Burgerlijk Wetboek Boek 10, Internationaal Privaatrecht

Burgerlijk Wetboek Boek 10

Boek

10

Internationaal privaatrecht

Titel

1

Algemene bepalingen

Artikel

1

De in dit Boek en andere wettelijke regelingen vervatte regels van internationaal privaatrecht laten de werking van voor Nederland bindende internationale en communautaire regelingen onverlet.

Artikel

2

De regels van internationaal privaatrecht en het door die regels aangewezen recht worden ambtshalve toegepast.

Artikel

3

Op de wijze van procederen ten overstaan van de Nederlandse rechter is het Nederlandse recht van toepassing.

Artikel

4

Indien de vraag welke rechtsgevolgen aan een feit toekomen bij wijze van voorvraag in verband met een andere, aan vreemd recht onderworpen vraag moet worden beantwoord, wordt de voorvraag beschouwd als een zelfstandige vraag.

Artikel

5

Onder de toepassing van het recht van een staat wordt verstaan de toepassing van de rechtsregels die in die staat gelden met uitzondering van het internationaal privaatrecht.

Artikel

6

Vreemd recht wordt niet toegepast, voor zover de toepassing ervan kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Aan een feit waaraan rechtsgevolgen toekomen naar het recht dat toepasselijk is volgens het internationaal privaatrecht van een betrokken vreemde staat, kunnen, ook in afwijking van het naar Nederlands internationaal privaatrecht toepasselijke recht, in Nederland dezelfde rechtsgevolgen worden toegekend voor zover de niet-toekenning van zodanige gevolgen een onaanvaardbare schending zou zijn van het bij partijen levende gerechtvaardigde vertrouwen of van de rechtszekerheid.

Artikel

10

Voor zover een rechtskeuze is toegelaten, dient deze uitdrukkelijk te zijn gedaan of anderszins voldoende duidelijk te blijken.

Artikel

11

Artikel

12

Artikel

13

Het recht dat een rechtsverhouding of rechtsfeit beheerst, is tevens van toepassing voor zover het ten aanzien van die rechtsverhouding of dat rechtsfeit wettelijke vermoedens vestigt of regels over de verdeling van de bewijslast bevat.

Artikel

14

Of een recht of rechtsvordering is verjaard of vervallen, wordt bepaald door het recht dat van toepassing is op de rechtsverhouding waaruit dat recht of die rechtsvordering is ontstaan.

Artikel

15

Artikel

16

Artikel

17

Titel

2

De naam

Artikel

18

Deze titel geeft mede uitvoering aan de op 5 september 1980 te München tot stand gekomen Overeenkomst inzake het recht dat van toepassing is op geslachtsnamen en voornamen (Trb. 1981, 72).

Artikel

19

Artikel

20

De geslachtsnaam en de voornamen van een persoon die de Nederlandse nationaliteit bezit, worden, ongeacht de vraag of hij nog een andere nationaliteit heeft, bepaald door het Nederlandse recht. Dit geldt ook indien vreemd recht van toepassing is op de familierechtelijke betrekkingen waarvan het ontstaan of het tenietgaan gevolg kan hebben voor de geslachtsnaam.

Artikel

21

Een persoon die de nationaliteit van meer dan een staat bezit, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand verzoeken op zijn geboorteakte een latere vermelding te plaatsen van de naam die hij voert in overeenstemming met het niet toegepaste recht van een van die Staten.

Artikel

22

Artikel

23

Artikel

24

Artikel

25

Artikel

26

De vermelding van de geslachtsnamen en de voornamen in akten van de burgerlijke stand die vóór 1 januari 1990 in de registers zijn opgenomen, wordt op verzoek van een belanghebbende in overeenstemming met de bepalingen van deze titel gewijzigd. Heeft het verzoek betrekking op een vreemdeling, dan moet de wijziging blijken uit een door een bevoegde autoriteit van het land waarvan hij de nationaliteit bezit opgemaakt stuk. De wijzigingen worden aangebracht door de plaatsing van een latere vermelding.

Titel

3

Het huwelijk

Afdeling

1

Voltrekking en erkenning van de geldigheid van huwelijken

Artikel

27

Deze afdeling geeft uitvoering aan het op 14 maart 1978 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de voltrekking en de erkenning van de geldigheid van huwelijken (Trb. 1987, 137). Zij is van toepassing op de huwelijksvoltrekking in Nederland indien, in verband met de nationaliteit of de woonplaats van de aanstaande echtgenoten, met betrekking tot de vraag welk recht de vereisten tot het aangaan van het huwelijk beheerst een keuze moet worden gedaan, alsmede op de erkenning in Nederland van in het buitenland voltrokken huwelijken. Zij is niet van toepassing op de bevoegdheid van de ambtenaar van de burgerlijke stand.

