Burgerlijk Wetboek BES Boek 3

Burgerlijk Wetboek BES Boek 3

Boek

3

Vermogensrecht in het algemeen

Titel

1

Algemene bepalingen

Afdeling

1

Begripsbepalingen

Artikel

1

Goederen zijn alle zaken en alle vermogensrechten.

Artikel

2

Zaken zijn de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten.

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Inboedel is het geheel van tot huisraad en tot stoffering en meubilering van een woning dienende roerende zaken, met uitzondering van boekerijen en verzamelingen van voorwerpen van kunst, wetenschap of geschiedkundige aard.

Artikel

6

Rechten die, hetzij afzonderlijk hetzij te zamen met een ander recht, overdraagbaar zijn, of er toe strekken de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen, ofwel verkregen zijn in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk voordeel, zijn vermogensrechten.

Artikel

7

Een afhankelijk recht is een recht dat aan een ander recht zodanig verbonden is, dat het niet zonder dat andere recht kan bestaan.

Artikel

8

Een beperkt recht is een recht dat is afgeleid uit een meer omvattend recht, hetwelk met het beperkte recht is bezwaard.

Artikel

9

Artikel

10

Registergoederen zijn goederen voor welker overdracht of vestiging inschrijving in daartoe bestemde openbare registers noodzakelijk is.

Artikel

11

Goede trouw van een persoon, vereist voor enig rechtsgevolg, ontbreekt niet alleen indien hij de feiten of het recht, waarop zijn goede trouw betrekking moet hebben, kende, maar ook indien hij ze in de gegeven omstandigheden behoorde te kennen. Onmogelijkheid van onderzoek belet niet dat degene die goede reden tot twijfel had, aangemerkt wordt als iemand die de feiten of het recht behoorde te kennen.

Artikel

12

Bij de vaststelling van wat redelijkheid en billijkheid eisen, moet rekening worden gehouden met algemeen erkende rechtsbeginselen, met de in Nederland levende rechtsovertuigingen en met de maatschappelijke en persoonlijke belangen die bij het gegeven geval zijn betrokken.

Artikel

13

Artikel

14

Een bevoegdheid die iemand krachtens het burgerlijk recht toekomt, mag niet worden uitgeoefend in strijd met geschreven of ongeschreven regels van publiekrecht.

Artikel

15

De artikelen 11 tot en met 14 vinden buiten het vermogensrecht toepassing, voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.

Afdeling

1a

Het voeren van een administratie

Artikel

15a

Artikel

15b

Openlegging van tot een administratie behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers kunnen, voorzover zij daarbij een rechtstreeks en voldoende belang hebben, vorderen:

  • a.

    erfgenamen, ten aanzien van de administratie betreffende de gemeenschap;

  • b.

    deelgenoten in een gemeenschap, ten aanzien van de administratie betreffende de gemeenschap;

  • c.

    vennoten, ten aanzien van de administratie van de vennootschap;

  • d.

    schuldeisers in het geval van een faillissement, ten aanzien van de administratie van de failliet.

Afdeling

2

Inschrijvingen betreffende registergoederen

Artikel

16

Artikel

17

Artikel

18

Worden de bewaarder der registers stukken ter inschrijving aangeboden, dan verstrekt hij de aanbieder een bewijs van ontvangst, vermeldende de aard van die stukken alsmede dag, uur en minuut van de aanbieding.

Artikel

19

Artikel

20

Artikel

21

Artikel

22

Wanneer een feit in de registers is ingeschreven, kan daarna de geldigheid van de inschrijving niet meer worden betwist op grond dat de formaliteiten die voor de inschrijving worden vereist, niet zijn in acht genomen.

Artikel

23

Het beroep van een verkrijger van een registergoed op goede trouw wordt niet aanvaard, wanneer dit beroep insluit een beroep op onbekendheid met feiten die door raadpleging van de registers zouden zijn gekend.

Artikel

24

Artikel

25

Indien op het tijdstip waarop een rechtshandeling ter verkrijging van een recht op een registergoed onder bijzondere titel wordt ingeschreven, een feit met betrekking tot dat registergoed in de registers was ingeschreven krachtens een authentieke akte waarin het feit door een ambtenaar met kracht van authenticiteit werd vastgesteld, kan de onjuistheid van dit feit aan de verkrijger niet worden tegengeworpen, tenzij hij deze onjuistheid kende of door raadpleging van de registers de mogelijkheid daarvan had kunnen kennen.

Artikel

26

Indien op het tijdstip waarop een rechtshandeling ter verkrijging van een recht op een registergoed onder bijzondere titel wordt ingeschreven, met betrekking tot dat registergoed een onjuist feit in de registers ingeschreven was, kan de onjuistheid van dit feit door hem die redelijkerwijs voor overeenstemming van de registers met de werkelijkheid had kunnen zorgdragen, aan de verkrijger niet worden tegengeworpen, tenzij deze de onjuistheid kende of door raadpleging van de registers de mogelijkheid daarvan had kunnen kennen.

