Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 28 april 2011, nr. DWJZ/R&E-3059879, houdende vaststelling van algemene subsidieregels (Kaderregeling VWS-subsidies)
Kaderregeling VWS-subsidies
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
kosten: kosten van de subsidieontvanger voor zover die samenhangen met de te subsidiëren of gesubsidieerde activiteit;
i.
eigen bijdrage: bijdrage van de subsidieontvanger zelf voor de te subsidiëren of gesubsidieerde activiteit;
j.
bijdragen van derden: bijdragen die de subsidieontvanger van een derde ontvangt en die de subsidieontvanger aanwendt voor de te subsidiëren of gesubsidieerde activiteit;
k.
opbrengsten: eigen bijdrage en bijdragen van derden, vermeerderd met de aangevraagde, verleende of vastgestelde subsidie;
l.
egalisatiereserve: egalisatiereserve, bedoeld in artikel 34.
Artikel
2
1
De minister verstrekt uitsluitend subsidies voor zover de verstrekking past in zijn beleid.
2
Subsidies van minder dan € 125.000 worden niet verleend of zonder voorafgaande verlening vastgesteld.
3
Het tweede lid geldt niet voor:
a.
subsidies met betrekking tot oorlogsgetroffenen en herinnering Wereldoorlog II;
b.
subsidies uit hoofde van het Beleidskader voor subsidiëring van patiënten- en gehandicaptenorganisaties;
subsidies uit hoofde van het Beleidskader anonieme e-mental health 2014;
g.
subsidies uit hoofde van het Beleidskader subsidiëring farmaceutische ANZ-dienstverlening.
4
Uit hoofde van het Beleidskader voor subsidiëring van patiënten- en gehandicaptenorganisaties kan onder overeenkomstige toepassing van artikel 8, onderdeel a, onder 2°, een subsidie worden verstrekt tot een bedrag van € 125.000.
4
Artikel 58, tweede lid, is op subsidies op grond van Beleidskader subsidiëring farmaceutische ANZ-dienstverlening niet van toepassing.
Artikel
3
De minister maakt de hoofdlijnen van zijn beleid bekend aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Artikel
4
Een projectsubsidie kan worden verstrekt aan een instelling of een natuurlijke persoon.
Artikel
5
Een instellingssubsidie kan uitsluitend worden verstrekt aan een instelling.
Artikel
6
1
De minister verstrekt een projectsubsidie van die minder bedraagt dan € 25.000 en zonder voorafgaande verlening wordt vastgesteld slechts na afloop van de periode waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.
2
De minister verleent een projectsubsidie slechts voor een periode die aanvangt na ontvangst van de aanvraag van de projectsubsidie.
3
Het tweede lid geldt niet voor aan jeugdhulporganisaties te verstrekken subsidies ten behoeve van bijzondere kosten die in het kader van de transitie van de jeugdhulp naar gemeenten als gevolg van de inwerkingtreding van de Jeugdwet gemaakt worden.
4
De minister kan een projectsubsidie verstrekken voor een periode die zich uitstrekt over meer dan een kalenderjaar.
5
Een projectsubsidie wordt voor ten hoogste vier jaren verstrekt.
Artikel
7
1
Een instellingssubsidie wordt voor de periode van een boekjaar verstrekt.
2
De subsidieontvanger stelt het boekjaar gelijk aan het kalenderjaar, tenzij bij de subsidieverlening anders is bepaald.
3
De minister verstrekt een instellingsubsidie van minder dan € 25.000 slechts na afloop van het boekjaar.
Artikel
8
De minister verstrekt uitsluitend:
a.
indien de subsidie minder dan € 25.000 bedraagt:
1°.
een subsidie die zonder voorafgaande verlening direct wordt vastgesteld op een bedrag waarvan de hoogte door de minister bij de vaststelling wordt genoemd of
2°.
een subsidie die ambtshalve wordt vastgesteld op een bedrag waarvan de hoogte door de minister bij de verlening is genoemd,
b.
een subsidie die wordt vastgesteld op een bedrag per gerealiseerde prestatie-eenheid waarvan de hoogte door de minister bij de verlening is genoemd, voor ten hoogste het aantal maximum prestatie-eenheden dat door de minister bij de verlening is genoemd: indien de subsidie € 25.000 of meer bedraagt en de activiteiten uit meetbare prestatie-eenheden bestaan,
c.