Artikel

28

Het huwelijk wordt voltrokken indien:

  • a.

    ieder der aanstaande echtgenoten voldoet aan de vereisten tot het aangaan van een huwelijk van het Nederlandse recht en een van hen uitsluitend of mede de Nederlandse nationaliteit bezit of in Nederland zijn gewone verblijfplaats heeft; of

  • b.

    ieder der aanstaande echtgenoten voldoet aan de vereisten tot het aangaan van een huwelijk van een staat waarvan hij de nationaliteit bezit.

Artikel

29

Artikel

30

Wat de vorm betreft kan een huwelijk in Nederland slechts worden voltrokken ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand met inachtneming van het Nederlandse recht, behoudens de bevoegdheid van buitenlandse diplomatieke en consulaire ambtenaren om, in overeenstemming met de voorschriften van het recht van de door hen vertegenwoordigde staat, aan de voltrekking van huwelijken mede te werken indien geen der partijen uitsluitend of mede de Nederlandse nationaliteit bezit.

Artikel

31

Artikel

32

Ongeacht artikel 31 van dit Boek wordt aan een buiten Nederland gesloten huwelijk erkenning onthouden, indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.

Artikel

33

De artikelen 31 en 32 van dit Boek zijn van toepassing ongeacht of over de erkenning van de rechtsgeldigheid van een huwelijk als hoofdvraag, dan wel als voorvraag in verband met een andere vraag wordt beslist.

Artikel

34

Afdeling

2

Rechtsbetrekkingen tussen de echtgenoten

Artikel

35

Artikel

36

Bij gebreke van een aanwijzing van het toepasselijke recht worden de persoonlijke rechtsbetrekkingen tussen de echtgenoten onderling beheerst:

  • a.

    door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten, of bij gebreke daarvan

  • b.

    door het recht van de staat waar zij elk hun gewone verblijfplaats hebben, of bij gebreke daarvan

  • c.

    door het recht van de staat waarmee zij, alle omstandigheden in aanmerking genomen, het nauwst zijn verbonden.

Artikel

37

Indien de echtgenoten een nationaliteit gemeenschappelijk hebben, geldt voor de toepassing van artikel 36 van dit Boek als hun gemeenschappelijke nationale recht het recht van die nationaliteit, ongeacht of zij beiden of een hunner nog een andere nationaliteit bezitten. Bezitten de echtgenoten meer dan een gemeenschappelijke nationaliteit, dan worden zij geacht geen gemeenschappelijke nationaliteit te bezitten.

Artikel

38

Indien een aanwijzing als bedoeld in artikel 35 van dit Boek of een wijziging in de in artikel 36 van dit Boek genoemde omstandigheden leidt tot toepasselijkheid van een ander recht dan het voorheen toepasselijke, is dat andere recht toepasselijk vanaf het tijdstip van die aanwijzing of wijziging.

Artikel

39

De vraag in hoeverre een echtgenoot aansprakelijk is voor verbintenissen ten behoeve van de gewone gang van de huishouding, welke door de andere echtgenoot zijn aangegaan wordt, indien die andere echtgenoot en de wederpartij ten tijde van het aangaan van de verbintenis elk hun gewone verblijfplaats hadden in dezelfde staat, beheerst door het recht van die staat en bij gebreke daarvan door het recht dat op die verbintenis toepasselijk is.

Artikel

40

De vraag of een echtgenoot voor een rechtshandeling de toestemming van de andere echtgenoot behoeft, en zo ja, in welke vorm deze toestemming moet worden verleend, of zij kan worden vervangen door een beslissing van de rechter of een andere autoriteit, alsmede welke de gevolgen zijn van het ontbreken van deze toestemming, wordt beheerst door het recht van de staat waar de andere echtgenoot ten tijde van het verrichten van die rechtshandeling zijn gewone verblijfplaats heeft.

Artikel

41

De artikelen 39 en 40 van dit Boek gelden ongeacht het recht dat het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten beheerst, en ongeacht het recht dat van toepassing is op de persoonlijke rechtsbetrekkingen tussen de echtgenoten.

Afdeling

3

Het huwelijksvermogensregime

Artikel

42

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978: het op 14 maart 1978 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime (Trb. 1988, 130).

