, of wanneer de keuze bij schriftelijk aangegane overeenkomst voor een of meer bepaalde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen geschiedt en voor de gekozen woonplaats een redelijk belang aanwezig is.

Titel

4

Burgerlijke stand

Afdeling

1

De ambtenaar van de burgerlijke stand

Artikel

16

Artikel

16a

De ambtenaar van de burgerlijke stand is belast met het opnemen in de onder hem berustende registers van de burgerlijke stand van akten en de daaraan toe te voegen latere vermeldingen, alsmede al datgene wat de instandhouding van de registers en de zorg voor de toegankelijkheid van de daarin neergelegde gegevens betreft.

Artikel

16c

Het bestuurscollege bepaalt de uren, waarop het bureau van de burgerlijke stand dagelijks voor het publiek geopend zal zijn. Daarbij wordt, ten einde de werkzaamheden van de ambtenaren van de burgerlijke stand op die dagen zoveel mogelijk te beperken, een afzonderlijke regeling getroffen voor de zaterdag, de zondag, de algemeen erkende feestdagen en de overige daarvoor door het bestuurscollege aan te wijzen dagen waarop de diensten van het openbaar lichaam niet of slechts gedeeltelijk zijn geopend.

Artikel

16d

Afdeling

2

De registers van de burgerlijke stand en de bewaring daarvan

Artikel

17

Artikel

17a

Artikel

17b

De beheerder van een archiefbewaarplaats als bedoeld in artikel 17a, is belast met het bewaren van de onder hem berustende registers, met het toevoegen van latere vermeldingen aan de daarin opgenomen akten en met de afgifte van afschriften en uittreksels van deze akten.

Artikel

17c

Bij algemene maatregel van bestuur wordt geregeld alles wat verder betreft de inrichting van de registers, alsmede de in artikel 17b genoemde handelingen ten aanzien van die registers.

Afdeling

3

Akten van de burgerlijke stand en partijen bij deze akten

Artikel

18

Artikel

18a

Artikel

18b

Artikel

18c

Afdeling

4

De akten van geboorte en van overlijden

Artikel

19

Artikel

19a

In geval van geboorte op een varend schip tijdens een zeereis tussen twee van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba of tijdens een luchtreis tussen twee van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba met een luchtvaartuig, wordt de akte van geboorte opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand van het openbaar lichaam waar dat kind het schip of het luchtvaartuig verlaat, dan wel waar het schip ligplaats kiest. Dat openbaar lichaam geldt als openbaar lichaam waar het kind is geboren.

Artikel

19b

Indien de plaats of de dag van de geboorte van het kind niet bekend is, dan wel indien de naam, met inbegrip van de voornamen, van de moeder niet bekend is, wordt de geboorteakte ten aanzien van deze punten opgemaakt krachtens een bevel en overeenkomstig de aanwijzingen van het Openbaar Ministerie.

Artikel

19c

Zijn krachtens artikel 5, tweede lid, in de akte een voorlopige voornaam en geslachtsnaam opgenomen, dan zendt de ambtenaar van de burgerlijke stand onverwijld een volledig afschrift van de akte aan de Minister van Justitie.

Artikel

19d

Artikel

19e

Artikel

19f

Artikel

19g

In geval van overlijden tijdens een zeereis tussen twee van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba of in een luchtvaartuig tijdens een luchtreis tussen twee van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, wordt de akte van overlijden opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand van het openbaar lichaam waar het lijk het schip of het luchtvaartuig verlaat, dan wel waar het schip ligplaats kiest. Dat openbaar lichaam geldt als openbaar lichaam waar het overlijden heeft plaats gevonden.

Artikel

19h

Artikel

19i

Artikel

19ia

Geen begraving of verbranding mag geschieden zonder het verlof, vrij van zegel en kosteloos door de ambtenaar van de burgerlijke stand af te geven.

Artikel

19ib

De ambtenaar, die het verbaal van schouwing zal hebben opgemaakt, is verplicht aan die van de burgerlijke stand dadelijk opgave te doen van al hetgeen vereist zal worden om de akte van overlijden op te maken.

Artikel

19j

Afdeling

5

Latere vermeldingen

Artikel

20

Artikel

20a

Artikel

20b

Artikel

20d

Bij algemene maatregel van bestuur wordt geregeld al wat betreft de aan de ambtenaar over te leggen stukken, het opmaken van de latere vermeldingen en de inhoud daarvan.

Artikel

20e

Artikel

20f

De ambtenaar van de burgerlijke stand die een latere vermelding van naamskeuze, de erkenning toevoegt aan de akte van geboorte van het kind, zendt een afschrift van die akte en de latere vermelding aan de personen op wie de akte betrekking heeft. Hij zendt een afschrift aan de ambtenaar van de burgerlijke stand die de akte van naamskeuze, erkenning heeft opgemaakt. Deze akte wordt bewaard totdat achttien maanden zijn verstreken na de ontvangst van laatstgenoemd afschrift.

Artikel

20g

De ambtenaar van de burgerlijke stand die aan de geboorteakte van een minderjarige een latere vermelding toevoegt, waaruit blijkt dat de minderjarige is erkend, dat brieven van vaderschap zijn verleend of dat een naam van hem is gewijzigd, geeft van dit feit kennis aan de bewaarder van het in artikel 244 bedoelde openbare register waarin rechtsfeiten omtrent die minderjarige zijn opgenomen.

Afdeling

6

Akten van inschrijving van bepaalde rechterlijke uitspraken

Artikel

21

Afdeling

7

De bewijskracht van akten van de burgerlijke stand, alsmede van afschriften en uittreksels

Artikel

22

Artikel

22a

Authentieke afschriften of uittreksels, in de wettige vorm opgemaakt en afgegeven door de daartoe bevoegde bewaarder van het register, hebben dezelfde bewijskracht als het origineel, tenzij bewezen wordt dat zij daarmede niet overeenstemmen.

Afdeling

8

De openbaarheid van de akten van de burgerlijke stand

Artikel

23

De openbaarheid van de akten van de burgerlijke stand, daaronder begrepen de in artikel 18c bedoelde dubbelen of afschriften van deze akten, is beperkt overeenkomstig de in deze afdeling gegeven voorschriften.

Artikel

23a

Van de akten van de burgerlijke stand mogen slechts de bewaarders en het Openbaar Ministerie inzage nemen. Voorts kunnen de rechter en het Openbaar Ministerie overlegging van akten bevelen.

Artikel

23b

Artikel

23c

De in artikel 18c bedoelde dubbelen of afschriften van de akten van de burgerlijke stand zijn slechts openbaar zolang zij onder de ambtenaar van de burgerlijke stand berusten.

Afdeling

9

De aanvulling van de registers van de burgerlijke stand en de verbetering van de daarin voorkomende akten en latere vermeldingen

Artikel

24

Artikel

24a

Kennelijke misslagen en kennelijke schrijf- of spelfouten kunnen worden verbeterd met toestemming van de officier van justitie binnen wiens rechtsgebied de akte in de registers van de burgerlijke stand is opgenomen. De toestemming van de officier van justitie kan eveneens betrekking hebben op dezelfde verbetering ten aanzien van een akte betreffende dezelfde persoon of zijn afstammelingen, die in een ander rechtsgebied in de registers van de burgerlijke stand is opgenomen.

Artikel

24b

Afdeling

10

De verklaring voor recht omtrent de rechtsgeldigheid in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba van een buitenlandse akte of uitspraak

Artikel

26

Artikel

26a

De rechter in eerste aanleg kan, op verzoek of ambtshalve, bij de in artikel 26, eerste lid, bedoelde verklaring voor recht tevens de toevoeging van een latere vermelding, op grond van artikel 24, eerste lid, aan een in de registers van de burgerlijke stand in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba voorkomende akte gelasten.

Artikel

26e

De griffier van het college waarbij de zaak laatstelijk aanhangig was, zendt een afschrift van de beschikking aan de ambtenaar van de burgerlijke stand in wiens registers een op de belanghebbende betrekking hebbende akte is opgenomen, waaraan een latere vermelding van de beschikking moet worden toegevoegd.