een subsidie die wordt vastgesteld op een bedrag waarvan de hoogte door de minister bij de verlening is genoemd: indien de subsidie € 25.000 tot € 125.000 bedraagt en er naar het oordeel van de minister voldoende zekerheid bestaat over de kosten en opbrengsten,
d.
een subsidie die wordt vastgesteld op een bedrag dat bestaat uit de totale werkelijke kosten verminderd met de totale werkelijke bijdragen van derden en de begrote eigen bijdrage, maar dat niet hoger is dan het maximum dat door de minister bij de verlening is genoemd: indien de subsidie € 25.000 tot € 125.000 bedraagt en er vanwege de aard van de activiteiten naar het oordeel van de minister onvoldoende zekerheid bestaat over de kosten en opbrengsten,
e.
een subsidie die wordt vastgesteld op een bedrag dat bestaat uit de werkelijke kosten, verminderd met de werkelijke bijdragen van derden en de begrote eigen bijdrage, maar dat niet hoger is dan het maximum dat door de minister bij de verlening is genoemd: indien het een projectsubsidie betreft en de subsidie € 125.000 of meer bedraagt, of
f.
een subsidie die wordt vastgesteld op een bedrag waarvan de hoogte door de minister bij de verlening is genoemd, verminderd met de eventuele overschrijding van de maximaal toegestane egalisatiereserve: indien het een instellingssubsidie betreft en de subsidie € 125.000 of meer bedraagt.
Artikel
9
1
De kosten worden berekend op basis van een controleerbare, voor de subsidieontvanger gebruikelijke methode, die is gebaseerd op bedrijfseconomische grondslagen en normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd en die door de subsidieontvanger stelselmatig worden toegepast.
2
De afschrijving van materiële vaste activa wordt berekend op basis van historische aanschafprijzen.
3
Toevoegingen aan voorzieningen en reserveringen zijn geen subsidiabele kosten, tenzij de minister deze toevoegingen schriftelijk heeft goedgekeurd.
Paragraaf
2
Subsidieplafond
Artikel
10
De minister kan een subsidieplafond vaststellen.
Artikel
11
Bij projectsubsidies verdeelt de minister het ingevolge het subsidieplafond beschikbare bedrag in volgorde van datum van ontvangst van de aanvragen of na onderlinge afweging van de aanvragen.
Artikel
12
Bij instellingssubsidies verdeelt de minister het ingevolge het subsidieplafond beschikbare bedrag na onderlinge afweging van de aanvragen.
Artikel
13
1
Indien het ingevolge het subsidieplafond beschikbare bedrag in volgorde van ontvangst van de aanvragen wordt verdeeld:
a.
geldt, indien de aanvraag krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht is aangevuld, bij de verdeling de dag waarop de aangevulde aanvraag is ontvangen als de datum van ontvangst;
b.
stelt de minister de onderlinge rangschikking van aanvragen die op dezelfde dag zijn ontvangen door middel van loting vast, indien honorering van al deze aanvragen ertoe zou leiden dat het subsidieplafond wordt overschreden.
2
Indien het ingevolge het subsidieplafond beschikbare bedrag na onderlinge afweging van de aanvragen wordt verdeeld, geeft de minister die aanvragen voorrang waarvan de inwilliging in vergelijking met andere aanvragen naar verwachting van meer belang is voor het beleid en meer zal bijdragen aan de verwezenlijking van het doel van de subsidie.
Artikel
14
De minister kan tegelijk met het vaststellen van het subsidieplafond bepalen dat het ingevolge het subsidieplafond beschikbare bedrag op een wijze wordt verdeeld die afwijkt van de artikelen 11, 12 en 13.
Paragraaf
3
Aanvraag
Artikel
15
1
Voor een aanvraag tot verlening van een subsidie wordt een door de minister vastgesteld formulier gebruikt.
2
Het aanvraagformulier wordt ondertekend door de aanvrager of door een persoon die bevoegd is de aanvrager te vertegenwoordigen.
Artikel
16
1
Een aanvraag tot verlening van een projectsubsidie wordt ingediend voor aanvang van de periode waarvoor projectsubsidie wordt aangevraagd.
2
De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor aanvragen van een subsidie als bedoeld in artikel 6, derde lid.
Artikel
17
Een aanvraag tot verlening van een instellingssubsidie wordt ingediend uiterlijk dertien weken voor de aanvang van het boekjaar waarvoor de instellingssubsidie wordt aangevraagd.
