Artikel
1
1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
-
a.
Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;
-
b.
energie: alle vormen van in de handel verkrijgbare energie, waaronder elektriciteit, aardgas (met inbegrip van vloeibaar aardgas en LPG), brandstoffen voor verwarming of koeling (met inbegrip van stadsverwarming en -koeling), steenkool en bruinkool, turf, transportbrandstof (met uitzondering van bunkerbrandstoffen voor het lucht- en zeevervoer) en biomassa;
-
c.
biomassa: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw – met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen –, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval;
-
d.
warmte: warm water bestemd voor ruimteverwarming en warm tapwater bestemd voor huishoudelijke doeleinden;
-
e.
koude: koud water bestemd voor ruimtekoeling;
-
f.
eindafnemer: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die energie koopt voor eigen eindgebruik;
-
g.
toestel: een technisch hulpmiddel, met inbegrip van een vervoersmiddel, bij het gebruik waarvan energie wordt gebezigd of dat naar zijn aard geschikt is om energie op te slaan, over te brengen dan wel om te vormen;
-
h.
installatie: een samenstel van een of meer toestellen, voorwerpen of materialen, bestemd om als een geheel te functioneren, bij het gebruik waarvan energie wordt gebezigd of dat naar zijn aard geschikt is om energie op te slaan, over te brengen of om te vormen;
-
i.
raad van bestuur van de mededingingsautoriteit: de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit, genoemd in artikel 2 van de Medingingswet.