Afdeling

11

Voorziening tegen de weigering tot het opmaken van een akte van de burgerlijke stand of tot een andere verrichting

Artikel

27

Naar aanleiding van een besluit van een ambtenaar van de burgerlijke stand om op grond van artikel 18b of 20c te weigeren een akte van de burgerlijke stand op te maken, een latere vermelding aan een akte toe te voegen of, buiten het geval van stuiting van het huwelijk en dat van afgifte van een afschrift of een uittreksel, aan een verrichting mee te werken, hebben belanghebbende partijen de bevoegdheid zich binnen acht weken na de verzending van dat besluit bij verzoekschrift te wenden tot de rechter in eerste aanleg binnen wiens rechtsgebied de standplaats van de ambtenaar van de burgerlijke stand is gelegen.

Artikel

27a

De rechter kan, op verzoek van een belanghebbende partij of ambtshalve, bij zijn beschikking tevens een verklaring als bedoeld in artikel 26, afgeven, alsmede een last als bedoeld in artikel 26a.

Artikel

27b

De griffier zendt een afschrift van de beschikking aan de belanghebbende partijen en aan de ambtenaar van de burgerlijke stand.

Afdeling

12

[Vervallen.]

Titel

5

Het huwelijk

Algemene bepaling

Artikel

30

Afdeling

1

Vereisten tot het aangaan van een huwelijk

Artikel

31

Artikel

32

Een huwelijk mag niet worden aangegaan, wanneer de geestvermogens van een partij zodanig zijn gestoord dat deze niet in staat is haar wil te bepalen of de betekenis van haar verklaring te begrijpen.

Artikel

33

Een persoon kan tegelijkertijd slechts met één andere persoon door het huwelijk verbonden zijn.

Artikel

35

Artikel

36

Voor zover een volgens artikel 35 vereiste toestemming niet wordt verkregen, kan zij op verzoek van de minderjarige door die van de rechter in eerste aanleg worden vervangen.

Artikel

39

Artikel

41

Artikel

42

Zij die met elkander een huwelijk willen aangaan, mogen niet tegelijkertijd op de voet van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan.

Afdeling

2

Formaliteiten die aan de voltrekking van het huwelijk moeten voorafgaan

Artikel

43

Artikel

44

Artikel

45

Artikel

46

Wanneer het huwelijk binnen een jaar, te rekenen van de datum van de akte van huwelijksaangifte, niet is voltrokken, mag het niet worden voltrokken dan nadat een nieuwe aangifte is gedaan.

Artikel

47

Artikel

48

Indien hij die wil hertrouwen het gezag heeft over kinderen uit een vorig huwelijk, geeft de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gedane aangifte onverwijld kennis aan de rechter in eerste aanleg van de woonplaats van de bedoelde ouder.

Artikel

49

Artikel

49a

Afdeling

3

Stuiting van het huwelijk

Artikel

50

Een huwelijk kan worden gestuit, wanneer partijen niet de vereisten in zich verenigen om een huwelijk aan te gaan, dan wel wanneer het oogmerk van de aanstaande echtgenoten, of één hunner, niet is gericht op de vervulling van de door de wet aan de huwelijkse staat verbonden plichten, doch op het verkrijgen van toelating in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel

51

Artikel

52

Hij die met een der partijen door huwelijk verbonden is dan wel met een der partijen op de voet van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek een geregistreerd partnerschap is aangegaan, kan op grond van het bestaan van dat huwelijk of dat geregistreerd partnerschap een nieuw aan te gaan huwelijk stuiten.

Artikel

53

Artikel

54

Artikel

55

Een stuiting kan worden opgeheven:

  • a.

    op dezelfde wijze als waarop zij is geschied;

  • b.

    door een verklaring, in persoon afgelegd ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand, genoemd in artikel 54;

  • c.

    door een verklaring, afgelegd ten overstaan van een notaris;

  • d.

    door een in kracht van gewijsde gegane beschikking, gegeven op verzoek van een belanghebbende.

Artikel

56

Het huwelijk mag niet worden voltrokken, voordat de stuiting is opgeheven.

Mocht het desniettemin voltrokken zijn hangende een geding tot opheffing van de stuiting, dan kan dit geding op verlangen van de opposant worden voortgezet en wordt het huwelijk nietig verklaard, indien de rechter de gegrondheid der stuiting aanvaardt.

Artikel

57

Een ambtenaar van de burgerlijke stand aan wie het bestaan van een der in de artikelen 31 tot en met 33 en 42 omschreven huwelijksbeletselen bekend is, mag niet tot een huwelijksaangifte of een huwelijksvoltrekking meewerken, ook al zou geen stuiting hebben plaatsgehad.

Afdeling

4

De voltrekking van het huwelijk

Artikel

58

Artikel

62

Artikel

63

Een huwelijk wordt in tegenwoordigheid van ten minste twee en ten hoogste vier meerderjarige getuigen in het openbaar in het daartoe door het bestuurscollege bestemde gebouw voltrokken ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand van het bij de huwelijksaangifte aangewezen openbaar lichaam.

Artikel

64

Indien een der partijen uit hoofde van een behoorlijk bewezen wettig beletsel verhinderd wordt zich naar het voor de huwelijksvoltrekking bestemde gebouw te begeven of indien de gezaghebber daartoe toestemming verleent, kan het huwelijk worden voltrokken elders in hetzelfde openbaar lichaam, mits dit in tegenwoordigheid van zes meerderjarige getuigen geschiedt.

Artikel

65

De aanstaande echtgenoten zijn verplicht bij de voltrekking van hun huwelijk in persoon voor de ambtenaar van de burgerlijke stand te verschijnen.

Artikel

66

Het staat de Minister van Justitie vrij uit hoofde van gewichtige redenen aan partijen te vergunnen het huwelijk door een bijzondere bij authentieke akte gevolmachtigde te voltrekken.

Artikel

67

Afdeling

5

Nietigverklaring van een huwelijk

Artikel

69

Artikel

70

Artikel

71

Artikel

71a

Op vordering van het Openbaar Ministerie kan een huwelijk als schijnhandeling wegens strijd met de Nederlandse openbare orde worden nietig verklaard indien het oogmerk van de echtgenoten, of één hunner, niet was gericht op de vervulling van de door de wet aan de huwelijkse staat verbonden plichten, doch op het verkrijgen van toelating in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel

72

Een huwelijk kan niet nietig worden verklaard uit hoofde dat op het tijdstip van de huwelijksvoltrekking een der echtgenoten onder curatele stond, en het huwelijk klaarblijkelijk het ongeluk van de andere echtgenoot zou veroorzaken.

Artikel

73

De nietigverklaring van een huwelijk uit hoofde van een geestelijke stoornis kan na het ophouden van de stoornis alleen worden verzocht door de echtgenoot die geestelijk gestoord was. Het verzoek vervalt door een samenwoning van ten minste zes maanden na het ophouden van de stoornis.

Artikel

74

De nietigverklaring van een huwelijk dat aangegaan is door iemand die de vereiste leeftijd miste, kan niet worden verzocht, wanneer deze op de dag van het verzoek de vereiste ouderdom heeft, noch wanneer de vrouw vóór de dag van het verzoek zwanger is geworden.

Artikel

75

Artikel

76

Behoudens het in artikel 56 bepaalde, verklaart de rechter een huwelijk alleen nietig op grond van een verzoek overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling.

Artikel

77

Afdeling

6

Bewijs van het bestaan van het huwelijk

Artikel

78

Het bestaan van een in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba gesloten huwelijk kan niet anders worden bewezen dan door de huwelijksakte, behoudens in de gevallen bij de volgende artikelen voorzien.

Artikel

79

Heeft het huwelijksregister niet bestaan of is het verloren gegaan of ontbreekt daaraan de huwelijksakte, dan kan het huwelijk door getuigen of bescheiden worden bewezen, mits er een uiterlijk bezit van de huwelijkse staat aanwezig is.