Artikel
18
1
Bij het vaststellen van een subsidieplafond waarvan het beschikbare bedrag na onderlinge afweging van de aanvragen wordt verdeeld, bepaalt de minister dat aanvragen vóór een door hem vastgestelde datum dienen te zijn ontvangen.
2
De minister kan bepalen dat aanvragen op een bepaald beleidsterrein binnen een door hem vastgestelde periode worden ontvangen.
3
De minister kan vrijstelling en ontheffing verlenen van de termijn, bedoeld in artikel 17.
Artikel
19
De aanvraag tot verlening van de subsidie bestaat uit:
a.
een activiteitenplan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte is, en
b.
een begroting, tenzij deze voor de berekening van het bedrag van de subsidie niet van belang is.
Artikel
20
Het activiteitenplan:
a.
behelst een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd,
b.
beschrijft aard, omvang, duur en wijze van uitvoering van de activiteiten en
c.
beschrijft de met de activiteiten nagestreefde doelstellingen.
Artikel
21
1
De begroting behelst per activiteit een overzicht van de geraamde kosten en opbrengsten van de aanvrager, voor zover deze betrekking hebben op de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd.
2
De begrotingsposten worden ieder afzonderlijk van een toelichting voorzien.
3
De begroting is sluitend.
Artikel
22
Voor zover de aanvrager voor dezelfde begrote kosten tevens subsidie of een andere financiële bijdrage heeft aangevraagd bij een ander bestuursorgaan, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag tot verlening van de subsidie, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die andere aanvraag.
Artikel
23
Op verzoek van de minister legt de privaatrechtelijke rechtspersoon of de natuurlijke persoon die verlening van een projectsubsidie aanvraagt, een volledig en recent overzicht van zijn financiële toestand over.
Artikel
24
1
Indien de aanvraag tot verlening van de instellingssubsidie wordt ingediend door een privaatrechtelijke rechtspersoon waaraan de minister geen instellingssubsidie heeft verstrekt ten behoeve van het boekjaar voorafgaand aan het boekjaar waarvoor de instellingssubsidie wordt aangevraagd, gaat de aanvraag voorts vergezeld van:
a.
een afschrift van de oprichtingsakte van de rechtspersoon dan wel van de statuten zoals deze laatstelijk zijn gewijzigd en
b.
de laatst opgemaakte jaarrekening dan wel de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, indien deze bescheiden ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van de aanvraag.
2
De minister kan vrijstelling en ontheffing verlenen van het eerste lid.
Paragraaf
4
Verlening
Artikel
25
1
De minister besluit binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag over de verlening van de subsidie.
2
Indien toepassing is gegeven aan artikel 18, eerste lid, neemt de minister in afwijking van het eerste lid binnen dertien weken na de door hem vastgestelde datum een besluit.
3
De termijnen, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn tweeëntwintig weken in plaats van dertien weken indien:
a.
sprake is van cofinanciering in het kader van een fonds of programma van de Europese Unie,
b.
de minister over de aanvraag advies vraagt of
c.
de minister ter zake van de aanvraag een nader onderzoek instelt.
4
De termijnen, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn veertig weken in plaats van dertien weken indien de verlening afhankelijk is van het oordeel van een internationale commissie of van buitenlandse deskundigen.
5
Indien een termijn als bedoeld in het derde of vierde lid van toepassing is, deelt de minister dat zo spoedig mogelijk mee aan de aanvrager.
voor welke activiteiten de subsidie wordt verleend,
c.
het bedrag dat aan subsidie wordt verleend,
d.
de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht en
e.
de datum waarop de subsidie uiterlijk ambtshalve wordt vastgesteld.
Artikel
27
De minister bepaalt bij het besluit tot verlening van de subsidie, bedoeld in artikel 8, onderdeel b:
a.
voor welke periode de subsidie wordt verleend,
b.
wat de prestatie-eenheid is waarvoor de subsidie wordt verleend,
c.
het bedrag dat per prestatie-eenheid aan subsidie wordt verleend,
d.
het maximum aantal prestatie-eenheden waarvoor subsidie wordt verleend,
e.
op welke wijze de subsidieontvanger kan aantonen dat de prestatie-eenheden waarvoor de subsidie is verleend, zijn gerealiseerd en
f.
op welke wijze de subsidieontvanger kan aantonen dat voldaan is aan de verplichtingen die verbonden zijn aan de verleende subsidie.
