Artikel
I
Wijzigt de Elektriciteitswet 1998.
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Wijzigt de Elektriciteitswet 1998.
Wijzigt de Gaswet.
Wijzigt de Mededingingswet.
Wijzigt de Wet belastingen op milieugrondslag.
Degene aan wie een vrijstelling of ontheffing als bedoeld in artikel 15, eerste en tweede lid, met uitzondering van het tweede lid, onderdeel b van de Elektriciteitswet 1998 zoals dit luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel M, is verleend, kan de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit verzoeken om een ontheffing op basis van artikel 15 van de Elektriciteitswet 1998. Dit verzoek wordt ingediend binnen vier maanden na de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel M.
Indien niet binnen vier maanden na de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel M, door degene aan wie een vrijstelling of ontheffing als bedoeld in het eerste lid is verleend, een verzoek is ingediend, vervalt de vrijstelling of ontheffing één jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel M.
De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit beslist uiterlijk tien maanden na ontvangst van een verzoek als bedoeld in het eerste lid op dit verzoek.
Indien ingevolge een besluit van de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit ontheffing wordt verleend op basis van artikel 15 van de Elektriciteitswet 1998, vervalt de vrijstelling of ontheffing als bedoeld in het eerste lid op het tijdstip waarop het besluit van de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit onherroepelijk wordt.
Indien ingevolge een besluit van de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit geen ontheffing wordt verleend op basis van artikel 15 van de Elektriciteitswet 1998, vervalt de vrijstelling of ontheffing als bedoeld in het eerste lid vier maanden na het tijdstip waarop het besluit van de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit onherroepelijk is geworden.
Een ontheffing als bedoeld in het eerste lid kan Onze Minister intrekken op grond van artikel 15, vijfde lid, zoals dit luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel M, uiterlijk tot het tijdstip waarop een besluit van de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit onherroepelijk is geworden.
Een ontheffing als bedoeld in artikel 15, tweede lid, onderdeel b, van de Elektriciteitswet 1998 zoals dit luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel M en die is verleend of is aangevraagd voor 15 februari 2012, vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Voor deze ontheffing blijven de regels gelden zoals die golden voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel M.
Degene aan wie een ontheffing als bedoeld in artikel 2a, eerste lid, met uitzondering van het eerste lid, onderdeel b van de Gaswet zoals dit luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, is verleend, kan de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit verzoeken om een ontheffing op basis van artikel 2a van de Gaswet. Dit verzoek wordt ingediend binnen vier maanden na de datum van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D.
Indien niet binnen vier maanden na inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, door degene aan wie een ontheffing als bedoeld in het eerste lid is verleend, een verzoek is ingediend, vervalt de ontheffing één jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D.
De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit beslist uiterlijk tien maanden na ontvangst van een verzoek als bedoeld in het eerste lid op dit verzoek.
Indien ingevolge een besluit van de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit ontheffing wordt verleend op basis van artikel 2a van de Gaswet, vervalt de ontheffing als bedoeld in het eerste lid op het tijdstip waarop het besluit van de raad van de bestuur van de mededingingsautoriteit onherroepelijk wordt.
Indien ingevolge een besluit van de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit geen ontheffing wordt verleend op basis van artikel 2a van de Gaswet, vervalt de ontheffing als bedoeld in het eerste lid vier maanden na het tijdstip waarop het besluit van de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit onherroepelijk is geworden.
Een ontheffing als bedoeld in het eerste lid kan Onze Minister intrekken op grond van artikel 2a, vierde lid, van de Gaswet zoals dit luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, uiterlijk tot het tijdstip waarop een besluit van de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit onherroepelijk is geworden.
Een ontheffing als bedoeld in artikel 2a, eerste lid, onderdeel b, van de Gaswet zoals dit luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, en die is verleend of is aangevraagd voor 15 februari 2012 vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Voor deze ontheffing blijven de regels gelden zoals die golden voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D.
Het beheer van een net met een spanningsniveau van 110 kV of van 150 kV door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet geschiedt voor zover dat, en op een wijze die, in overeenstemming is met de rechten van derden die voortvloeien uit een overeenkomst als bedoeld in artikel V, eerste lid, van de Wet van 23 november 2006 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet in verband met nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer (Stb. 614) met betrekking tot dat net.
Onverminderd artikel VIA van de Wet van 23 november 2006 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet in verband met nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer (Stb. 2006, 614) wordt, indien ingevolge artikel VIA van de Wet van 23 november 2006 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet in verband met nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer (Stb. 2006, 614) voor een net met een spanningsniveau van 110 kV of van 150 kV een ander dan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet is aangewezen als netbeheerder, dit net niet beschouwd als een net als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998.
De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verzoekt binnen twee maanden na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel F, aan de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit te besluiten of is voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 10a en 10b van de Elektriciteitswet 1998.
Gedurende de procedure, bedoeld in artikel 10, derde tot en met achtste lid, van de Elektriciteitswet 1998 behoeft de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet niet te beschikken over een besluit als bedoeld in artikel 10, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998.
Na het besluit, bedoeld in het eerste lid, neemt Onze Minister een besluit over de aanwijzing van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet.
Indien uit het besluit, bedoeld in het eerste lid blijkt dat de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 10a en 10b van de Elektriciteitswet 1998, vervalt de aanwijzing van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet één jaar na de datum van dat besluit.