Artikel

43

Bij het ontbreken van een aanwijzing van het toepasselijke recht overeenkomstig het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 wordt, behoudens in het geval van artikel 5 lid 2 of artikel 7 lid 2 van dit verdrag, het huwelijksvermogensregime van echtgenoten die beiden ten tijde van de sluiting van het huwelijk de Nederlandse nationaliteit bezitten beheerst door Nederlands recht, ongeacht of zij beiden of een hunner nog een andere nationaliteit bezitten. Bezitten de echtgenoten meer dan een gemeenschappelijke nationaliteit, dan worden zij geacht geen gemeenschappelijke nationaliteit te bezitten.

Artikel

44

De gevolgen van het huwelijksvermogensregime ten aanzien van een rechtsbetrekking tussen een echtgenoot en een derde worden beheerst door het recht dat op het huwelijksvermogensregime toepasselijk is.

Artikel

45

Een echtgenoot wiens huwelijksvermogensregime wordt beheerst door vreemd recht kan in het in artikel 116 van Boek 1 bedoelde register een notariële akte doen inschrijven, inhoudende een verklaring dat het huwelijksvermogensregime niet wordt beheerst door het Nederlandse recht.

Artikel

46

Artikel

47

Heeft een der echtgenoten door de toepassing op een buitenslands gelegen vermogensbestanddeel van een krachtens het internationaal privaatrecht van het land van ligging aangewezen recht een voordeel genoten dat hem niet zou zijn toegekomen indien het op grond van dit Boek aangewezen recht zou zijn toegepast, dan kan de andere echtgenoot daarvan verrekening of vergoeding vorderen bij de in verband met de beëindiging of wijziging van het huwelijksvermogensregime plaatsvindende afrekening.

Artikel

48

Artikel 92 lid 3 van Boek 1 is uitsluitend van toepassing ter zake van verhaal dat in Nederland wordt uitgeoefend op

  • a.

    een echtgenoot wiens huwelijksvermogensregime wordt beheerst door Nederlands recht, of

  • b.

    een echtgenoot op wie ingevolge artikel 46 van dit Boek verhaal mogelijk is.

Artikel

49

Vervallen

Artikel

50

Artikel 131 van Boek 1 is ook van toepassing indien het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten door een vreemd recht wordt beheerst.

Artikel

51

Of een echtgenoot bij echtscheiding of scheiding van tafel en bed recht heeft op een gedeelte van de door de andere echtgenoot opgebouwde pensioenrechten, wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten, behoudens artikel 1 lid 7 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.

Artikel

52

Artikel

53

Een aanwijzing door de echtgenoten van het op hun huwelijksvermogensregime toepasselijke recht, of de wijziging van een zodanige aanwijzing, welke is geschied voor 1 september 1992, kan niet als ongeldig worden beschouwd op de enkele grond dat de wet een zodanige aanwijzing toen niet regelde. Dit geldt niet voor de gevallen dat op het huwelijksvermogensregime de bepalingen van het op 17 juli 1905 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag betreffende de wetsconflicten met betrekking tot de gevolgen van het huwelijk ten opzichte van de rechten en verplichtingen der echtgenoten in hun persoonlijke betrekkingen en ten opzichte van hun goederen (Stb. 1912, 285) toepasselijk waren en de aanwijzing geschiedde voor 23 augustus 1977.

Afdeling

4

Ontbinding van het huwelijk en scheiding van tafel en bed

Artikel

54

Deze afdeling geeft mede uitvoering aan:

  • a.

    het op 1 juni 1970 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de erkenning van echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed (Trb. 1979, 131); en

  • b.

    het op 8 september 1967 te Luxemburg tot stand gekomen Verdrag inzake de erkenning van beslissingen betreffende de huwelijksband (Trb. 1979, 130).

Artikel

55

Ontbinding van het huwelijk en scheiding van tafel en bed kunnen in Nederland uitsluitend worden uitgesproken door de Nederlandse rechter.

Artikel

56

Artikel

57

Artikel

58

Een ontbinding van het huwelijk in het buitenland die uitsluitend door een eenzijdige verklaring van een der echtgenoten is tot stand gekomen, wordt erkend indien:

  • a.

    de ontbinding in deze vorm overeenstemt met een nationaal recht van de echtgenoot, die het huwelijk eenzijdig heeft ontbonden;

  • b.

    de ontbinding in de staat waar zij geschiedde rechtsgevolg heeft; en

  • c.

    duidelijk blijkt dat de andere echtgenoot uitdrukkelijk of stilzwijgend met de ontbinding heeft ingestemd dan wel daarin heeft berust.

Artikel

59

Ongeacht de artikelen 57 en 58 van dit Boek wordt aan een in het buitenland tot stand gekomen ontbinding van het huwelijk erkenning onthouden indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.