Artikel
28
De minister bepaalt in het besluit tot verlening van de subsidie, bedoeld in artikel 8, onderdeel c:
a.
voor welke periode de subsidie wordt verleend,
b.
voor welke activiteiten de subsidie wordt verleend,
c.
het bedrag dat aan subsidie wordt verleend,
d.
op welke wijze de subsidieontvanger kan aantonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en
e.
op welke wijze de subsidieontvanger kan aantonen dat voldaan is aan de verplichtingen die verbonden zijn aan de verleende subsidie.
Artikel
29
De minister vermeldt in het besluit tot verlening van de subsidie, bedoeld in artikel 8, onderdeel d:
a.
voor welke periode de subsidie wordt verleend,
b.
voor welke activiteiten de subsidie wordt verleend,
c.
de hoogte van de begrote eigen bijdrage die in aanmerking wordt genomen bij het verstrekken van de subsidie en
d.
het maximum bedrag dat aan subsidie wordt verleend.
Artikel
30
1
De minister vermeldt in het besluit tot verlening van de projectsubsidie, bedoeld in artikel 8, onderdeel e:
a.
voor welke periode de projectsubsidie wordt verleend,
b.
voor welke activiteiten de projectsubsidie wordt verleend,
c.
welke kosten per activiteit in aanmerking zijn genomen bij het verlenen van de projectsubsidie,
d.
welke bijdragen van derden per activiteit in aanmerking zijn genomen bij het verlenen van de projectsubsidie,
e.
de hoogte van de begrote eigen bijdrage die in aanmerking wordt genomen bij het verstrekken van de projectsubsidie en
f.
het maximum bedrag dat aan projectsubsidie wordt verleend.
2
De in het besluit tot verlening vermelde kosten zijn gelijk aan de som van de in dat besluit vermelde bijdragen van derden, begrote eigen bijdrage en maximum projectsubsidie.
Artikel
31
1
De minister vermeldt in het besluit tot verlening van de instellingssubsidie, bedoeld in artikel 8, onderdeel f:
a.
voor welke periode de instellingssubsidie wordt verleend,
b.
voor welke activiteiten de instellingssubsidie wordt verleend,
c.
welke kosten per activiteit in aanmerking zijn genomen bij het verlenen van de instellingssubsidie,
d.
welke bijdragen van derden per activiteit in aanmerking zijn genomen bij het verlenen van de instellingssubsidie,
e.
de hoogte van de begrote eigen bijdrage die in aanmerking wordt genomen bij het verstrekken van de instellingssubsidie en
f.
het bedrag dat aan instellingssubsidie wordt verleend.
2
De in het besluit tot verlening vermelde kosten zijn gelijk aan de som van de in dat besluit vermelde bijdragen van derden, begrote eigen bijdrage en instellingssubsidie.
Paragraaf
5
Bevoorschotting
Artikel
32
1
De minister kan bij het besluit tot verlening van een projectsubsidie ambtshalve tevens voorschotten verlenen.
2
De voorschotten worden gelijkmatig verdeeld over het aantal maanden waarvoor de subsidie wordt verleend.
3
Op verzoek van de subsidieontvanger kan de minister van het tweede lid afwijken.
Artikel
33
1
De minister verleent bij het besluit tot verlening van een instellingssubsidie ambtshalve tevens de volgende voorschotten: in januari 8%, februari 8%, maart 8%, april 7%, mei 16%, juni 7%, juli 8%, augustus 8%, september 7%, oktober 8%, november 8% en december 7% van het bedrag van de verleende instellingssubsidie.
2
Op verzoek van de subsidieontvanger of indien een aanvraag van een instellingssubsidie later is ingediend dan in artikel 17 is bepaald, kan de minister van het eerste lid afwijken.
Paragraaf
6
Egalisatiereserve
Artikel
34
1
De ontvanger van de instellingssubsidie die op grond van artikel 8, onderdeel f, is verleend, vormt een egalisatiereserve.
2
De egalisatiereserve bedraagt ten hoogste 10% van het bij het besluit tot verlening bepaalde bedrag van de instellingssubsidie dan wel ten hoogste een lager percentage dat door de minister bij het besluit tot verlening is bepaald.