Artikel

80

Wordt in een geding betwist dat een kind, dat uiterlijk bezit van staat heeft, uit een huwelijk is geboren, dan levert het feit dat de ouders openlijk als man en vrouw hebben geleefd, voldoende bewijs op.

Afdeling

7

Buiten de openbare lichamen voltrokken huwelijken en geregistreerde partnerschappen

Artikel

80a

Een huwelijk, voltrokken op grond van het in het Europese deel van Nederland geldende Burgerlijk Wetboek, heeft in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba de rechtsgevolgen die het Europees Nederlandse burgerlijk recht aan het betreffende huwelijk verbindt, ongeacht de wettelijke regelingen en voorschriften die van toepassing zijn in deze lichamen. De artikelen 5 tot en met 7 van de Wet conflictenrecht huwelijk zijn van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel

80b

Een geregistreerd partnerschap, voltrokken op grond van het in het Europese deel van Nederland geldende Burgerlijk Wetboek, heeft in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba de rechtsgevolgen die het Europees Nederlandse burgerlijk recht aan het geregistreerd partnerschap verbindt, ongeacht de wettelijke regelingen en voorschriften die van toepassing zijn in deze lichamen. In de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap van toepassing op een buiten het Koninkrijk aangegaan geregistreerd partnerschap.

Titel

6

Rechten en verplichtingen van echtgenoten

Artikel

81

Echtgenoten zijn elkander getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd.

Zij zijn verplicht elkander het nodige te verschaffen.

Artikel

82

Echtgenoten zijn jegens elkander verplicht hun kinderen te verzorgen en op te voeden.

Artikel

83

Artikel

84

Artikel

85

Artikel

86

Artikel

88

Artikel

89

Artikel

90

Artikel

91

Artikel

92

Artikel

92a

Deze titel is niet van toepassing op van tafel en bed gescheiden echtgenoten.

Titel

7

De wettelijke gemeenschap van goederen

Afdeling

1

Algemene bepalingen

Artikel

93

Van het ogenblik der voltrekking van het huwelijk bestaat tussen de echtgenoten van rechtswege algehele gemeenschap van goederen, voor zover daarvan bij huwelijkse voorwaarden niet is afgeweken.

Artikel

94

Artikel

95

Artikel

96

Afdeling

2

Het bestuur van de gemeenschap

Artikel

97

Artikel

98

De echtgenoten verstrekken elkander desgevraagd inlichtingen over het gevoerde bestuur, alsmede over de stand der goederen en schulden van de gemeenschap.

Afdeling

3

Ontbinding van de gemeenschap

Artikel

99

Artikel

100

Artikel

101

Na de ontbinding der gemeenschap heeft ieder der echtgenoten de bevoegdheid de te zijnen gebruike strekkende kleren en kleinodiën, alsmede zijn beroeps- en bedrijfsmiddelen en de papieren en gedenkstukken tot zijn familie behorende, tegen de geschatte prijs over te nemen.

Artikel

102

Na ontbinding van de gemeenschap blijft ieder der echtgenoten voor het geheel aansprakelijk voor de gemeenschapsschulden waarvoor hij voordien aansprakelijk was.Voor andere schulden van de gemeenschap is hij voor de helft aansprakelijk; voor dat gedeelte der schuld is hij hoofdelijk met de andere echtgenoot verbonden.

Artikel

103

Artikel

104

Artikel

105

Artikel

106

De rechter in eerste aanleg van de zittingsplaats waar de akte van afstand moet worden ingeschreven, kan de voor de inschrijving gestelde termijn voor de afloop daarvan een of meer malen op grond van bijzondere omstandigheden verlengen.

Artikel

107

Artikel

108

Afdeling

4

Opheffing van de gemeenschap bij beschikking

Artikel

109

Een echtgenoot kan opheffing van de gemeenschap verzoeken, wanneer de andere echtgenoot op lichtvaardige wijze schulden maakt, de goederen der gemeenschap verspilt, handelingen verricht die kennelijk indruisen tegen het bestuur van de andere echtgenoot over goederen der gemeenschap, of weigert de nodige inlichtingen te geven omtrent de stand van de goederen der gemeenschap en van de daarop verhaalbare schulden en het over die goederen gevoerde bestuur.

Artikel

110

Artikel

111

Artikel

112

Artikel

113

Is de gemeenschap door opheffing ontbonden, dan kunnen de echtgenoten daarna, echter alleen bij huwelijkse voorwaarden, wederom een gemeenschap overeenkomen.

Titel

8

Huwelijkse voorwaarden

Afdeling

1

Huwelijkse voorwaarden in het algemeen

Artikel

114

Huwelijkse voorwaarden kunnen zowel door aanstaande echtgenoten vóór het sluiten van het huwelijk als door echtgenoten tijdens het huwelijk worden gemaakt.

Artikel

115

Artikel

116

Artikel

117

Artikel

118

Artikel

119

Artikel

120

Artikel

121

Artikel

122

Titel 7 is van toepassing, voor zover daarvan niet uitdrukkelijk of door de aard der bedingen, bij de huwelijkse voorwaarden gemaakt, is afgeweken.

Artikel

130

Een echtgenoot kan tegen derden zijn aanbreng van bij huwelijkse voorwaarden buiten de gemeenschap gehouden goederen, voor wat betreft rechten aan toonder en zaken die geen registergoederen zijn, slechts bewijzen door hun vermelding in de akte van huwelijkse voorwaarden of in een door de partijen en de notaris ondertekende, aan de minuut van die akte vastgehechte beschrijving. Indien de vermelding van een goed geen afdoende omschrijving daarvan biedt, kan aanvullend bewijs door alle middelen worden geleverd; ten aanzien van goederen die een echtgenoot buiten diens weten opgekomen waren, kan het bewijs door alle middelen worden geleverd.

Artikel

131

Afdeling

2

Giften bij huwelijkse voorwaarden

Artikel

146

Artikel

147

Artikel

148

Bij de huwelijkse voorwaarden kunnen ook andere personen dan de echtgenoten aan dezen of aan een dezer giften doen, echter alleen van tegenwoordige en bij de akte nauwkeurig omschreven goederen. Op deze giften is artikel 146 van toepassing.

Titel

9

Ontbinding van het huwelijk

Afdeling

1

Ontbinding van het huwelijk in het algemeen

Artikel

149

Het huwelijk eindigt:

  • a.

    door de dood;

  • b.

    op de dag die in de beschikking, houdende verklaring dat er rechtsvermoeden van overlijden bestaat, genoemd is als de dag waarop de vermiste wordt vermoed te zijn overleden, ook indien bewezen wordt dat de vermiste op die dag nog in leven was;

  • c.

    door echtscheiding, overeenkomstig de bepalingen van afdeling 2;

  • d.

    door ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, overeenkomstig titel 10, afdeling 2.

Afdeling

2

Echtscheiding

Artikel

150

Artikel

151

Echtscheiding wordt op verzoek van één der echtgenoten uitgesproken, indien het huwelijk duurzaam ontwricht is.

Artikel

153

Artikel

154

Artikel

157

Artikel

158

Vóór of na de beschikking tot echtscheiding kunnen de echtgenoten bij overeenkomst bepalen of, en zo ja tot welk bedrag, na de echtscheiding de één tegenover de ander tot een uitkering tot diens levensonderhoud zal zijn gehouden. Indien in de overeenkomst geen termijn is opgenomen, is artikel 157, vierde tot en met zesde lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel

159

Artikel

160

Een verplichting van een gewezen echtgenoot om uit hoofde van echtscheiding levensonderhoud te verschaffen aan de wederpartij, eindigt wanneer deze opnieuw in het huwelijk treedt dan wel is gaan samenleven met een ander als waren zij gehuwd.