Titel

4

Het geregistreerd partnerschap

Afdeling

1

Het aangaan van een geregistreerd partnerschap in Nederland

Artikel

60

Afdeling

2

De erkenning van een buiten Nederland aangegaan geregistreerd partnerschap

Artikel

61

Artikel

62

Ongeacht artikel 61 van dit Boek wordt aan een buiten Nederland aangegaan geregistreerd partnerschap erkenning onthouden, indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.

Artikel

63

De artikelen 61 en 62 van dit Boek zijn van toepassing, ongeacht of over de erkenning van de rechtsgeldigheid van een geregistreerd partnerschap als hoofdvraag, dan wel als voorvraag in verband met een andere vraag wordt beslist.

Afdeling

3

Rechtsbetrekkingen tussen de geregistreerde partners

Artikel

64

Artikel

65

Bij gebreke van een aanwijzing van het toepasselijke recht worden de persoonlijke rechtsbetrekkingen tussen partners die in Nederland een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, beheerst door het Nederlandse recht. Zijn de partners buiten Nederland een geregistreerd partnerschap aangegaan, dan worden de persoonlijke rechtsbetrekkingen tussen hen beheerst door het recht, met inbegrip van het internationaal privaarecht, van de staat waar het geregistreerd partnerschap is aangegaan.

Artikel

66

Indien een aanwijzing als bedoeld in artikel 64 leidt tot toepasselijkheid van een ander recht dan het voorheen toepasselijke, is dat andere recht toepasselijk vanaf het tijdstip van die aanwijzing.

Artikel

67

De vraag in hoeverre een partner aansprakelijk is voor verbintenissen ten behoeve van de gewone gang van het huishouden welke door de andere partner zijn aangegaan, wordt, indien die andere partner en de wederpartij ten tijde van het aangaan van de verbintenis hun gewone verblijfplaats hadden in Nederland, beheerst door het Nederlandse recht.

Artikel

68

De vraag of een partner voor een rechtshandeling de toestemming van de andere partner behoeft, en zo ja, in welke vorm deze toestemming moet worden verleend, of zij kan worden vervangen door een beslissing van de rechter of een andere autoriteit, alsmede welke de gevolgen zijn van het ontbreken van deze toestemming, wordt beheerst door het Nederlandse recht indien de andere partner ten tijde van het verrichten van die rechtshandeling zijn gewone verblijfplaats heeft in Nederland.

Artikel

69

De artikelen 67 en 68 van dit Boek gelden ongeacht het recht dat het partnerschapsvermogensregime van de partners beheerst en ongeacht het recht dat van toepassing is op de persoonlijke rechtsbetrekkingen tussen de partners.

Afdeling

4

Het partnerschapsvermogensregime

Artikel

70

Artikel

71

Artikel

72

Artikel

73

Het recht dat op grond van de bepalingen van deze afdeling van toepassing is op het partnerschapsvermogensregime of dat de partners rechtsgeldig als toepasselijk hebben aangewezen, blijft van toepassing zolang zij geen ander toepasselijk recht hebben aangewezen, zelfs in geval van wijziging van hun nationaliteit of gewone verblijfplaats.

Artikel

74

De voorwaarden voor de wilsovereenstemming van de partners inzake het recht dat zij als toepasselijk aanwijzen op hun partnerschapsvermogensregime, worden door dat recht bepaald.

Artikel

75

De aanwijzing van het toepasselijke recht op het partnerschapsvermogensregime moet uitdrukkelijk zijn overeengekomen of anderszins ondubbelzinnig voortvloeien uit partnerschapsvoorwaarden.

Artikel

76

Partnerschapsvoorwaarden zijn, wat de vorm betreft, geldig indien zij in overeenstemming zijn, hetzij met het interne recht dat van toepassing is op het partnerschapsvermogensregime, hetzij met het interne recht van de plaats waar zij zijn aangegaan. Zij worden in elk geval neergelegd in een gedagtekend en door beide partners ondertekend schriftelijk stuk.

Artikel

77

Een uitdrukkelijk overeengekomen aanwijzing van het op het partnerschapsvermogensregime toepasselijke recht geschiedt in de vorm welke voor partnerschapsvoorwaarden is voorgeschreven, hetzij door het aangewezen interne recht, hetzij door het interne recht van de plaats waar die aanwijzing geschiedt. De aanwijzing wordt in elk geval neergelegd in een gedagtekend en door beide partners ondertekend schriftelijk stuk.