3
Indien de instellingssubsidie wordt verlaagd wegens het niet of niet geheel verrichten van de activiteiten waarvoor de instellingssubsidie is verleend, wordt de maximaal toegestane egalisatiereserve berekend op basis van de verlaagde instellingssubsidie.
4
De egalisatiereserve bedraagt ten laagste € 0.
Artikel
35
1
De egalisatiereserve wordt in een boekjaar uitsluitend besteed aan activiteiten waarvoor de instellingssubsidie in dat boekjaar is verleend en die niet kunnen worden bekostigd uit de instellingssubsidie die is verleend ten behoeve van dat boekjaar.
2
De besteding van de egalisatiereserve wordt verantwoord met het activiteitenverslag en het financieel verslag, bedoeld in artikel 63.
Artikel
36
1
De egalisatiereserve wordt gevormd door een toevoeging bij een positief eindresultaat en een onttrekking bij een negatief eindresultaat. Het eindresultaat is de som van de werkelijke bijdragen van derden, de in het besluit tot verlening vermelde begrote eigen bijdrage en de verleende instellingssubsidie verminderd met de werkelijke kosten.
2
De maximale toevoeging aan de egalisatiereserve is het bedrag dat aan de egalisatiereserve kan worden toegevoegd zonder de maximale omvang daarvan te overschrijden. De maximale onttrekking aan de egalisatiereserve is het bedrag van de egalisatiereserve.
3
De toevoeging of onttrekking is gelijk aan het eindresultaat vermenigvuldigd met de verleende instellingssubsidie gedeeld door de som van de in het besluit tot verlening vermelde begrote eigen bijdrage en de verleende instellingssubsidie.
4
De toevoeging of onttrekking bedraagt niet meer dan de maximale toevoeging of onttrekking.
5
Voor zover het voor de toevoeging beschikbare bedrag hoger is dan de maximale toevoeging, wordt dat bedrag bij de vaststelling in mindering gebracht op de instellingssubsidie.
6
Voor de toepassing van de vorige leden worden uitsluitend in aanmerking genomen de kosten, de bijdragen van derden en de instellingssubsidie met betrekking tot activiteiten waarvoor de instellingssubsidie is verleend en die werkelijk zijn verricht.
Paragraaf
7
Verplichtingen
Artikel
37
Indien een subsidie is verleend, zorgt de subsidieontvanger ervoor dat:
a.
de doelstellingen van de gesubsidieerde activiteiten op doelmatige wijze worden nagestreefd,
b.
de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten op verantwoorde wijze wordt bestuurd en
c.
de voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten benodigde middelen op verantwoorde wijze worden beheerd.
Artikel
38
1
Indien een subsidie als bedoeld in artikel 8, onderdeel b, is verleend, houdt de subsidieontvanger een zodanig ingerichte registratie bij dat daarin altijd de gerealiseerde prestatie-eenheden kunnen worden nagegaan.
2
De administratie wordt op overzichtelijke, controleerbare en doelmatige wijze ingericht.
3
De administratie en de daartoe behorende bescheiden worden gedurende tien jaren bewaard.
Artikel
39
1
Indien een subsidie als bedoeld in artikel 8, onderdeel d, e of f, is verleend, voert de subsidieontvanger een zodanig ingerichte administratie, dat daarin altijd de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen, betalingen en ontvangsten alsmede kosten en opbrengsten kunnen worden nagegaan.
Indien een projectsubsidie voor meer dan twaalf maanden wordt verleend, kan de minister verlangen dat de subsidieontvanger eenmaal per twaalf maanden verslag doet van de voortgang van de gesubsidieerde activiteiten.
2
Het besluit tot verlening van de projectsubsidie vermeldt op welke tijdstippen het verslag gedaan wordt en waaruit het verslag bestaat.
Artikel
41
1
De subsidieontvanger meldt meteen aan de minister als:
a.
het tijdens de periode waarvoor de subsidie is verleend aannemelijk is geworden dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht,
b.
het aannemelijk is geworden dat niet of niet geheel aan de subsidieverplichtingen zal worden voldaan of
c.
zich andere omstandigheden voordoen of zullen voordoen die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie.
2
Indien een subsidie als bedoeld in artikel 8, onderdeel a, onder 2°, is verleend, doet de subsidieontvanger onverwijld een schriftelijke melding bij de minister zodra de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht is verstreken zonder dat de activiteiten geheel zijn verricht.
3
De melding wordt schriftelijk gedaan. De melding wordt voorzien van een toelichting. Bij de melding worden de relevante stukken overgelegd.