Artikel

27

Artikel

28

Artikel

29

Artikel

30

Onverminderd de aansprakelijkheden van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers, bedoeld in artikel 84 van de Kadasterwet BES, is de Staat der Nederlanden aansprakelijk, wanneer iemand ten gevolge van omstandigheden die naar redelijkheid en billijkheid niet voor zijn rekening komen, door toepassing van een der artikelen 24, 25 of 27 zijn recht verliest.

Artikel

31

Waar een bij wet vastgestelde bepaling die betrekking heeft op registergoederen, een notariële akte of een notariële verklaring voorschrijft, is vereist een akte of verklaring van een persoon die in het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba het notarisambt uitoefent.

Titel

2

Rechtshandelingen

Artikel

32

Artikel

33

Een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard.

Artikel

34

Artikel

35

Tegen hem die eens anders verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, heeft opgevat als een door die ander tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking, kan geen beroep worden gedaan op het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende wil.

Artikel

36

Tegen hem die als derde op grond van een verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, het ontstaan, bestaan of tenietgaan van een bepaalde rechtsbetrekking heeft aangenomen en in redelijk vertrouwen op de juistheid van die veronderstelling heeft gehandeld, kan door degene om wiens verklaring of gedraging het gaat, met betrekking tot deze handeling op de onjuistheid van die veronderstelling geen beroep worden gedaan.

Artikel

37

Artikel

38

Artikel

39

Tenzij uit de wet anders voortvloeit, zijn rechtshandelingen die niet in de voorgeschreven vorm zijn verricht, nietig.

Artikel

40

Artikel

41

Betreft een grond van nietigheid slechts een deel van een rechtshandeling, dan blijft deze voor het overige in stand, voor zover dit, gelet op inhoud en strekking van de handeling, niet in onverbrekelijk verband met het nietige deel staat.

Artikel

42

Beantwoordt de strekking van een nietige rechtshandeling in een zodanige mate aan die van een andere, als geldig aan te merken rechtshandeling, dat aangenomen moet worden dat die andere rechtshandeling zou zijn verricht, indien van de eerstgenoemde wegens haar ongeldigheid was afgezien, dan komt haar de werking van die andere rechtshandeling toe, tenzij dit onredelijk zou zijn jegens een belanghebbende die niet tot de rechtshandeling als partij heeft medegewerkt.

Artikel

43

Artikel

44

Artikel

45

Artikel

46

Artikel

47

In geval van benadeling door een rechtshandeling om niet, die de schuldenaar heeft verricht binnen één jaar vóór het inroepen van de vernietigingsgrond, wordt vermoed dat hij wist of behoorde te weten dat benadeling van een of meer schuldeisers het gevolg van de rechtshandeling zou zijn.

Artikel

48

Onder schuldenaar in de zin van de artikelen 45 tot en met 47 is begrepen hij op wiens goed voor de schuld van een ander verhaal kan worden genomen.

Artikel

49

Een vernietigbare rechtshandeling wordt vernietigd hetzij door een buitengerechtelijke verklaring, hetzij door een rechterlijke uitspraak.

Artikel

50

Artikel

51

Artikel

52

Artikel

53

Artikel

54

Artikel

55

Artikel

56

Voor de toepassing van de artikelen 50 tot en met 55 gelden mede als partij:

  • a.

    in geval van eenzijdige tot een of meer bepaalde personen gerichte rechtshandelingen: die personen;

  • b.

    in geval van andere eenzijdige rechtshandelingen: zij die onmiddellijk belanghebbenden zijn bij de instandhouding van die handeling.

Artikel

57

Behoeft een rechtshandeling om het beoogde gevolg te hebben goedkeuring, machtiging, vergunning of enige andere vorm van toestemming van een overheidsorgaan of van een andere persoon die geen partij bij de rechtshandeling is, dan kan iedere onmiddellijk belanghebbende aan hen die partij bij de rechtshandeling zijn geweest, aanzeggen dat indien niet binnen een redelijke, bij die aanzegging gestelde termijn die toestemming wordt verkregen, de handeling te zijnen aanzien zonder gevolg zal blijven.

Artikel

58

Artikel

59

Buiten het vermogensrecht vinden de bepalingen van deze titel overeenkomstige toepassing, voor zover de aard van de rechtshandeling of van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.

Titel

3

Volmacht

Artikel

60

Artikel

61

Artikel

62

Artikel

63

Artikel

64

Tenzij anders is bepaald, is een gevolmachtigde slechts in de navolgende gevallen bevoegd de hem verleende volmacht aan een ander te verlenen:

  • a.

    voor zover de bevoegdheid hiertoe uit de aard der te verrichten rechtshandelingen noodzakelijk voortvloeit of in overeenstemming is met het gebruik;

  • b.

    voor zover de verlening van de volmacht aan een andere persoon in het belang van de volmachtgever noodzakelijk is en deze zelf niet in staat is een voorziening te treffen;

  • c.

    voor zover de volmacht goederen betreft, die gelegen zijn buiten het land of eiland waar de gevolmachtigde zijn woonplaats heeft.