Artikel

78

De gevolgen van het partnerschapsvermogensregime ten aanzien van een rechtsbetrekking tussen een partner en een derde worden beheerst door het recht dat op het partnerschapsvermogensregime toepasselijk is.

Artikel

79

Een partner wiens partnerschapsvermogensregime wordt beheerst door vreemd recht, kan in het in artikel 116 van Boek 1 bedoelde register een notariële akte doen inschrijven, inhoudende een verklaring dat het partnerschapsvermogensregime niet wordt beheerst door het Nederlandse recht.

Artikel

80

Artikel

81

Heeft een der partners, door de toepassing op een buitenslands gelegen vermogensbestanddeel van een krachtens het internationaal privaatrecht van het land van ligging aangewezen recht, ten opzichte van de andere partner een voordeel genoten dat hem niet zou zijn toegekomen indien het op grond van deze wet aangewezen recht zou zijn toegepast, dan kan die andere partner daarvan verrekening of vergoeding vorderen bij de in verband met de beëindiging of wijziging van het partnerschapsvermogensregime tussen de partners plaatsvindende afrekening.

Artikel

82

Artikel 92 lid 3 van Boek 1 is uitsluitend van toepassing ter zake van verhaal dat in Nederland wordt uitgeoefend op:

  • a.

    een partner wiens partnerschapsvermogensregime wordt beheerst door het Nederlandse recht, of

  • b.

    een partner op wie ingevolge artikel 80 van dit Boek verhaal mogelijk is.

Artikel

83

Vervallen

Artikel

84

Artikel 131 van Boek 1 is ook van toepassing indien het partnerschapsvermogensregime van de partners door een vreemd recht wordt beheerst.

Artikel

85

Of een partner bij beëindiging van het geregistreerd partnerschap met wederzijds goedvinden of door ontbinding recht heeft op een gedeelte van de door de andere partner opgebouwde pensioenrechten, wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op het partnerschapsvermogensregime van de partners, behoudens het bepaalde in artikel 1 lid 7 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.

Afdeling

5

Beëindiging in Nederland van een geregistreerd partnerschap

Artikel

86

Of een in Nederland aangegaan geregistreerd partnerschap in Nederland kan worden beëindigd met wederzijds goedvinden of door ontbinding en op welke gronden, wordt bepaald door het Nederlandse recht.

Artikel

87

Afdeling

6

Erkenning van een buiten Nederland tot stand gekomen beëindiging van een geregistreerd partnerschap

Artikel

88

Artikel

89

Ongeacht artikel 88 van dit Boek wordt aan een in het buitenland tot stand gekomen beëindiging van het geregistreerd partnerschap erkenning onthouden indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.

Afdeling

7

Levensonderhoud

Artikel

90

Het recht dat van toepassing is op verplichtingen tot levensonderhoud gedurende het geregistreerd partnerschap en na beëindiging daarvan wordt bepaald door

  • a.

    het op 23 november 2007 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (PbEU L 331/17), of

  • b.

    het op 2 oktober 1973 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de wet die van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (Trb. 1974, 86).

Afdeling

8

Overgangsrecht

Artikel

91

Titel

5

Afstamming

Afdeling

1

Familierechtelijke betrekkingen door geboorte

Artikel

92

Artikel

93

Artikel

94

Afdeling

2

Familierechtelijke betrekkingen door erkenning of gerechtelijke vaststelling van het vaderschap

Artikel

95

Artikel

96

Of en op welke wijze een erkenning kan worden tenietgedaan, wordt, wat betreft de bevoegdheid van de man en de voorwaarden voor de erkenning, bepaald door het ingevolge artikel 95 leden 1 en 2 van dit Boek toegepaste recht, en wat betreft de toestemming van de moeder, onderscheidenlijk het kind, door het recht dat ingevolge artikel 95 lid 4 van dit Boek toepasselijk is.

Artikel

97

Afdeling

3

Familierechtelijke betrekkingen door wettiging

Artikel

98

Afdeling

4

De inhoud van familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming

Artikel

99

Afdeling

5

Erkenning van buitenslands tot stand gekomen rechterlijke beslissingen en rechtsfeiten

Artikel

100

Artikel

101

Afdeling

6

Overgangsrecht

Artikel

102

Deze afdeling is van toepassing op rechtsbetrekkingen die na 1 januari 2003 zijn vastgesteld of gewijzigd alsmede op de erkenning van na 1 januari 2003 buitenslands vastgestelde of gewijzigde rechtsbetrekkingen.