Artikel
42
De subsidieontvanger die aan derden goederen ter beschikking stelt of voor derden diensten verricht, brengt daarvoor een vergoeding in rekening die ten minste kostendekkend is, tenzij het derden betreft voor wie de gesubsidieerde activiteiten bestemd zijn.
Artikel
43
De subsidieontvanger werkt, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden, mee aan door of namens de minister ingesteld onderzoek dat erop is gericht de minister inlichtingen te verschaffen:
a.
die van belang zijn voor het nemen van een besluit over het verstrekken van de subsidie of
b.
voor de ontwikkeling van het beleid van de minister.
Artikel
44
1
Indien een instellingssubsidie is verleend, verzekert de subsidieontvanger haar roerende en onroerende zaken op afdoende wijze tegen het risico van diefstal en brand alsmede tegen het risico van wettelijke aansprakelijkheid tegenover derden.
2
Indien een instellingssubsidie is verleend, verzekert de subsidieontvanger de wettelijke aansprakelijkheid van vrijwilligers die werkzaamheden verrichten in het kader van de gesubsidieerde activiteiten.
3
Op verzoek van de subsidieontvanger kan de minister ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid.
Artikel
45
1
Indien een gesubsidieerde activiteit leidt tot een publicatie, kan de minister bepalen dat de subsidieontvanger er voor zorgt dat bij de publicatie wordt aangegeven wie de uitvoerder en subsidiënt van de activiteit zijn geweest.
2
Indien de subsidie gericht is of mede gericht is op de totstandkoming van een werk als bedoeld in artikel 10, onder 1°, van de Auteurswet, zorgt de subsidieontvanger er voor auteursrechthebbende te zijn ter zake van dat werk.
3
De subsidieontvanger vrijwaart de Staat der Nederlanden voor aanspraken van derden ter zake van alle schade die zij lijden ten gevolge van de door of vanwege de subsidieontvanger verrichte publicaties.
Indien de activiteiten waarvoor de instellingssubsidie is verstrekt geheel of gedeeltelijk worden beëindigd of indien de instellingssubsidie wordt beëindigd, verstrekt de subsidieontvanger aan de minister op diens verzoek alle gegevens, bescheiden, informatie, medewerking en gebruiksrechten op auteursrechten die redelijkerwijs verlangd kan worden of kunnen worden voor de continuïteit van de activiteiten waarvoor de instellingssubsidie is verstrekt.
Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de goederen en andere vermogensbestanddelen, waaronder de egalisatiereserve, op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat:
a.
de waarde van de egalisatiereserve gelijk is aan het bedrag van de egalisatiereserve;
b.
de waarde van een schadevergoeding voor verlies of beschadiging van zaken gelijk is aan het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger wordt ontvangen;
c.
de waarde van onroerende zaken wordt bepaald door drie onafhankelijke deskundigen. De minister en de subsidieontvanger wijzen elk een deskundige aan, die in onderling overleg een derde deskundige aanwijzen.
4
De vergoeding aan de minister voor goederen en andere vermogensbestanddelen, waaronder de egalisatiereserve, die geheel zijn gevormd met de subsidie, is gelijk aan hun waarde. De vergoeding aan de minister voor goederen en andere vermogensbestanddelen, die gedeeltelijk zijn gevormd met de subsidie, is gelijk aan de waarde waarmee de subsidiëring door de minister in verhouding tot andere middelen aan de vorming van dat vermogen heeft bijgedragen.
5
De minister kan de vergoeding in afwijking van het vierde lid op een lager bedrag bepalen.
Uiterlijk op de datum, vermeld in het besluit tot verlening van de subsidie, bedoeld in artikel 8, onderdeel a, onder 2°, neemt de minister ambtshalve een besluit over de vaststelling van de subsidie.
Artikel
50
1
Voor een aanvraag van de vaststelling van een subsidie wordt een door de minister vastgesteld formulier gebruikt.
2
Het aanvraagformulier wordt ondertekend door de aanvrager of door een persoon die bevoegd is de aanvrager te vertegenwoordigen.
behelst een overzicht van de gerealiseerde activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd,
b.
beschrijft de aard, omvang, duur en wijze van uitvoering van de gerealiseerde activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd en
c.
beschrijft de met de activiteiten gerealiseerde doelstellingen.