Artikel

163

Artikel

164

Artikel

165

Artikel

166

Indien de gescheiden echtgenoten met elkander hertrouwen, herleven alle gevolgen van het huwelijk van rechtswege, alsof er geen echtscheiding had plaats gehad. Nochtans wordt de geldigheid van rechtshandelingen die tussen de ontbinding van het huwelijk en het nieuwe huwelijk zijn verricht, beoordeeld naar het tijdstip der handeling. Op het maken of wijzigen van huwelijkse voorwaarden vóór het aangaan van het nieuwe huwelijk vindt artikel 119 overeenkomstige toepassing.

Titel

10

Scheiding van tafel en bed en ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed

Afdeling

1

Scheiding van tafel en bed

Artikel

168

Door scheiding van tafel en bed wordt de verplichting der echtgenoten tot samenwoning opgeheven.

Artikel

169

Artikel

173

Artikel

174

Artikel

175

Artikel

176

Een scheiding van tafel en bed eindigt van rechtswege door de verzoening van de echtgenoten; deze doet alle gevolgen van het huwelijk herleven alsof er geen scheiding van tafel en bed had plaats gehad. Nochtans wordt de geldigheid van rechtshandelingen die tussen de scheiding en de verzoening zijn verricht, beoordeeld naar het tijdstip der handeling.

Artikel

177

Afdeling

2

Ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed

Artikel

179

Artikel

180

Artikel

181

Ontbinding van het huwelijk van echtgenoten die van tafel en bed gescheiden zijn, wordt op hun gemeenschappelijk verzoek uitgesproken.

Artikel

182

De artikelen 154, tweede lid, en 157 tot en met 160 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de in artikel 157, derde tot en met zesde lid, bedoelde termijnen worden verminderd met de tijd gedurende welke tijdens de scheiding van tafel en bed een verplichting tot levensonderhoud jegens de andere echtgenoot bestond en dat de duur van het huwelijk wordt berekend tot de dag waarop de beschikking tot scheiding van tafel en bed is ingeschreven.

Artikel

183

Titel

11

Afstamming

Afdeling

1

Algemene bepalingen

Artikel

197

Een kind, zijn ouders en hun bloedverwanten staan in familierechtelijke betrekking tot elkaar.

Artikel

198

Moeder van een kind is de vrouw uit wie het kind is geboren of die het kind heeft geadopteerd.

Artikel

199

Vader van een kind is de man:

  • a.

    die op het tijdstip van de geboorte van het kind met de vrouw uit wie het kind is geboren, is gehuwd, tenzij onderdeel b geldt;

  • b.

    wiens huwelijk met de vrouw uit wie het kind is geboren, binnen 306 dagen voor de geboorte van het kind door zijn dood is ontbonden, zelfs indien de moeder was hertrouwd; indien echter de vrouw sedert de 306de dag voor de geboorte van het kind was gescheiden van tafel en bed of zij en haar echtgenoot sedert dat tijdstip gescheiden hebben geleefd, kan de vrouw binnen een jaar na de geboorte van het kind ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand verklaren dat haar overleden echtgenoot niet de vader is van het kind, van welke verklaring een akte wordt opgemaakt; was de moeder op het tijdstip van de geboorte hertrouwd dan is in dat geval de huidige echtgenoot de vader van het kind;

  • c.

    die het kind heeft erkend;

  • d.

    ten aanzien van wie ten behoeve van het kind brieven van vaderschap zijn verleend;

    of

  • e.

    die het kind heeft geadopteerd.

Artikel

199a

De in deze titel gestelde termijnen kunnen door de rechter buiten toepassing worden gelaten voor zover toepassing in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.

Artikel

199b

Een ieder heeft het recht om voor zover mogelijk te weten van welke biologische ouders men afstamt.

Afdeling

2

Ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap

Artikel

200

Artikel

201

Artikel

202

Afdeling

3

Erkenning

Artikel

203

Artikel

204

Artikel

205

Artikel

206

Afdeling

4

Brieven van vaderschap

Artikel

207

Artikel

208

Over het verzoek om brieven van vaderschap wint de Minister van Justitie het advies in van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Dit hoort, zo mogelijk, bloedverwanten van de man en van de moeder of doet hen horen; het kan ook bevelen dat het verzoek in door hem aan te wijzen dagbladen wordt bekend gemaakt.

Afdeling

5

Inroeping of betwisting van staat

Artikel

209

Iemands afstamming volgens zijn geboorteakte kan door een ander niet worden betwist, indien hij een staat overeenkomstig die akte heeft.

Artikel

210

Een verzoek tot gegrondverklaring van de inroeping of betwisting van staat is niet aan verjaring onderworpen.

Artikel

211

Afdeling

6

De bijzondere curator

Artikel

212

In zaken van afstamming wordt het minderjarige kind, optredende als verzoeker of belanghebbende, vertegenwoordigd door een bijzondere curator daartoe benoemd door het gerecht in eerste aanleg dat over de zaak beslist. Ook de voogdijraad kan tot bijzondere curator worden benoemd.

Titel

12

Adoptie

Afdeling

1

Adoptie in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Artikel

227

Artikel

228

Artikel

229

Artikel

230

Artikel

231

Artikel

232

Afdeling

2

In het Europese deel van Nederland uitgesproken adopties

Artikel

232aa

Een in het Europese deel van Nederland uitgesproken adoptie heeft in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba de rechtsgevolgen die het Europees Nederlandse burgerlijk recht aan de adoptie verbindt, ongeacht de wettelijke regelingen en voorschriften die van toepassing zijn in deze lichamen.

Titel

12a

Interlandelijke adoptie

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

Artikel

232a

In deze Titel wordt verstaan onder:

  • a.

    het verdrag: het op 29 mei 1993 te 's-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie (Trb. 1993, 197);

  • b.

    de centrale autoriteit van de staat van herkomst: de in de staat van herkomst van het kind aangewezen centrale autoriteit dan wel de overheidsinstantie, de vergunninghoudende instelling of andere persoon of instelling aan wie in die staat bepaalde taken van de centrale autoriteit zijn opgedragen;

  • c.

    adoptie: een interlandelijke adoptie op verzoek van de in artikel 1:227, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek BES genoemde personen;

  • d.

    Onze Minister: de Minister van Justitie.

Hoofdstuk

2

Taak en bevoegdheden van de centrale autoriteit en de vergunninghoudende instelling

Artikel

232b

Artikel

232c

Artikel

232d

Hoofdstuk

3

Procedure in geval van interlandelijke adoptie door personen die hun gewone verblijfplaats in een openbaar lichaam hebben

Artikel

232e

Personen die hun gewone verblijfplaats in een van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba hebben en die een kind wensen te adopteren dat zijn gewone verblijfplaats heeft in een andere staat die partij is bij het verdrag, behoeven daartoe een beginseltoestemming van Onze Minister.

Artikel

232f

Artikel

232g

Artikel

232h

Met het oog op de in de staat van herkomst te nemen beslissing om het kind aan de zorg van de aspirant-adoptiefouders toe te vertrouwen, deelt de vergunninghouder de centrale autoriteit van die staat schriftelijk mede dat tegen deze toevertrouwing geen bedenkingen bestaan en dat de adoptie voortgang mag vinden. De mededeling gaat vergezeld van een schriftelijke verklaring van de aspirant-adoptiefouders, dat zij ermee instemmen dat het kind aan hun zorg wordt toevertrouwd, en een schriftelijke verklaring van Onze Minister dat het kind voor een permanent verblijfsrecht in aanmerking komt.

Artikel

232i

De overbrenging van het kind naar een openbaar lichaam mag slechts plaatsvinden indien de vergunninghouder van de centrale autoriteit van de staat van herkomst de mededeling heeft ontvangen dat deze de in artikel 232h van dit Boek bedoelde verklaringen heeft ontvangen en dat zij ermee instemt dat de adoptie voortgang vindt.