Artikel

65

Is een volmacht aan twee of meer personen te zamen verleend, dan is ieder van hen bevoegd zelfstandig te handelen, tenzij anders is bepaald.

Artikel

66

Artikel

67

Artikel

68

Tenzij anders is bepaald, kan een gevolmachtigde slechts dan als wederpartij van de volmachtgever optreden wanneer de inhoud van de te verrichten rechtshandeling zo nauwkeurig vaststaat, dat strijd tussen beider belangen uitgesloten is.

Artikel

69

Artikel

70

Hij die als gevolmachtigde handelt, staat jegens de wederpartij in voor het bestaan en de omvang van de volmacht, tenzij de wederpartij weet of behoort te begrijpen dat een toereikende volmacht ontbreekt, of de gevolmachtigde de inhoud van de volmacht volledig aan de wederpartij heeft medegedeeld.

Artikel

71

Artikel

72

Een volmacht eindigt door:

  • a.

    de dood, de ondercuratelestelling of het faillissement van de volmachtgever;

  • b.

    de dood, de ondercuratelestelling of het faillissement van de gevolmachtigde, tenzij anders is bepaald;

  • c.

    herroeping door de volmachtgever;

  • d.

    opzegging door de gevolmachtigde.

Artikel

73

Artikel

74

Artikel

75

Artikel

76

Artikel

77

Wordt ondanks de dood van de volmachtgever krachtens de volmacht een geldige rechtshandeling verricht, dan worden de erfgenamen van de volmachtgever en de wederpartij gebonden alsof de handeling bij het leven van de volmachtgever was verricht.

Artikel

79

Buiten het vermogensrecht vinden de bepalingen van deze titel overeenkomstige toepassing, voor zover de aard van de rechtshandeling of van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.

Titel

4

Verkrijging en verlies van goederen

Afdeling

1

Algemene bepalingen

Artikel

80

Artikel

81

Artikel

82

Afhankelijke rechten volgen het recht waaraan zij verbonden zijn.

Afdeling

2

Overdracht van goederen en afstand van beperkte rechten

Artikel

83

Artikel

84

Artikel

85

Artikel

86

Artikel

86a

Artikel

87

Artikel

88

Ondanks onbevoegdheid van de vervreemder is een overdracht van een registergoed, van een recht op naam, of van een ander goed waarop artikel 86 niet van toepassing is, geldig, indien de verkrijger te goeder trouw is en de onbevoegdheid voortvloeit uit de ongeldigheid van een vroegere overdracht, die niet het gevolg was van onbevoegdheid van de toenmalige vervreemder.

Artikel

89

Artikel

90

Artikel

91

De levering van zaken als bedoeld in artikel 90, ter uitvoering van een verbintenis tot overdracht onder opschortende voorwaarde, geschiedt door aan de verkrijger de macht over de zaak te verschaffen.

Artikel

92

Artikel

93

De levering, vereist voor de overdracht van een recht aan toonder waarvan het toonderpapier in de macht van de vervreemder is, geschiedt door de levering van dit papier op de wijze en met de gevolgen als aangegeven in de artikelen 90, 91 en 92. Voor overdracht van een recht aan order, waarvan het orderpapier in de macht van de vervreemder is, geldt hetzelfde, met dien verstande dat voor de levering tevens endossement vereist is.

Artikel

94

Artikel

96

De levering van een aandeel in een goed geschiedt op overeenkomstige wijze en met overeenkomstige gevolgen als is bepaald met betrekking tot levering van dat goed.

Artikel

97

Artikel

98

Tenzij een wet anders bepaalt, vindt al hetgeen in deze afdeling omtrent de overdracht van een goed is bepaald, overeenkomstige toepassing op de vestiging, de overdracht en de afstand van een beperkt recht op een zodanig goed.

Afdeling

3

Verkrijging en verlies door verjaring

Artikel

99

Artikel

100

Hij die een nalatenschap in bezit heeft genomen, kan die nalatenschap en de daartoe behorende goederen niet eerder door verjaring ten nadele van de rechthebbende verkrijgen dan nadat diens rechtsvordering tot opeising van die nalatenschap is verjaard.

Artikel

101

Een verjaring begint te lopen met de aanvang van de dag na het begin van het bezit.

Artikel

102

Artikel

103

Onvrijwillig bezitsverlies onderbreekt de loop der verjaring niet, mits het bezit binnen het jaar wordt terugverkregen of een binnen het jaar ingestelde rechtsvordering tot terugverkrijging van het bezit leidt.

Artikel

104

Artikel

105

Artikel

106

Wanneer de verjaring van de rechtsvordering van een beperkt gerechtigde tegen de hoofdgerechtigde tot opheffing van een met het beperkte recht strijdige toestand wordt voltooid, gaat het beperkte recht teniet, voor zover de uitoefening daarvan door die toestand is belet.