Artikel
54
1
Het financieel verslag, bedoeld in artikel 52, geeft volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd, een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent de kosten en opbrengsten per gerealiseerde activiteit en geeft de nodige informatie om de subsidie vast te stellen.
2
Het financieel verslag, bedoeld in artikel 52, is per post voorzien van een toelichting.
Artikel
55
1
De minister besluit binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag over de vaststelling van de subsidie, bedoeld in artikel 8, onderdeel a, onder 1°.
2
De subsidie, bedoeld in artikel 8, onderdeel a, onder 1° wordt vastgesteld op een door de minister te bepalen bedrag dat in het besluit tot vaststelling wordt genoemd.
indien het een projectsubsidie betreft: binnen tweeëntwintig weken na afloop van de periode waarvoor de projectsubsidie is verleend;
b.
indien het een instellingssubsidie betreft: binnen tweeëntwintig weken na afloop van het boekjaar waarvoor de instellingssubsidie is verleend.
2
De minister kan vrijstelling en ontheffing verlenen van de termijnen, bedoeld in het eerste lid.
Artikel
58
1
In de aanvraag tot vaststelling van de subsidie, bedoeld in artikel 8, onderdeel b of c, toont de subsidieontvanger op de bij het besluit tot verlening van de subsidie bepaalde wijze aan dat:
a.
de activiteiten zijn verricht waarvoor de subsidie is verleend en
b.
voldaan is aan de verplichtingen die verbonden zijn aan de verleende subsidie.
2
Indien de subsidie, bedoeld in artikel 8, onderdeel b, € 125.000 of meer bedraagt, gaat de aanvraag tot vaststelling vergezeld van:
a.
een assurancerapport van een accountant dat is opgesteld overeenkomstig een door de minister vastgesteld model met inachtneming van een door de minister vastgesteld protocol;
b.
een rapport van feitelijke bevindingen omtrent de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen door de subsidieontvanger, opgesteld door een accountant overeenkomstig een door de minister vastgesteld model met inachtneming van een door de minister vastgesteld protocol.
Artikel
59
De subsidie, bedoeld in artikel 8, onderdeel b, wordt vastgesteld op een bedrag per gerealiseerde prestatie-eenheid waarvan de hoogte door de minister bij de verlening is genoemd, voor ten hoogste het maximum aantal subsidiabele prestatie-eenheden dat door de minister bij de verlening is genoemd.
Artikel
60
Indien de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend geheel zijn verricht en volledig is voldaan aan de verplichtingen die verbonden zijn aan de verleende subsidie, wordt de subsidie, bedoeld in artikel 8, onderdeel c, vastgesteld op het bedrag waarvan de hoogte door de minister bij de verlening is genoemd.
Artikel
61
1
De aanvraag tot vaststelling van de subsidie, bedoeld in artikel 8, onderdeel d, bestaat uit een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten.
2
Een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten bestaat uit:
a.
een verklaring dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht, welke verklaring is voorzien van een korte toelichting,
b.
een verklaring dat is voldaan aan de verplichtingen die verbonden zijn aan de verleende subsidie,
c.
een opgave van de totale werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend en die werkelijk zijn verricht, en
d.
een opgave van de totale werkelijke bijdragen van derden van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend en die werkelijk zijn verricht.
Artikel
62
1
De subsidie, bedoeld in artikel 8, onderdeel d, wordt vastgesteld op een bedrag dat bestaat uit de totale werkelijke kosten verminderd met de totale werkelijke bijdragen van derden en de begrote eigen bijdrage, maar dat niet hoger is dan het maximum dat door de minister bij de verlening is genoemd.
2
Voor het vaststellen van de subsidie, bedoeld in artikel 8, onderdeel d, worden uitsluitend in aanmerking genomen de kosten en bijdragen van derden met betrekking tot activiteiten waarvoor de subsidie is verleend en die werkelijk zijn verricht.
Artikel
63
De aanvraag tot vaststelling van de subsidie, bedoeld in artikel 8, onderdeel e of f, bestaat in ieder geval uit een activiteitenverslag en een financieel verslag.
beschrijft de aard, omvang, duur en wijze van uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend,
b.
bevat een vergelijking van de verrichte activiteiten met de in het activiteitenplan voorgenomen activiteiten en een toelichting op de verschillen,
c.
bevat een vergelijking van de nagestreefde doelstellingen met de gerealiseerde doelstellingen en een toelichting op de verschillen en
d.
beschrijft in hoeverre is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Artikel
65
1
Het financieel verslag, bedoeld in artikel 63, geeft volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd, een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd over de besteding van de subsidie door de subsidieontvanger en geeft de nodige informatie om de subsidie vast te stellen.