Titel

6

Adoptie

Afdeling

1

Algemene bepalingen

Artikel

103

Voor de toepassing van deze titel wordt onder het Haags Adoptieverdrag 1993 verstaan: het op 29 mei 1993 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie (Trb. 1993, 97).

Artikel

104

Onverminderd het Haags Adoptieverdrag 1993, de Wet van 14 mei 1998 tot uitvoering van het op 29 mei 1993 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de inderlandelijke adoptie (Stb. 1998, 302) en de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie, wordt in deze titel onder adoptie verstaan de beslissing van een bevoegde autoriteit waarbij familierechtelijke betrekkingen tussen een minderjarig kind en twee personen tezamen of een persoon alleen tot stand worden gebracht.

Afdeling

2

De in Nederland uit te spreken adoptie

Artikel

105

Artikel

106

Een in Nederland uitgesproken adoptie heeft, wat betreft het ontstaan en de verbreking van familierechtelijke betrekkingen, de rechtsgevolgen die daaraan worden toegekend door het Nederlandse recht.

Afdeling

3

Erkenning van een buitenlandse adoptie

Artikel

107

Deze afdeling heeft betrekking op adopties waarop het Haags Adoptieverdrag 1993 niet van toepassing is.

Artikel

108

Artikel

109

Artikel

110

Artikel

111

In het in artikel 110 lid 2 van dit Boek bedoelde geval kan, indien het kind in Nederland gewone verblijfplaats heeft en daar voor permanent verblijf bij de adoptiefouders is toegelaten, een verzoek tot omzetting in een adoptie naar Nederlands recht worden ingediend. Artikel 11 lid 2 van de Wet tot uitvoering van het op 29 mei 1993 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 105 lid 2 van dit Boek is van overeenkomstige toepassing op de toestemming van de ouders wier toestemming tot de adoptie vereist was.

Afdeling

4

Overgangsrecht

Artikel

112

Deze titel is van toepassing op verzoeken tot adoptie die vanaf 1 januari 2004 in Nederland zijn ingediend en op de erkenning van adopties die vanaf 1 januari 2004 buitenslands tot stand zijn gekomen.

Titel

7

Overige onderwerpen van familierecht

Afdeling

1

Ouderlijke verantwoordelijkheid en bescherming van kinderen

Artikel

113

Op de bescherming van kinderen zijn van toepassing:

  • a.

    het op 5 oktober 1961 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag betreffende de bevoegdheid der autoriteiten en de toepasselijke wet inzake de bescherming van minderjarigen (Trb. 1968, 101),

  • b.

    de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (PbEU L 338), en

  • c.

    de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming.

Afdeling

2

Internationale ontvoering van kinderen

Artikel

114

Op internationale ontvoering van kinderen zijn van toepassing:

Afdeling

3

(gereserveerd)

Afdeling

4

Levensonderhoud

Artikel

116

Het recht dat toepasselijk is op verplichtingen tot levensonderhoud wordt bepaald door:

  • a.

    het op 23 november 2007 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (PbEU L 331/17),

  • b.

    het op 2 oktober 1973 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de wet die van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (Trb. 1974, 86), of

  • c.

    het op 24 oktober 1956 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag nopens de wet welke op alimentatieverplichtingen jegens kinderen toepasselijk is (Trb. 1956, 144).

Titel

8

Corporaties

Artikel

117

In deze titel wordt verstaan onder

  • a.

    corporatie: een vennootschap, vereniging, coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij, stichting en ieder ander als zelfstandige eenheid of organisatie naar buiten optredend lichaam en samenwerkingsverband;

  • b.

    functionaris: hij die, zonder orgaan te zijn, krachtens het op de corporatie toepasselijke recht en haar statuten of samenwerkingsovereenkomst bevoegd is deze te vertegenwoordigen.

Artikel

118

Een corporatie die ingevolge de oprichtingsovereenkomst of akte van oprichting haar zetel of, bij gebreke daarvan, haar centrum van optreden naar buiten ten tijde van de oprichting, heeft op het grondgebied van de staat naar welks recht zij is opgericht, wordt beheerst door het recht van die staat.

Artikel

119

Het op een corporatie toepasselijke recht beheerst naast de oprichting in het bijzonder de volgende onderwerpen:

  • a.

    het bezit van rechtspersoonlijkheid, of van de bevoegdheid drager te zijn van rechten en verplichtingen, rechtshandelingen te verrichten en in rechte op te treden;

  • b.

    het inwendig bestel van de corporatie en alle daarmee verband houdende onderwerpen;

  • c.

    de bevoegdheid van organen en functionarissen van de corporatie om haar te vertegenwoordigen;

  • d.

    de aansprakelijkheid van bestuurders, commissarissen en andere functionarissen als zodanig jegens de corporatie;

  • e.

    de vraag wie naast de corporatie, voor de handelingen waardoor de corporatie wordt verbonden, aansprakelijk is uit hoofde van een bepaalde hoedanigheid zoals die van oprichter, vennoot, aandeelhouder, lid, bestuurder, commissaris of andere functionaris van de corporatie;

  • f.

    de beëindiging van het bestaan van de corporatie.