Titel

5

Bezit en houderschap

Artikel

107

Artikel

108

Of iemand een goed houdt en of hij dit voor zichzelf of voor een ander doet, wordt naar verkeersopvatting beoordeeld, met inachtneming van de navolgende regels en overigens op grond van uiterlijke feiten.

Artikel

109

Wie een goed houdt, wordt vermoed dit voor zichzelf te houden.

Artikel

110

Bestaat tussen twee personen een rechtsverhouding die de strekking heeft dat hetgeen de ene op bepaalde wijze zal verkrijgen, door hem voor de ander zal worden gehouden, dan houdt de ene het ter uitvoering van die rechtsverhouding door hem verkregene voor de ander.

Artikel

111

Wanneer men heeft aangevangen krachtens een rechtsverhouding voor een ander te houden, gaat men daarmee onder dezelfde titel voort, zolang niet blijkt dat hierin verandering is gebracht, hetzij ten gevolge van een handeling van hem voor wie men houdt, hetzij ten gevolge van een tegenspraak van diens recht.

Artikel

112

Bezit wordt verkregen door inbezitneming, door overdracht of door opvolging onder algemene titel.

Artikel

113

Artikel

114

Een bezitter draagt zijn bezit over door de verkrijger in staat te stellen die macht uit te oefenen die hij zelf over het goed kon uitoefenen.

Artikel

115

Voor de overdracht van het bezit is een tweezijdige verklaring zonder feitelijke handeling voldoende wanneer:

  • a.

    de vervreemder de zaak bezit en hij haar krachtens een bij de levering gemaakt beding voortaan voor de verkrijger houdt;

  • b.

    de verkrijger houder van de zaak voor de vervreemder was;

  • c.

    een derde voor de vervreemder de zaak hield, en haar na de overdracht voor de ontvanger houdt.

In het in onderdeel c bedoelde geval gaat het bezit niet over voordat de derde de overdracht heeft erkend, dan wel de vervreemder of de verkrijger de overdracht aan hem heeft meegedeeld.

Artikel

116

Hij die onder een algemene titel een ander opvolgt, volgt daarmee die ander op in diens bezit en houderschap, met alle hoedanigheden en gebreken daarvan.

Artikel

117

Artikel

118

Artikel

119

Artikel

120

Artikel

121

Artikel

122

Indien de rechthebbende ter bevrijding van de door hem ingevolge de artikelen 120 en 121 verschuldigde vergoedingen op zijn kosten het goed aan de bezitter wil overdragen, is de bezitter gehouden hieraan mee te werken.

Artikel

123

Heeft de bezitter van een zaak daaraan veranderingen of toevoegingen aangebracht, dan is hij bevoegd om, in plaats van de hem op grond van de artikelen 120 en 121 daarvoor toekomende vergoeding te vorderen, deze veranderingen of toevoegingen weg te nemen, mits hij de zaak in de oude toestand terugbrengt.

Artikel

124

Wanneer iemand een goed voor een ander houdt en dit door een derde als rechthebbende van hem wordt opgeëist, vindt hetgeen in de artikelen 120 tot en met 123 omtrent de bezitter is bepaald, te zijnen aanzien toepassing met inachtneming van de rechtsverhouding waarin hij tot die ander stond.

Artikel

125

Titel

7

Gemeenschap

Afdeling

1

Algemene bepalingen

Artikel

166

Artikel

167

Goederen die geacht moeten worden in de plaats van een gemeenschappelijk goed te treden, behoren tot de gemeenschap.

Artikel

168

Artikel

169

Tenzij een regeling anders bepaalt, is iedere deelgenoot bevoegd tot het gebruik van een gemeenschappelijk goed, mits dit gebruik met het recht van de overige deelgenoten te verenigen is.

Artikel

170

Artikel

171

Tenzij een regeling anders bepaalt, is iedere deelgenoot bevoegd tot het instellen van rechtsvorderingen en het indienen van verzoekschriften ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap. Een regeling die het beheer toekent aan een of meer der deelgenoten, sluit, tenzij zij anders bepaalt, deze bevoegdheid voor de anderen uit.

Artikel

172

Tenzij een regeling anders bepaalt, delen de deelgenoten naar evenredigheid van hun aandelen in de vruchten en andere voordelen die het gemeenschappelijke goed oplevert, en moeten zij in dezelfde evenredigheid bijdragen tot de uitgaven die voortvloeien uit handelingen die bevoegdelijk ten behoeve van de gemeenschap zijn verricht.

Artikel

173

De deelgenoot die voor de overige deelgenoten beheer heeft gevoerd, legt, tenzij bij regeling anders is bepaald, jaarlijks op vordering van een andere deelgenoot daaromtrent rekening en verantwoording af; hij legt zulke rekening en verantwoording in ieder geval bij het einde van het beheer af.