Artikel

232j

De verklaring, bedoeld in artikel 23 van het verdrag, wordt op verzoek afgegeven door de griffier van het rechterlijk college dat de adoptie heeft uitgesproken, nadat twee maanden sinds de uitspraak in eerste aanleg of in hoger beroep zijn verstreken zonder dat hoger beroep of beroep in cassatie is ingesteld. Is beroep in cassatie ingesteld, dan kan de verklaring worden afgegeven na de uitspraak in cassatie. Zij wordt slechts afgegeven indien de verzoeker aantoont dat hij bij de verkrijging een gerechtvaardigd belang heeft. Voor de verklaring wordt een bij regeling van Onze Minister vast te stellen formulier gebruikt.

Artikel

232k

Hoofdstuk

4

Procedure in geval van interlandelijke adoptie van een kind dat zijn gewone verblijfplaats in een openbaar lichaam heeft

Artikel

232l

Artikel

232m

Hoofdstuk

5

Toepassing Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie

Artikel

232n

Artikel

232o

Deze Titel is eveneens van toepassing op interlandelijke adopties die niet door het verdrag worden beheerst. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gegeven over de uitvoering of toepassing van deze Titel.

Titel

13

Minderjarigheid

Afdeling

1

Algemene bepalingen

Artikel

233

Minderjarigen zijn zij, die de ouderdom van achttien jaren niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd zijn geweest of met toepassing van artikel 253ha meerderjarig zijn verklaard.

Artikel

234

Afdeling

2

Handlichting

Artikel

235

Artikel

236

Artikel

237

Afdeling

3

Voogdijraden

Artikel

238

Artikel

239

Vervallen

Artikel

240

Artikel

241

Artikel

242

De voogdijraad stelt zich op de hoogte van alle gevallen, waarin maatregelen met betrekking tot het gezag over minderjarigen overwogen dienen te worden.

Artikel

243

Afdeling

4

Registers betreffende het over minderjarigen uitgeoefende gezag

Artikel

244

Bij elke zittingsplaats van het gerecht in eerste aanleg berusten openbare registers, waarin aantekening gehouden wordt van rechtsfeiten die op het over minderjarigen uitgeoefende gezag betrekking hebben. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke rechtsfeiten aangetekend worden en op welke wijze deze aantekening geschiedt.

Titel

14

Het gezag over minderjarige kinderen

Afdeling

1

Algemene bepalingen

Artikel

245

Artikel

246

Onbevoegd tot het gezag zijn minderjarigen, zij die onder curatele zijn gesteld en zij wier geestvermogens zodanig zijn gestoord, dat zij in de onmogelijkheid verkeren het gezag uit te oefenen, tenzij deze stoornis van tijdelijke aard is.

Artikel

247

Artikel

248

Artikel 247, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de voogd en op degene die een minderjarige verzorgt en opvoedt zonder dat hem het gezag over die minderjarige toekomt.

Artikel

249

De minderjarige dient rekening te houden met de aan de ouder of voogd in het kader van de uitoefening van het gezag toekomende bevoegdheden, alsmede met de belangen van de overige leden van het gezin waarvan hij deel uitmaakt.

Artikel

250

Wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen dan wel van de voogd in strijd zijn met die van de minderjarige, benoemt de rechter in eerste aanleg indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.

Afdeling

2

Ouderlijk gezag

§

1

Het gezamenlijk gezag van ouders binnen en buiten huwelijk en het gezag van één ouder na scheiding

Artikel

251

Artikel

252

Artikel

253

Artikel

253a

In geval van gezamenlijke gezagsuitoefening kunnen geschillen tussen de ouders hieromtrent op verzoek van beiden of van een van hen aan de rechter in eerste aanleg worden voorgelegd. Deze beproeft, alvorens te beslissen, een vergelijk tussen de ouders. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.

§

2

Het gezag van één ouder anders dan na scheiding

Artikel

253b

Artikel

253c

Artikel

253d

Artikel

253e

Inwilliging van het verzoek van een der ouders, bedoeld in de artikelen 253b, 253c en 253d, heeft, indien de ander het gezag tot dusverre uitoefende, tot gevolg dat de laatste het gezag verliest.

Artikel

253f

Na de dood van een der ouders oefent de overlevende ouder van rechtswege het gezag over de kinderen uit, indien en voor zover hij op het tijdstip van overlijden het gezag uitoefent.

Artikel

253g

Artikel

253h

§

2a

Gezag na meerderjarigverklaring

Artikel

253ha

§

3

Het bewind van de ouders

Artikel

253i

Artikel

253j

De ouders of een ouder moeten het bewind over het vermogen van hun kind als goede bewindvoerders voeren. Bij slecht bewind zijn zij voor de daaraan te wijten schade aansprakelijk, behoudens voor de vruchten van dat vermogen voor zover de wet hun het genot daarvan toekent.

Artikel

253l

Artikel

253m

De ouder heeft geen vruchtgenot van het vermogen, ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking van de erflater of bij de gift is bepaald dat de ouders daarvan het vruchtgenot niet zullen hebben.

Afdeling

3

Gemeenschappelijke bepalingen betreffende de gezagsuitoefening door de ouders en de gezagsuitoefening door één van hen

Artikel

253n

Artikel

253o

Artikel

253p

Artikel

253q

Artikel

253r

Artikel

253s

Afdeling

4

Ondertoezichtstelling van kinderen

Artikel

254

Artikel

255

Artikel

256

De rechter in eerste aanleg is bevoegd te allen tijde de gezinsvoogd door een ander te vervangen.

Artikel

257

De rechter in eerste aanleg kan hangende het onderzoek het kind voorlopig onder toezicht stellen. Dit voorlopige toezicht blijft gelden totdat omtrent de ondertoezichtstelling bij gewijsde is beslist.

Artikel

258

Artikel

259

De gezinsvoogd zoekt zoveel mogelijk persoonlijk aanraking met het kind en met het gezin waartoe het behoort. Hij bevordert het geestelijk, lichamelijk en toekomstig stoffelijk welzijn van het kind. Hij dient de ouders van raad bij de verzorging en opvoeding en tracht hen te overreden hiertoe het nodige te doen.

Artikel

260

Artikel

261

De rechter in eerste aanleg kan te allen tijde bevelen dat het kind door de gezinsvoogd voor hem wordt gebracht.

Artikel

262

De rechter in eerste aanleg kan te allen tijde bevelen het kind tot onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid voor ten hoogste drie maanden doen opnemen in een door hem aan te wijzen observatiehuis. Hij kan de termijn van de opneming eenmaal met ten hoogste drie maanden verlengen, indien het belang van het kind dit gebiedend noodzakelijk maakt.

Artikel

263

Artikel

263a

Artikel

263b

Artikel

264

Artikel

265

Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven ten aanzien van alles wat in verband met de uitvoering van de voorschriften van deze afdeling nog nadere voorziening behoeft.

Afdeling

5

Ontheffing en ontzetting van het ouderlijk gezag

Artikel

266

Mits het belang van het kind zich daar niet tegen verzet, kan de rechter in eerste aanleg een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen ontheffen op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.

Artikel

267

Artikel

268

Artikel

269

Artikel

270

Artikel

271

Artikel

272

Artikel

273

De kosten die de voogdijraad maakt ten behoeve van het hem toevertrouwde kind, komen ten laste van de ouders, of – voor zover deze onvermogend zijn – ten laste van het kind; voor zover ook het kind onvermogend is, blijven die kosten ten laste van de Staat, met inachtneming van de regels dienaangaande bij algemene maatregel van bestuur te stellen. Wanneer de toevertrouwing niet door de ontzetting of de ontheffing van één of beide ouders gevolgd wordt, kan de rechter in eerste aanleg bevelen, dat hetgeen zij of het kind ter bestrijding van bedoelde kosten hebben betaald hun geheel of ten dele wordt teruggegeven. Op de kosten die ten laste van de ouders komen, is artikel 402a van overeenkomstige toepassing.