2
Het financieel verslag, bedoeld in artikel 63, sluit aan op de indeling van de begroting op basis waarvan de subsidie is verleend. Een verschil tussen het financieel verslag en de begroting van 20% van een afzonderlijke begrotingspost wordt toegelicht, tenzij het verschil lager is dan € 25.000.
Artikel
66
1
De subsidieontvanger doet het financieel verslag, bedoeld in artikel 63, vergezellen van een controleverklaring van een accountant, opgesteld overeenkomstig een door de minister vastgestelde model met inachtneming van een door de minister vastgesteld protocol.
2
Het financieel verslag, bedoeld in artikel 63, gaat vergezeld van een rapport van feitelijke bevindingen omtrent de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen door de subsidieontvanger, opgesteld door een accountant overeenkomstig een door de minister vastgesteld model met inachtneming van een door de minister vastgesteld protocol.
Artikel
67
Op verzoek van de minister legt de ontvanger van de instellingssubsidie, bedoeld in artikel 8, onderdeel f, in aanvulling op de aanvraag tot vaststelling van de instellingssubsidie een jaarrekening over.
Artikel
68
1
De projectsubsidie, bedoeld in artikel 8, onderdeel e, wordt vastgesteld op een bedrag dat bestaat uit de werkelijke kosten verminderd met de werkelijke bijdragen van derden en de begrote eigen bijdrage, maar dat niet hoger is dan het maximum dat door de minister bij de verlening is genoemd.
2
Voor het vaststellen van de projectsubsidie, bedoeld in artikel 8, onderdeel e, worden uitsluitend in aanmerking genomen de kosten en de bijdragen van derden met betrekking tot activiteiten waarvoor de projectsubsidie is verleend en die werkelijk zijn verricht.
Artikel
69
Indien de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend geheel zijn verricht en volledig is voldaan aan de verplichtingen die verbonden zijn aan de verleende subsidie, wordt de instellingssubsidie, bedoeld in artikel 8, onderdeel f, vastgesteld op een bedrag waarvan de hoogte door de minister bij de verlening is genoemd verminderd met de eventuele overschrijding van de maximaal toegestane toevoeging aan de egalisatiereserve.
Artikel
70
Binnen tweeëntwintig weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie, bedoeld in artikel 8, onderdeel b, c, d, e of f, neemt de minister een besluit op de aanvraag.
Paragraaf
9
Slotbepalingen
Artikel
71
1
De minister kan ambtshalve of op aanvraag een subsidie verstrekken uit hoofde van artikel 4:51 van de Algemene wet bestuursrecht en daarbij een of meer bepalingen van deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken.
2
De minister kan voorts een of meer bepalingen van deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat de desbetreffende bepaling beoogt te beschermen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
aanvragen van projectsubsidies op grond van de Subsidieregeling VWS-subsidies die vóór 1 juli 2011 zijn ontvangen ten behoeve van activiteiten die vóór 1 oktober 2011 aanvangen alsmede op aanvragen van projectsubsidies uit hoofde van het ‘Beleidskader Sport en Bewegen in de Buurt 2011: uitrol interventies’ en het ‘Beleidskader Sport en Bewegen in de Buurt: private interventies’;
b.
subsidies die vóór de inwerkingtreding van deze regeling zijn verleend op grond van de Subsidieregeling VWS-subsidies, met dien verstande dat, in afwijking van artikel 30, derde lid, tweede volzin, van de Subsidieregeling VWS-subsidies, de egalisatiereserve die door de ontvanger van een instellingssubsidie anders dan bedoeld in artikel 8, onderdeel f, op grond van artikel 30, derde lid, van de Subsidieregeling VWS-subsidies is opgebouwd, bij de vaststelling in mindering kan worden gebracht;
c.
subsidies die voor de inwerkingtreding van deze regeling zijn vastgesteld op grond van de Subsidieregeling VWS-subsidies.
Artikel
73
Deze regeling treedt in werking op 1 juli 2011.
Artikel
74
Deze regeling wordt aangehaald als: Kaderregeling VWS-subsidies.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,E.I.Schippers