Artikel

174

Artikel

175

Artikel

176

Artikel

177

Artikel

178

Artikel

179

Artikel

180

Artikel

181

Artikel

182

Als een verdeling wordt aangemerkt iedere rechtshandeling waartoe alle deelgenoten, hetzij in persoon, hetzij vertegenwoordigd, meewerken en krachtens welke een of meer van hen een of meer goederen der gemeenschap met uitsluiting van de overige deelgenoten verkrijgen. De handeling is niet een verdeling, indien zij strekt tot nakoming van een voor rekening van de gemeenschap komende schuld aan een of meer deelgenoten, die niet voortspruit uit een rechtshandeling als bedoeld in de vorige zin.

Artikel

183

Artikel

184

Artikel

185

Artikel

186

Artikel

187

Artikel

188

Afdeling

2

Enige bijzondere gemeenschappen

Artikel

189

Artikel

190

Artikel

191

Artikel

192

Tot de gemeenschap behorende schulden kunnen op de goederen van de gemeenschap worden verhaald.

Artikel

193

Een schuldeiser wiens vordering op de goederen van de gemeenschap kan worden verhaald, is bevoegd zich tegen verdeling van de gemeenschap te verzetten. Een verdeling die na dit verzet is tot stand gekomen, is vernietigbaar, met dien verstande dat de vernietigingsgrond slechts kan worden ingeroepen door de schuldeiser die zich verzette en dat hij de verdeling slechts te zijnen behoeve kan vernietigen en niet verder dan nodig is tot opheffing van de door hem ondervonden benadeling.

Artikel

194

Afdeling

3

Nietige en vernietigbare verdelingen

Artikel

195

Artikel

196

Artikel

197

De bevoegdheid tot vernietiging van een verdeling uit hoofde van benadeling vervalt, wanneer de andere deelgenoten aan de benadeelde hetzij in geld, hetzij in natura opleggen hetgeen aan diens aandeel ontbrak.

Artikel

198

Wordt een beroep in rechte op vernietigbaarheid van een verdeling gedaan, dan kan de rechter, onverminderd de artikelen 53 en 54, op verlangen van een der partijen de verdeling wijzigen, in plaats van de vernietiging uit te spreken.

Artikel

200

Een rechtsvordering tot vernietiging van een verdeling vervalt door verloop van drie jaren na de verdeling.

Afdeling

4

Langdurig onverdeeld gebleven gemeenschappen, bestaande uit een onroerende zaak

Artikel

200a

Artikel

200b

Artikel

200c

Artikel

200d

Artikel

200e

Artikel

200f

Artikel

200g

Artikel

200h

Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing indien de gemeenschap bestaat uit rechtenwaaraan een onroerende zaak is onderworpen.

Titel

8

Vruchtgebruik

Artikel

201

Vruchtgebruik geeft het recht om goederen die aan een ander toebehoren, te gebruiken en daarvan de vruchten te genieten.

Artikel

202

Vruchtgebruik ontstaat door vestiging of door verjaring.

Artikel

203

Artikel

204

Artikel

205

Artikel

206

Artikel

207

Artikel

208

Artikel

209

Artikel

210

Artikel

211

Artikel

212

Artikel

213

Artikel

214

Artikel

215

Artikel

216

De vruchtgebruiker komen alle vruchten toe die tijdens het vruchtgebruik afgescheiden of opeisbaar worden. Bij de vestiging van het vruchtgebruik kan nader worden bepaald wat met betrekking tot het vrucht gebruik als vrucht moet worden beschouwd.

Artikel

217

Artikel

218

Tot het instellen van rechtsvorderingen en het indienen van verzoekschriften ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak die zowel het recht van de vruchtgebruiker als dat van de hoofdgerechtigde betreft, is ieder van hen bevoegd, mits hij zorg draagt dat de ander tijdig in het geding wordt geroepen.

Artikel

219

De uitoefening van stemrecht, verbonden aan een goed dat aan vruchtgebruik is onderworpen, blijft de hoofdgerechtigde toekomen, tenzij bij de vestiging van het vruchtgebruik anders is bepaald. De statuten van een rechtspersoon kunnen een recht van de vruchtgebruiker tot het uitbrengen van diens stem in de vergadering van zijn organen uitsluiten en beperken.

Artikel

220

Artikel

221

Artikel

222

Artikel

223

Een vruchtgebruiker kan zijn recht overdragen of bezwaren zonder dat daardoor de duur van het recht gewijzigd wordt. Naast de verkrijger is de oorspronkelijke vruchtgebruiker hoofdelijk voor alle uit het vruchtgebruik voortspruitende verplichtingen jegens de hoofdgerechtigde aansprakelijk. Is aan de oorspronkelijke vruchtgebruiker bij de vestiging van het vruchtgebruik een grotere bevoegdheid tot vervreemding, verbruik of vertering gegeven dan de wet aan de vruchtgebruiker toekent, dan komt die ruimere bevoegdheid niet aan de latere verkrijgers van het vruchtgebruik toe.