Artikel

274

Artikel

275

Artikel

276

Artikel

277

Artikel

278

Afdeling

6

Voogdij

§

1

Voogdij in het algemeen

Artikel

280

De voogdij begint:

  • a.

    voor de voogd die door een ouder is benoemd: op het tijdstip waarop hij zich na het overlijden van deze ouder bereid verklaart de voogdij te aanvaarden; de verklaring moet door de betrokkene in persoon of bij bijzondere gevolmachtigde worden afgelegd ter griffie van het gerecht in eerste aanleg dat overeenkomstig artikel 429c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES in zaken betreffende minderjarigen bevoegd is; de verklaring moet worden afgelegd binnen veertien dagen, of – indien de persoon die de verklaring moet afleggen, zich buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bevindt – binnen vier weken nadat de benoeming is betekend; tot betekening kan iedere belanghebbende, alsmede de voogdijraad opdracht geven;

  • b.

    voor de voogd die – nadat hij zich bereid heeft verklaard de voogdij te aanvaarden – door de rechter is benoemd: op de dag waarop de beslissing die de benoeming inhoudt, in kracht van gewijsde is gegaan, of – zo deze uitvoerbaar bij voorraad is verklaard – daags nadat de benoeming van de voogd is verstrekt of verzonden;

een mondelinge bereidverklaring geschiedt ten overstaan van de rechter die benoemt; een schriftelijke bereidverklaring wordt neergelegd ter griffie waar de benoeming zal geschieden.

Artikel

281

§

2

Voogdij door een der ouders opgedragen

Artikel

292

Artikel

293

De door de ouder getroffen regeling heeft geen gevolg of vervalt:

  • a.

    indien na zijn overlijden de andere ouder van rechtswege of krachtens rechterlijke beschikking het gezag over zijn kinderen uitoefent;

  • b.

    indien en voor zover hij op het tijdstip van zijn overlijden het gezag over zijn kinderen niet meer uitoefende.

§

3

Voogdij door de rechter opgedragen

Artikel

295

De rechter in eerste aanleg benoemt een voogd over alle minderjarigen, die niet onder ouderlijk gezag staan en in wier voogdij niet op wettige wijze is voorzien.

Artikel

296

Artikel

297

Artikel

298

Gedurende de in de artikelen 296 en 297 bedoelde voogdij is de uitoefening van de voogdij geschorst.

Artikel

299

De rechter in eerste aanleg benoemt de voogd op verzoek van bloed- of aanverwanten van de minderjarige, de voogdijraad, schuldeisers of andere belanghebbenden, of ambtshalve.

Artikel

299a

Artikel

301

§

4

Voogdij van rechtspersonen

Artikel

302

Artikel

303

Artikel

304

Artikel

305

Artikel

306

§

5

Ontslag van de voogdij

Artikel

322

Iedere voogd kan zich van zijn bediening doen ontslaan, indien:

  • a.

    hij aantoont dat hij ten gevolge van een sedert de aanvang van zijn bediening opgekomen geestelijk of lichamelijk gebrek niet meer in staat is deze waar te nemen;

  • b.

    hij de vijfenzestigjarige leeftijd bereikt heeft;

  • c.

    een daartoe bevoegd persoon zich schriftelijk heeft bereid verklaard de voogdij over te nemen, en de rechter in eerste aanleg deze overneming in het belang van de minderjarigen acht.

§

6

Onbevoegdheid tot de voogdij

Artikel

324

Artikel

325

«r»

§

7

Ondertoezichtstelling van onder voogdij staande minderjarigen

Artikel

326

§

8

Ontzetting van voogdij

Artikel

327

Gronden voor ontzetting

Artikel

328

Ontzetting van een met voogdij belaste rechtspersoon kan slechts op de in artikel 327, eerste lid, onderdelen b tot en met e, genoemde gronden geschieden.

Zijn ontzetting kan echter bovendien plaats hebben, indien hij nalaat de voogdijraad overeenkomstig artikel 305 op de hoogte te houden van de plaatsen waar de hem toevertrouwde minderjarigen zich bevinden, dan wel indien hij het door de voogdijraad uit te oefenen toezicht belemmert of verhindert.

Artikel

329

Artikel

331

Artikel

332

Op grond van feiten die tot ontzetting van de voogdij kunnen leiden, kan de officier van justitie, indien hij dit in het belang van de minderjarigen noodzakelijk acht, hen aan het gezag van de voogd onttrekken en voorlopig aan de voogdijraad toevertrouwen. Artikel 272, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel

333

Artikel

334

Artikel

335

Hij die van de voogdij over een bepaalde minderjarige is ontzet, kan niet wederom tot voogd over die minderjarige worden benoemd.

§

9

Het toezicht van de voogd over de persoon van de minderjarige

Artikel

336

De voogd draagt zorg dat de minderjarige overeenkomstig diens vermogen wordt verzorgd en opgevoed.

Artikel

336a

§

10

Het bewind van de voogd

Artikel

337

Artikel

338

Artikel

339

Artikel

340

Artikel

341

Artikel

342

Artikel

343

De voogd kan, onverminderd zijn aansprakelijkheid voor de door zijn slecht bewind veroorzaakte schade, voor de minderjarige alle handelingen verrichten die hij in diens belang noodzakelijk, nuttig of wenselijk acht, behoudens het bepaalde bij de volgende artikelen.

Artikel

344

Artikel

345

Artikel

346

Artikel

347

Artikel

348

Artikel

349

Artikel

350

Artikel

351

Artikel

352

Ondanks het ontbreken der vereiste machtiging zijn handelingen, door de voogd verricht in strijd met artikel 350 of artikel 351, geldig.

Artikel

353

Artikel

354

De rechter in eerste aanleg kan te allen tijde de voogd ten verhore doen oproepen. Deze is verplicht alle door de rechter gewenste inlichtingen te verstrekken.

Artikel

355

Artikel

356

Artikel

357

Indien de kosten van een ten behoeve van een minderjarige bevolen maatregel bij rechterlijke beschikking te diens laste zijn gebracht, treedt – in geval dientengevolge het vermogen van de minderjarige moet worden aangesproken – in de plaats van de bij artikel 345 bedoelde machtiging van de rechter in eerste aanleg, diens aanwijzing van de goederen die verkocht of bezwaard zullen worden.

Artikel

358

Artikel

359

Artikel

360

Artikel

361

De periodiek door de voogd gedane rekening of een eensluidend afschrift daarvan blijft berusten ter griffie van het gerecht in eerste aanleg.

Artikel

362

De rechter in eerste aanleg kan ambtshalve de schade vaststellen die blijkens de rekening de minderjarige door slecht bewind van de voogd geleden heeft, en deze laatste tot vergoeding daarvan veroordelen.

Artikel

363

Artikel

364

Artikel

365

Indien de voogd in gebreke blijft:

  • a.

    gehoor te geven aan een oproeping van de rechter in eerste aanleg om voor hem te verschijnen;

  • b.

    een boedelbeschrijving of een verklaring als bedoeld in artikel 339 in te leveren;

  • c.

    op de door de rechter bepaalde datum zijn periodieke rekening in te dienen;

  • d.

    aan de minderjarige toebehorende spaarbankboekjes, gelden, of toondereffecten die hij niet te diens name heeft doen stellen, op de voorgeschreven wijze te bewaren;

  • e.

    de rechter het bewijs te leveren dat hij een van hem verlangde zekerheid gesteld heeft; of

  • f.

    de schadevergoeding te betalen waartoe de rechter hem ingevolge artikel 362 veroordeeld heeft, kan de rechter de voogdijraad hiervan in kennis stellen.

Artikel

366

Insgelijks kan de rechter in eerste aanleg de voogdijraad ervan in kennis stellen, dat:

  • a.

    de voogd in gevallen waarin hij machtiging van de rechter behoeft, zijn bewind eigenmachtig voert;

  • b.

    de voogd zich in zijn bewind aan ontrouw, plichtsverzuim of misbruik van bevoegdheid blijkt te hebben schuldig gemaakt.

Artikel

367

De voogdijraad die van de rechter in eerste aanleg zodanige mededeling ontvangt, onderwerpt, na onderzoek van de overige gedragingen van de voogd jegens de minderjarige, binnen zes weken na de dagtekening van die mededeling aan het oordeel van de rechter de vraag of ontzetting van de voogd op grond van artikel 327, eerste lid, onderdeel b, moet volgen.