Artikel

120

Indien een rechtspersoonlijkheid bezittende corporatie haar statutaire zetel verplaatst naar een ander land en het recht van de staat van de oorspronkelijke zetel en dat van de staat van de nieuwe zetel op het tijdstip van de zetelverplaatsing het voortbestaan van de corporatie als rechtspersoon erkennen, wordt haar voortbestaan als rechtspersoon ook naar Nederlands recht erkend. Vanaf de zetelverplaatsing beheerst het recht van de staat van de nieuwe zetel de in artikel 119 van dit Boek bedoelde onderwerpen, behoudens indien ingevolge dat recht daarop het recht van de staat van de oorspronkelijke zetel van toepassing blijft.

Artikel

121

Artikel

122

Artikel

123

Een corporatie die niet is een Nederlandse rechtspersoon en is vermeld in de lijst, bedoeld in artikel 2 lid 3 van Verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad van de Europese Unie van 27 december 2001 (PbEG L 344) inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen terrorisme, of in Bijlage 1 van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van de Europese Unie van 27 mei 2002 (PbEG L 139) tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qau’ída-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad tot instelling van een verbod op de uitvoer van bepaalde goederen en diensten naar Afghanistan, tot versterking van het verbod op vluchten en verlenging van de bevriezing van tegoeden en andere financiële middelen ten aanzien van de Taliban in Afghanistan, of is vermeld en met een ster aangemerkt in de Bijlage bij het Gemeenschappelijk Standpunt nr. 2001/931 van de Raad van de Europese Unie van 27 december 2001 (PbEG L 344) betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme, is van rechtswege verboden en niet bevoegd tot het verrichten van rechtshandelingen.

Titel

9

Vertegenwoordiging

Artikel

125

Titel

10

Goederenrecht

Afdeling

1

Algemene bepalingen

Artikel

126

Afdeling

2

Het goederenrechtelijke regime met betrekking tot zaken

Artikel

127

Artikel

128

Artikel

129

Onverminderd artikel 163, aanhef en onder a, van dit Boek worden het ontstaan en de inhoud van een recht van retentie bepaald door het recht dat de daaraan ten grondslag liggende rechtsverhouding beheerst. Een recht van retentie kan slechts geldend worden gemaakt voor zover het recht van de staat op welks grondgebied de zaak zich bevindt, zulks toelaat.

Artikel

130

Rechten op een zaak die overeenkomstig het ingevolge deze titel toepasselijke recht zijn verkregen of gevestigd, blijven daarop rusten, ook indien die zaak wordt overgebracht naar een andere staat. Deze rechten kunnen niet worden uitgeoefend op een wijze die onverenigbaar is met het recht van de staat op welks grondgebied de zaak zich ten tijde van die uitoefening bevindt.

Artikel

131

De rechtsgevolgen van de verkrijging van een zaak van een beschikkingsonbevoegde worden beheerst door het recht van de staat op welks grondgebied de zaak zich ten tijde van die verkrijging bevond.

Artikel

132

Artikel

133

Afdeling

3

Het goederenrechtelijke regime met betrekking tot vorderingsrechten

Artikel

134

Indien een vordering belichaamd is in een stuk, bepaalt het recht van de staat op welks grondgebied het stuk zich bevindt, of de vordering een vordering op naam dan wel een vordering aan toonder is.

Artikel

135

Artikel

136

Afdeling

4

Het goederenrechtelijke regime met betrekking tot aandelen

Artikel

137

Indien een stuk een aandeelbewijs is volgens het recht dat van toepassing is op de in dat stuk vermelde uitgevende vennootschap, bepaalt het recht van de staat op welks grondgebied het aandeelbewijs zich bevindt, of het een aandeel op naam dan wel een aandeel aan toonder is.

Artikel

138

Artikel

139

Afdeling

5

Het goederenrechtelijke regime met betrekking tot giraal overdraagbare effecten

Artikel

140

Indien een aandeel behoort tot een verzameling van effecten die giraal overdraagbaar zijn, is op het goederenrechtelijke regime met betrekking tot dat aandeel afdeling 4 niet van toepassing voor zover de bepalingen daarvan afwijken van artikel 141 van dit Boek.