Artikel

224

Indien een vruchtgebruiker uit hoofde van de aan het vruchtgebruik verbonden lasten en verplichtingen op zijn kosten afstand van zijn recht wil doen, is de hoofdgerechtigde gehouden hieraan mee te werken.

Artikel

225

Na het eindigen van het vruchtgebruik rust op de vruchtgebruiker of zijn rechtverkrijgenden de verplichting de goederen ter beschikking van de hoofdgerechtigde te stellen.

Artikel

226

Titel

9

Rechten van pand en hypotheek

Afdeling

1

Algemene bepalingen

Artikel

227

Artikel

228

Op alle goederen die voor overdracht vatbaar zijn, kan een recht van pand hetzij van hypotheek worden gevestigd.

Artikel

229

Artikel

230

Een recht van pand of hypotheek is ondeelbaar, zelfs dan wanneer de verbintenis waarvoor het recht is gevestigd, twee of meer schuldeisers of schuldenaars heeft en de verbintenis tussen hen wordt verdeeld.

Artikel

231

Artikel

232

«r»

Artikel

233

Artikel

234

Artikel

235

Elk beding waarbij de pand- of hypotheekhouder de bevoegdheid wordt gegeven zich het verbonden goed toe te eigenen, is nietig.

Afdeling

2

Pandrecht

Artikel

236

Artikel

237

Artikel

238

Artikel

239

Artikel

240

Pandrecht op een aandeel in een goed wordt gevestigd op overeenkomstige wijze en met overeenkomstige gevolgen als voorgeschreven ten aanzien van de vestiging van pandrecht op dat goed.

Artikel

241

De pandhouder is verplicht desgevorderd aan de pandgever een schriftelijke verklaring af te geven van de aard en, voor zover mogelijk, het bedrag van de vordering waarvoor het verpande tot zekerheid strekt.

Artikel

242

Een pandhouder is niet bevoegd het goed dat hij in pand heeft, te herverpanden, tenzij deze bevoegdheid hem ondubbelzinnig is toegekend.

Artikel

243

Artikel

244

Tenzij anders is bedongen, strekt een pandrecht tot zekerheid van een of meer bepaalde vorderingen tevens tot zekerheid voor drie jaren rente die over deze vorderingen krachtens overeenkomst of wet verschuldigd is.

Artikel

245

Tot het instellen van rechtsvorderingen tegen derden ter bescherming van het verpande goed is zowel de pandhouder als de pandgever bevoegd, mits hij zorg draagt dat de ander tijdig in het geding wordt geroepen.

Artikel

246

Artikel

247

De uitoefening van stemrecht, verbonden aan een goed dat aan pandrecht is onderworpen, blijft de pandgever toekomen, tenzij bij de vestiging van het pandrecht anders is bepaald. De statuten van een rechtspersoon kunnen een recht van de pandhouder tot het uitbrengen van diens stem in de vergadering van zijn organen uitsluiten en beperken.

Artikel

248

Artikel

249

Artikel

250

Artikel

251

Artikel

252

Tenzij anders is bedongen, is de pandhouder verplicht, voor zover hem dit redelijkerwijze mogelijk is, uiterlijk op de dag volgende op die van de verkoop, daarvan schriftelijk kennis te geven aan de schuldenaar en de pandgever, alsmede aan hen die op het goed een beperkt recht hebben of daarop beslag hebben gelegd. Onder een schriftelijke kennisgeving is een kennisgeving per telegram, telex en telefax begrepen.

Artikel

253

Artikel

254

Artikel

255

Artikel

256

Wanneer een pandrecht is tenietgegaan, is de pandhouder verplicht te verrichten hetgeen zijnerzijds nodig is opdat de pandgever de hem toekomende feitelijke macht over het goed herkrijgt, en desverlangd aan de pandgever een schriftelijk bewijs te verstrekken dat het pandrecht geëindigd is. Is de vordering waarvoor het pandrecht tot zekerheid strekte, met een beperkt recht bezwaard, dan rust een overeenkomstige verplichting op de beperkt gerechtigde.

Artikel

257

Indien degene die uit hoofde van een pandrecht een zaak onder zich heeft, in ernstige mate in de zorg voor de zaak tekortschiet, kan de rechter in eerste aanleg op vordering van de pandgever of een pandhouder bevelen dat de zaak aan een van hen wordt afgegeven of in gerechtelijke bewaring van een derde wordt gesteld.

Artikel

258

Afdeling

3

Pandrecht van certificaathouders

Artikel

259

Afdeling

4

Recht van hypotheek

Artikel

260

Artikel

261

Artikel

262

Artikel

263

Artikel

264

Artikel

266

Is een zaak aan hypotheek onderworpen en heeft de hypotheekgever hieraan na de vestiging van de hypotheek veranderingen of toevoegingen aangebracht zonder dat hij verplicht was deze mede tot onderpand voor de vordering te doen strekken, dan is hij bevoegd deze veranderingen en toevoegingen weg te nemen, mits hij de zaak in de oude toestand terugbrengt en desverlangd voor de tijd dat dit nog niet is geschied, ter zake van de waardevermindering zekerheid stelt. Degene die gerechtigd is tot te velde staande vruchten of beplantingen, is bevoegd deze in te oogsten; kon dit voor de executie niet geschieden, dan zijn hij en de koper verplicht zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de verplichtingen die afgaande en opkomende huurders op grond van artikel 1611 van Boek 7A jegens elkaar hebben.