Het eerste tot en met het vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een interconnector-beheerder met dien verstande dat de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit voor ontheffingen, verleend op basis van artikel 86c van de Elektriciteitswet 1998 voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel AG, besluit of is voldaan aan de in de ontheffing opgenomen voorwaarden in plaats van of is voldaan aan het bepaalde bij of krachtens artikel 10a en 10b van de Elektriciteitswet 1998.
De netbeheerder van het landelijk gastransportnet verzoekt binnen twee maanden na inwerkingtreding van artikel II, onderdeel C, aan de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit te besluiten of is voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2c en 3b van de Gaswet.
Gedurende de procedure, bedoeld in artikel 2, tweede tot en met zevende lid, van de Gaswet behoeft de netbeheerder van het landelijk gastransportnet niet te beschikken over een besluit als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Gaswet.
Na het besluit, bedoeld in het eerste lid, neemt Onze Minister een besluit over de aanwijzing van de netbeheerder van het landelijk gastransportnet.
Indien uit het besluit, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat de netbeheerder van het landelijk gastransportnet niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 2 van de Gaswet, vervalt de aanwijzing van de netbeheerder van het landelijk gastransportnet één jaar na de datum van dat besluit.
Het eerste tot en met het vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een interconnector-beheerder, met dien verstande dat de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit voor ontheffingen, verleend op basis van artikel 18h van de Gaswet voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel AB, besluit of is voldaan aan de in de ontheffing opgenomen voorwaarden in plaats van of is voldaan aan het bepaalde bij of krachtens artikel 2c en 3b van de Gaswet en met dien verstande dat de termijn van twee maanden, genoemd in het eerste lid, indien een verzoek wordt ingediend als bedoeld in artikel XX, tweede lid, aanvangt op het moment dat Onze Minister een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel XX, eerste lid.
[vervallen]
[vervallen]
[vervallen]
[vervallen]
[vervallen]
[vervallen]
[vervallen]
[vervallen]
[vervallen]
Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden
Onze Minister kan ten aanzien van een onderneming die deelneemt in een interconnector-beheerder die voor de inwerkingtreding van dit artikel als zodanig is aangewezen, een besluit nemen over door deze onderneming te treffen maatregelen die er voor zorgen of er aan bijdragen dat de interconnector-beheerder voldoet aan het bepaalde bij algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 2b, zesde lid, van de Gaswet.
Aan een besluit als bedoeld in het eerste lid, ligt een verzoek ten grondslag van een interconnector-beheerder, waarin die motiveert dat aan het bepaalde bij algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 2b, zesde lid, van de Gaswet niet wordt voldaan als gevolg van een gebrek aan medewerking van een onderneming die in hem deelneemt.
Bij het doen van een verzoek als bedoeld in het tweede lid, verstrekt een interconnector-beheerder informatie waaruit blijkt welke inspanningen hij heeft verricht tot het verkrijgen van de noodzakelijke medewerking van een onderneming, die in hem deelneemt.
Het eerste tot en met het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een onderneming die is verbonden met een onderneming als in die leden bedoeld.
Onze Minister kan ten aanzien van een voor de inwerkingtreding van dit artikel aangewezen interconnector-beheerder een besluit nemen over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop deze interconnector-beheerder medewerking mag eisen van een onderneming die in haar deelneemt om te voldoen aan het bepaalde bij algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 2b, zesde lid, van de Gaswet.
Aan een besluit als bedoeld in het vijfde lid, ligt een verzoek ten grondslag van een onderneming die in een interconnector-beheerder deelneemt, waarin zij motiveert dat de verlangde medewerking om de interconnector-beheerder in staat te stellen te voldoen aan het bepaalde bij algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 2b, zesde lid, van de Gaswet voor haar of een met haar verbonden onderneming onevenredig zware gevolgen heeft.
Bij het doen van een verzoek als bedoeld in het zesde lid, verstrekt een onderneming als bedoeld in het vijfde lid, informatie waaruit naar haar oordeel blijkt dat zij onevenredig zwaar wordt getroffen indien de geëiste medewerking wordt verleend en vermeldt zij alternatieven voor die medewerking.
De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit kan in geval een besluit als bedoeld in het eerste of vijfde lid niet of niet juist wordt uitgevoerd binnen de in dat besluit genoemde termijn een last onder dwangsom opleggen aan degene tot wie dat besluit zich richt. Artikel 60ac van de Gaswet is van overeenkomstige toepassing.
De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit kan in geval van een besluit als bedoeld in het eerste of vijfde lid niet of niet juist wordt uitgevoerd binnen de in dat besluit genoemde termijn, degene tot wie dat besluit zich richt per overtreding van dat besluit een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 450 000 of, indien dat meer is, 1% van de omzet van de overtreder in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking. De artikelen 60aj en 60al van de Gaswet zijn van overeenkomstige toepassing.
Op ontheffingen die zijn verleend op basis van artikel 17 van verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1228/2003 (Pb EU 2009, L 211) en op basis van artikel 18h van de Gaswet zoals dit luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel AB, blijven de bepalingen van toepassing zoals die golden ingevolge verordening (EG) nr. 1228/2003 van 26 juni 2003 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit (PbEU L 176) en de Gaswet zoals dat luidde op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel AB.
Wijzigt de Wijzigingswet Gaswet (leveringsverzekerheid gas) (Stb. 2011/580).
Wijzigt deze wet.
Wijzigt deze wet.
Wijzigt de Wet belastingen op milieugrondslag.
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.