Artikel

141

Titel

11

Trustrecht

Artikel

142

Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:

  • a.

    het Haags Trustverdrag 1985: het op 1 juli 1985 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en inzake de erkenning van trusts (Trb. 1985 141);

  • b.

    trust: een trust als omschreven in artikel 2 van het Haags Trustverdrag 1985, die door een wilsuiting in het leven is geroepen en waarvan blijkt uit een geschrift.

Artikel

143

Met betrekking tot een goed ter zake waarvan inschrijvingen kunnen plaatsvinden in een ingevolge de wet gehouden register en dat behoort tot de trustgoederen die een afgescheiden vermogen vormen, kan de trustee verlangen dat een inschrijving geschiedt op zijn naam en in zijn hoedanigheid van trustee, of op een zodanige andere wijze dat van het bestaan van de trust blijkt.

Artikel

144

Bepalingen van Nederlands recht inzake eigendomsoverdracht, zekerheidsrecht of de bescherming van schuldeisers in geval van insolventie laten de in artikel 11 van het Haags Trustverdrag 1985 omschreven rechtsgevolgen van de erkenning van een trust onverlet.

Titel

12

Erfrecht

Artikel

145

Artikel

146

Artikel

147

Artikel

148

De herroeping door de erflater van alle eerder door hem gemaakte uiterste wilsbeschikkingen wordt vermoed mede te omvatten een eerder door hem gedane aanwijzing van het recht dat de vererving van zijn nalatenschap beheerst.

Artikel

149

Artikel

150

Artikel

151

Artikel

152

Titel

13

Verbintenissen uit overeenkomst

Artikel

153

Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder de verordening «Rome I»: de verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (Pb EU L 177).

Artikel

154

Op verbintenissen die buiten de werkingssfeer van de verordening «Rome I» en de terzake geldende verdragen vallen en die als verbintenissen uit overeenkomst kunnen worden aangemerkt, zijn de bepalingen van de verordening «Rome I» van overeenkomstige toepassing.

Artikel

155

In de gevallen bedoeld in artikel 7 lid 3, tweede alinea, van de verordening «Rome I», kunnen partijen een rechtskeuze maken overeenkomstig artikel 3 van de verordening «Rome I».

Artikel

156

Voor de toepassing van artikel 7 lid 4, onder b, van de verordening «Rome I» worden verzekeringsovereenkomsten voor de dekking van risico’s waarvoor een lidstaat een verplichting oplegt om een verzekering af te sluiten, beheerst door het recht van de lidstaat die de verzekeringsplicht oplegt.

Titel

14

Verbintenissen uit andere bron dan overeenkomst

Artikel

157

Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder de Verordening «Rome II» : de Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II) (PbEU L 199).

Artikel

158

Artikel

159

Op verbintenissen die buiten de werkingssfeer van de verordening «Rome II» en de terzake geldende verdragen vallen en die als onrechtmatige daad kunnen worden aangemerkt, zijn de bepalingen van de Verordening «Rome II» van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat op verbintenissen voortvloeiend uit de uitoefening van Nederlands openbaar gezag Nederlands recht van toepassing is.

Titel

15

Enkele bepalingen met betrekking tot het zeerecht, het binnenvaartrecht en het luchtrecht

Artikel

160

Artikel

161

Artikel

162

Artikel

163

Ongeacht het op de overeenkomst tot vervoer van zaken toepasselijke recht, is het recht van de staat waarin de haven gelegen is, waar de zaken ter lossing worden aangevoerd van toepassing op de vragen:

  • a.

    of, en in hoeverre, de vervoerder een recht van retentie op de zaken heeft, en

  • b.

    of, en met welke gevolgen, de vervoerder dan wel degene die jegens de vervoerder recht heeft op aflevering van de zaken, bevoegd is een gerechtelijk onderzoek te doen instellen naar de toestand waarin de zaken worden afgeleverd en, indien verlies van of schade aan de zaken of een gedeelte daarvan wordt vermoed, een gerechtelijk onderzoek te doen instellen naar de oorzaken daarvan, waaronder begrepen een begroting van de schade of het verlies.

Artikel

164

Voor zover de aansprakelijkheid ter zake van een aanvaring in volle zee niet wordt bestreken door de Verordening «Rome II», is daarop van toepassing het recht van de staat waar de vordering wordt ingesteld. De eerste zin is eveneens van toepassing indien schade door een zeeschip is veroorzaakt zonder dat een aanvaring plaats had.

Artikel

165