Artikel

267

In de hypotheekakte kan worden bedongen dat de hypotheekhouder bevoegd is om het verhypothekeerde goed in beheer te nemen, indien de hypotheekgever in zijn verplichtingen jegens hem in ernstige mate tekort schiet en de rechter in eerste aanleg hem machtiging verleent. Eveneens kan in de akte worden bedongen dat de hypotheekhouder bevoegd is de aan de hypotheek onderworpen zaak onder zich te nemen, indien zulks met het oog op de executie vereist is. Zonder uitdrukkelijke bedingen mist de hypotheekhouder deze bevoegdheden.

Artikel

268

Artikel

269

Tot op het tijdstip van de toewijzing ter veiling of van de goedkeuring door de rechter van de onderhandse verkoop kan de verkoop worden voorkomen door voldoening van hetgeen waarvoor de hypotheek tot waarborg strekt, alsmede van de reeds gemaakte kosten van executie.

Artikel

270

Artikel

271

Artikel

272

Artikel

273

Artikel

274

Artikel

275

Een volmacht tot het afleggen van een verklaring als bedoeld in artikel 274, moet schriftelijk zijn verleend.

Titel

10

Verhaalsrecht op goederen

Afdeling

1

Algemene bepalingen

Artikel

276

Tenzij de wet of een overeenkomst anders bepaalt, kan een schuldeiser zijn vordering op alle goederen van zijn schuldenaar verhalen.

Artikel

277

Artikel

278

Artikel

279

Pand en hypotheek gaan boven voorrecht, tenzij de wet anders bepaalt.

Artikel

280

Voorrechten op bepaalde goederen hebben voorrang boven die welke op alle tot een vermogen behorende goederen rusten, tenzij de wet anders bepaalt.

Artikel

281

Artikel

282

Indien door een executie een ander beperkt recht dan pand of hypotheek vervalt, omdat het niet kan worden ingeroepen tegen een pand- of hypotheekhouder of een beslaglegger op het goed, wordt aan de beperkt gerechtigde uit de netto-opbrengst van het goed, met voorrang onmiddellijk na de vorderingen van degenen tegen wie hij zijn recht niet kan inroepen, ter zake van zijn schade een vergoeding uitgekeerd. De vergoeding wordt gesteld op het bedrag van de waarde die het vervallen recht, zo het bij de executie in stand zou zijn gebleven, ten tijde van de executie zou hebben gehad.

Afdeling

2

Bevoorrechte vorderingen op bepaalde goederen

Artikel

283

Een voorrecht op een bepaald goed strekt zich mede uit over vorderingen tot vergoedingen die in de plaats van dat goed zijn getreden, waaronder begrepen vorderingen ter zake van waardevermindering van het goed.

Artikel

284

Artikel

285

Artikel

286

Artikel

287

Afdeling

3

Bevoorrechte vorderingen op alle goederen

Artikel

288

De bevoorrechte vorderingen op alle goederen zijn de vorderingen ter zake van:

  • a.

    de kosten van de aanvraag tot faillietverklaring, doch alleen ter zake van het faillissement dat op de aanvraag is uitgesproken, alsmede van de kosten, door een schuldeiser gemaakt, ter verkrijging van vereffening buiten faillissement;

  • b.

    de kosten van lijkbezorging, voor zover zij in overeenstemming zijn met de stand en het fortuin van de overledene;

  • c.

    hetgeen een arbeider, een gewezen arbeider en hun nabestaanden ter zake van reeds vervallen termijnen van pensioen van de werkgever te vorderen hebben, voor zover de vordering niet ouder is dan een jaar;

  • d.

    hetgeen waarop een arbeider, niet zijnde een bestuurder van de rechtspersoon bij wie hij in dienst is, een gewezen arbeider en hun nabestaanden ter zake van in de toekomst tot uitkering komende termijnen van toegezegd pensioen jegens de werkgever recht hebben;

  • e.

    al hetgeen een arbeider over het lopende en het voorafgaande kalenderjaar in geld op grond van de arbeidsovereenkomst van zijn werkgever te vorderen heeft, alsmede de bedragen door de werkgever aan de arbeider in verband met de beëindiging van de dienstbetrekking verschuldigd uit hoofde van de bepalingen van dit wetboek betreffende de arbeidsovereenkomst.

Afdeling

4

Retentierecht

Artikel

290

Retentierecht is de bevoegdheid die in de bij dit wetboek of een andere wet aangegeven gevallen aan een schuldeiser toekomt, om de nakoming van een verplichting tot afgifte van een zaak aan zijn schuldenaar op te schorten totdat de vordering wordt voldaan.