Artikel

369

Artikel

370

Artikel

371

De voogd is verplicht ter griffie van het gerecht in eerste aanleg kennis te geven van elke verandering in zijn woonplaats.

Artikel

371a

§

11

De rekening en verantwoording bij het einde van de voogdij

Artikel

372

Na het einde van zijn bewind doet de voogd daarvan onverwijld rekening en verantwoording. De kosten worden door de voogd betaald. Zij komen echter ten laste van de minderjarige, tenzij het bewind wegens ontzetting van de voogd eindigt. Voor zover de kosten niet op de minderjarige kunnen worden verhaald, komen zij ten laste van de ouders, en, zo zij ook op hen niet kunnen worden verhaald, ten laste van de Staat.

Artikel

373

Deze rekening en verantwoording doet de voogd hetzij aan de meerderjarig gewordene, hetzij aan de erfgenamen van de minderjarige, wanneer deze overleden is, hetzij aan zijn opvolger in het bewind.

Artikel

374

Artikel

375

Een rechtshandeling die de meerderjarig gewordene betreffende de voogdij of de voogdijrekening richt tot of verricht met de voogd, is vernietigbaar, indien zij geschiedt vóór het afleggen van de rekening en verantwoording; alleen van de zijde van de meerderjarig gewordene kan een beroep op de vernietigingsgrond worden gedaan.

Artikel

376

Wat de minderjarige aan de voogd schuldig blijft, draagt geen rente, zolang hij niet – na het sluiten der rekening – met de voldoening van het verschuldigde in verzuim is.

Artikel

377

Elke rechtsvordering op grond van het gevoerde voogdijbewind – zowel van de zijde van de minderjarige als van die van de voogd – verjaart door verloop van vijf jaren na de dag waarop de voogdij van laatstgenoemde is geëindigd.

Titel

15

Omgang, informatie en raadpleging

Artikel

377a

Artikel

377b

Artikel

377c

Artikel

377d

Artikel

377e

De rechter in eerste aanleg kan op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.

Artikel

377f

Artikel

377g

De rechter kan, indien hem blijkt dat de minderjarige van twaalf jaar of ouder hierop prijs stelt, ambtshalve een beslissing geven op de voet van de artikelen 377a, 377b of 377f, dan wel zodanige beslissing op de voet van artikel 377e wijzigen. Hetzelfde geldt indien de minderjarige de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, maar in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

Artikel

377h

Titel

15a

De centrale autoriteit en burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering

Afdeling

1

Algemene bepalingen

Artikel

377i

In deze Titel wordt verstaan onder

  • a.

    het Europese verdrag: het op 20 mei 1980 te Luxemburg tot stand gekomen Europese Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen (Trb. 1981, 10);

  • b.

    het Haagse verdrag: het op 25 oktober 1980 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (Trb. 1987, 139);

  • c.

    internationale ontvoering van kinderen: de ongeoorloofde overbrenging of het ongeoorloofd niet doen terugkeren van een kind in strijd met een gezagsrecht, als omschreven in artikel 3 in verband met artikel 5 onder a van het Haagse verdrag;

  • d.

    Gerecht in eerste aanleg: het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel

377j

Deze wet regelt de incorporatie van de in artikel 377i vermelde verdragen en is tevens van toepassing in de gevallen van internationale ontvoering van kinderen die niet door een verdrag worden beheerst.

Artikel

377k

Afdeling

2

Taak en bevoegdheden van de centrale autoriteit

Artikel

377l

Artikel

377m

Artikel

377n

Artikel

377o

De centrale autoriteit kan de uitvoering van bepaalde handelingen overeenkomstig door haar te geven aanwijzingen opdragen aan de voogdijraad. De bepalingen van deze Afdeling zijn mede van toepassing ten aanzien van de voogdijraad.

Artikel

377p

De gezaghebber en de ambtenaren van de burgerlijke stand verschaffen de centrale autoriteit kosteloos alle inlichtingen en verstrekken haar kosteloos en vrij van zegel alle afschriften en uittreksels uit hun registers die deze autoriteit van hen vraagt in verband met de uitvoering van haar taak.

Artikel

377q

Artikel

377r

Afdeling

3

Rechtspleging in verband met internationale ontvoering van kinderen en het omgangsrecht

Artikel

377s

Artikel

377t

De in artikel 377s bedoelde zaken worden ingeleid met een verzoekschrift.

Artikel

377u

Artikel

377v

Artikel

377w

De rechter die moet beslissen met betrekking tot het gezag over een kind ten aanzien waarvan een verzoek tot teruggeleiding is gedaan bij de centrale autoriteit, houdt zijn beslissing aan totdat op dat verzoek onherroepelijk is beslist. Is nog geen verzoek tot teruggeleiding gedaan, dan houdt de rechter zijn beslissing gedurende een redelijke termijn aan, als hij goede gronden heeft om aan te nemen dat het kind internationaal is ontvoerd in de zin van artikel 377i, onderdeel c, van dit Boek en dat een verzoek tot zijn teruggeleiding zal worden ingediend.

Artikel

377x

Artikel

377y

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gegeven over de uitvoering of toepassing van deze Titel.

Titel

15b

Ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen

Afdeling

1

Algemene bepalingen

Artikel

377aa

In deze Titel wordt verstaan onder:

  • a.

    het verdrag: het op 19 oktober 1996 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (Trb. 1997, 299);

  • b.

    Onze Minister: Onze Minister van Veiligheid en Justitie;

  • c.

    Gerecht in eerste aanleg: het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel

377bb

De afdelingen 1, 2, 4, 6 en 7 zijn mede van toepassing op internationale kwesties van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen die niet door het verdrag worden beheerst.

Artikel

377cc

Afdeling

2

Taak en bevoegdheden van de centrale autoriteit

Artikel

377dd

Artikel

377ee

Artikel

377ff

De centrale autoriteit kan de uitvoering van bepaalde handelingen overeenkomstig door haar te geven aanwijzingen opdragen aan de voogdijraad. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn mede van toepassing ten aanzien van de voogdijraad.

Artikel

377gg

De gezaghebber en de ambtenaren van de burgerlijke stand verschaffen de centrale autoriteit kosteloos alle inlichtingen en verstrekken haar kosteloos en vrij van zegel alle afschriften en uittreksels uit hun registers die deze autoriteit van hen vraagt in verband met de uitvoering van haar taak.

Artikel

377hh

Afdeling

3

Procedure in geval van plaatsing van een kind vanuit een openbaar lichaam in een andere staat en in geval van plaatsing van een kind vanuit een andere staat in een openbaar lichaam

Artikel

377ii

Artikel

377jj

Artikel

377kk

Afdeling

4

Rechtspleging ter zake van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen

Artikel

377ll

Tegen een besluit van Onze Minister is bezwaar mogelijk overeenkomstig de Wet administratieve rechtspraak BES. Onverminderd de bevoegdheid van de rechter in kort geding, is het Gerecht in eerste aanleg bevoegd tot kennisneming van alle zaken met betrekking tot de regeling en de uitoefening van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen in internationale gevallen, behoudens voor zover het betreft de erkenning, de niet-erkenning en de tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen.

Artikel

377mm

De zaken tot kennisneming waarvan het Gerecht in eerste aanleg op grond van artikel 377ll van dit Boek bevoegd is, worden ingeleid met een verzoekschrift. Het verzoekschrift wordt ingediend door een advocaat.

Artikel

377nn

Artikel 377v van dit Boek is van overeenkomstige toepassing in gevallen die door het verdrag of deze Titel worden bestreken.

Afdeling

5

Erkenning, niet-erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op grond van het verdrag

Artikel

377oo

Artikel

377pp

Artikel

377qq

Afdeling

6

Internationale samenwerking van gerechten

Artikel

377rr

Afdeling

7

Verklaring inzake ouderlijke verantwoordelijkheid

Artikel

377ss

Titel

16

Curatele

Artikel

378

Artikel

379

De curatele kan worden verzocht door de betrokken persoon, zijn echtgenoot of andere levensgezel, zijn bloedverwanten in de rechte lijn en die in de zijlijn tot de vierde graad ingesloten alsmede door zijn voogd; zij kan ook worden gevorderd door het Openbaar Ministerie.