Artikel

291

Artikel

292

De schuldeiser kan zijn vordering op de zaak verhalen met voorrang boven allen tegen wie het retentierecht kan worden uitgeoefend.

Artikel

293

Het retentierecht kan mede worden uitgeoefend voor de kosten die de schuldeiser heeft moeten maken ter zake van de zorg die hij krachtens de wet ten aanzien van de zaak in acht moet nemen.

Artikel

294

Het retentierecht eindigt doordat de zaak in de macht komt van de schuldenaar of de rechthebbende, tenzij de schuldeiser haar weer uit hoofde van dezelfde rechtsverhouding onder zich krijgt.

Artikel

295

Raakt de zaak uit de macht van de schuldeiser, dan kan hij haar opeisen onder dezelfde voorwaarden als een eigenaar.

Titel

11

Rechtsvorderingen

Artikel

296

Artikel

297

Indien een prestatie door tenuitvoerlegging van een executoriale titel wordt afgedwongen, heeft dit dezelfde rechtsgevolgen als die van een vrijwillige nakoming van de uit die titel blijkende verplichting tot die prestatie.

Artikel

298

Vervolgen twee of meer schuldeisers ten aanzien van één goed met elkaar botsende rechten op levering, dan gaat in hun onderlinge verhouding het oudste recht op levering voor, tenzij uit de wet, uit de aard van hun rechten, of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid anders voortvloeit.

Artikel

299

Artikel

300

Artikel

301

Artikel

302

Op vordering van een bij een rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon spreekt de rechter omtrent die rechtsverhouding een verklaring van recht uit.

Artikel

303

Zonder voldoende belang komt niemand een rechtsvordering toe.

Artikel

304

Een rechtsvordering kan niet van het recht tot welks bescherming zij dient, worden gescheiden.

Artikel

305

De in de voorgaande artikelen van deze titel aan de rechter toegekende bevoegdheden komen mede aan scheidsmannen toe, tenzij partijen anders zijn overeengekomen.

Artikel

305a

Artikel

305b

Artikel

306

Indien de wet niet anders bepaalt, verjaart een rechtsvordering door verloop van 20 jaren.

Artikel

307

Artikel

308

Rechtsvorderingen tot betaling van renten van geldsommen, lijfrenten, dividenden, huren en voorts alles wat bij het jaar of een kortere termijn moet worden betaald, verjaren door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden.

Artikel

309

Een rechtsvordering uit onverschuldigde betaling verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de schuldeiser zowel met het bestaan van zijn vordering als met de persoon van de ontvanger is bekend geworden, en in ieder geval 20 jaren nadat de vordering is ontstaan.

Artikel

310

Artikel

310a

Een rechtsvordering tot teruggave van een gestolen cultuurgoed dat een integrerend deel vormde van een als zodanig aangewezen monument of van een archeologische vindplaats, of dat deel uitmaakte van een openbare collectie als bedoeld in het op 24 juni 1995 te Rome tot stand gekomen Verdrag inzake gestolen of onrechtmatig uitgevoerde cultuurgoederen (Trb.  1996 no. 227), verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de plaats waar de zaak zich bevindt en de identiteit van de bezitter of houder zijn bekend geworden, en in ieder geval door verloop van vijfenzeventig jaren na de aanvang van de dag, volgende op die van de diefstal.

Artikel

311

Artikel

312

Rechtsvorderingen ter zake van een tekortkoming in de nakoming, alsmede die tot betaling van wettelijke of bedongen rente en die tot afgifte van vruchten, verjaren, behoudens stuiting of verlenging, niet later dan de rechtsvordering tot nakoming van de hoofdverplichting of, zo de tekortkoming vatbaar is voor herstel, de rechtsvordering tot herstel van de tekortkoming.

Artikel

313

Indien de wet niet anders bepaalt, begint de termijn van verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verplichting om te geven of te doen met de aanvang van de dag, volgende op die waarop de onmiddellijke nakoming kan worden gevorderd.

Artikel

314

Artikel

315

De termijn van verjaring van een rechtsvordering tot opeising van een nalatenschap begint met de aanvang van de dag, volgende op die van het overlijden van de erflater.

Artikel

316

Artikel

317

Artikel

318

Erkenning van het recht tot welks bescherming een rechtsvordering dient, stuit de verjaring van de rechtsvordering tegen hem die het recht erkent.

Artikel

319

Artikel

320

Wanneer een verjaringstermijn zou aflopen tijdens het bestaan van een verlengingsgrond of binnen zes maanden na het verdwijnen van een zodanige grond, loopt de termijn voort totdat zes maanden na het verdwijnen van die grond zijn verstreken.

Artikel

321

Artikel

322

Artikel

323

Artikel

324

Artikel

325

Artikel

326

Buiten het vermogensrecht vindt deze titel overeenkomstige toepassing, voor zover de aard van de betrokken rechtsverhouding zich daartegen niet verzet.