Artikel

380

Artikel

381

Artikel

382

Hij die onder curatele staat mag geen familierechtelijke handelingen verrichten zonder toestemming van de rechter in eerste aanleg.

Artikel

383

Artikel

384

Indien een beschikking waarbij curatele is uitgesproken, in hoger beroep of cassatie wordt vernietigd en het verzoek tot ondercuratelestelling alsnog wordt afgewezen, neemt de taak van de curator daags na deze uitspraak een einde.

De inmiddels door de curator of met zijn toestemming verrichte handelingen blijven voor de onder curatele gestelde verbindend.

Artikel

385

Artikel

386

Artikel

387

Artikel

388

Het verzoek tot vastzetting kan aan de rechter in eerste aanleg worden gedaan door de betrokken persoon, zijn echtgenoot of andere levensgezel, zijn bloedverwanten in de rechte lijn en die in de zijlijn tot de derde graad ingesloten, zijn voogd, zijn curator en door het Openbaar Ministerie.

Artikel

389

Artikel

390

Artikel

391

Ter griffie van de rechtbank Den Haag berusten openbare registers, waarin aantekening wordt gehouden van rechtsfeiten die betrekking hebben op curatele. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke rechtsfeiten aangetekend worden en op welke wijze deze aantekening geschiedt.

Titel

17

Levensonderhoud

Afdeling

1

Algemene bepalingen

Artikel

392

Artikel

394

De verwekker van een kind dat alleen een moeder heeft, alsmede de man die als levensgezel van de moeder ingestemd heeft met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, is als ware hij ouder verplicht tot het voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind dan wel, na het bereiken van de meerderjarigheid van het kind, tot het voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie overeenkomstig de artikelen 395a en 395b. Nadien bestaat deze verplichting slechts in geval van behoeftigheid van het kind.

Artikel

395

Een stiefouder is, onverminderd artikel 395a, alleen verplicht gedurende zijn huwelijk levensonderhoud te verstrekken aan de tot zijn gezin behorende kinderen van zijn echtgenoot.

Artikel

395a

Artikel

395b

Artikel

396

Artikel

397

Artikel

398

Artikel

399

De rechter kan de verplichting van bloed- en aanverwanten tot levensonderhoud matigen op grond van zodanige gedragingen van de tot onderhoud gerechtigde dat verstrekking van levensonderhoud naar redelijkheid niet of niet ten volle kan worden gevergd; onverminderd hetgeen in afdeling 2 is bepaald omtrent de voorziening in de kosten van de verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen en stiefkinderen.

Artikel

400

Artikel

401

Artikel

402

Artikel

402a

Artikel

403

Geen uitkering is verschuldigd over de tijd die op het tijdstip van het indienen van het verzoek reeds meer dan vijf jaren is verstreken.

Afdeling

2

Voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen en stiefkinderen

Artikel

404

Artikel

406

Artikel

406a

Een op artikel 394 gegrond verzoek kan ten behoeve van een minderjarig kind door hem die het gezag over het kind heeft, worden gedaan. De ouder of voogd van het kind behoeft de in artikel 349, eerste en tweede lid, bedoelde machtiging niet.

Artikel

406b

Artikel

406c

Artikel

407

Artikel

408

Een periodieke uitkering of som ineens tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding waarvan het bedrag door de rechter is bepaald, moet ten behoeve van het kind aan de voogdijraad worden betaald.

Afdeling

3

Kosten van bevalling

Artikel

408a

Afdeling

4

Uitkering tot levensonderhoud na beëindiging van een langdurige buitenhuwelijkse samenleving anders dan door de dood

Artikel

408b

Hebben twee personen langdurig samengeleefd als waren zij gehuwd en is aan deze samenleving anders dan door de dood een einde gekomen, dan kan de rechter, indien dat redelijk is, aan een van hen op diens verzoek ten laste van de ander een uitkering tot levensonderhoud toekennen. Het bepaalde omtrent een uitkering tot levensonderhoud aan een gewezen echtgenoot is van overeenkomstige toepassing.

Titel

18

Afwezigheid, vermissing en vaststelling van overlijden in bepaalde gevallen

Afdeling

1

Onderbewindstelling in geval van afwezigheid

Artikel

409

Artikel

410

Artikel

411

Het bewind eindigt:

  • a.

    door een gezamenlijk besluit van de rechthebbende en de bewindvoerder;

  • b.

    door opzegging door de rechthebbende aan de bewindvoerder met inachtneming van een termijn van een maand;

  • c.

    wanneer de dood van de rechthebbende komt vast te staan.

Afdeling

2

Personen wier bestaan onzeker is

Artikel

412

Artikel

413

Artikel

414

Artikel

416

Geen hogere voorziening is toegelaten tegen beschikkingen, houdende bevel tot oproeping van de vermiste.

Artikel

417

Artikel

418

Artikel

419

De akte waarbij zekerheid is gesteld, de boedelbeschrijving en de akte van verdeling moeten in origineel of in authentiek afschrift worden neergelegd ter griffie van het gerecht in eerste aanleg.

Artikel

420

Artikel

421

Hetgeen in de artikelen 418 tot en met 420 is bepaald omtrent erfgenamen die goederen uit de nalatenschap ontvangen, is van overeenkomstige toepassing op de echtgenoot die goederen ontvangt ten gevolge van de ontbinding van een huwelijksgemeenschap of de beëindiging van een deelgenootschap.Voor het uit dezen hoofde ontvangene behoeft echter geen zekerheid te worden gesteld.

Artikel

422

Artikel

423

Afdeling

3

Vaststelling van overlijden in bepaalde gevallen

Artikel

426

Artikel

427

Artikel

429

De griffier van het college waarvoor de zaak laatstelijk aanhangig was, zendt een afschrift van de beschikking, zodra deze in kracht van gewijsde is gegaan, aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ‘s-Gravenhage. Deze maakt van de beschikking een akte van inschrijving op, die hij in het register van overlijden opneemt.

Titel

19

Onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen

Artikel

431

Artikel

432

Artikel

433

Artikel

434

Artikel

435

Artikel

436

Artikel

437

Artikel

438

Artikel

439

Artikel

440

Artikel

441

Artikel

442

Artikel

443

De bewindvoerder kan alvorens in rechte op te treden, zich te zijner verantwoording doen machtigen door de rechthebbende of, indien deze daartoe niet in staat of weigerachtig is, door de rechter in eerste aanleg.

Artikel

444

Een bewindvoerder is jegens de rechthebbende aansprakelijk, indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder te kort schiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend.

Artikel

445

Artikel

446

Artikel

447

Artikel

448

Artikel

449

Titel

20

Mentorschap ten behoeve van meerderjarigen

Artikel

450

Artikel

451

Artikel

452

Benoeming mentor

Artikel

453

Artikel

453a

Artikel

454

Artikel

455

Degene ten behoeve van wie het mentorschap is ingesteld, is, onverminderd artikel 172 van Boek 6, aansprakelijk voor alle schulden die voortspruiten uit rechtshandelingen die de mentor in zijn hoedanigheid in naam van de betrokkene verricht.

Artikel

456

De mentor kan alvorens in rechte op te treden, zich te zijner verantwoording doen machtigen door de betrokkene of, indien deze daartoe niet in staat of weigerachtig is, door de rechter in eerste aanleg.

Artikel

457

Artikel

458

Voor zover een of meer van de goederen van de betrokkene onder een bewind als bedoeld in titel 19, staan, is de bewindvoerder, indien hij niet tevens mentor is, niet tot optreden bevoegd ten aanzien van aangelegenheden als in artikel 453, eerste lid, bedoeld.

Artikel

459

Artikel

460

Artikel

461

Artikel

462