Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 8 december 2012, nr. WJZ/353186 (10126), houdende verlaagde bezoldigingmaxima voor topfunctionarissen in het onderwijs en ter invoering van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector (Regeling bezoldiging topfunctionarissen OCW-sectoren)

Regeling normering topinkomens OCW-sectoren

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, alsmede de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Besluit:

Paragraaf

1

Algemene bepalingen

Artikel

1

Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel

1a

Toepassingsbereik

Deze regeling is van toepassing op rechtspersonen of instellingen waarop de wet van toepassing is, voor zover de minister de minister is wie het aangaat.

Paragraaf

2

Topfunctionarissen in het onderwijs

Artikel

2

Toepassingsbereik

De artikelen 3 tot en met 3c zijn uitsluitend van toepassing op:

  • a.

    de topfunctionarissen in het primair onderwijs;

  • b.

    de topfunctionarissen in het voortgezet onderwijs;

  • c.

    de topfunctionarissen in het beroepsonderwijs en educatie;

  • d.

    de topfunctionarissen van hogescholen; en

  • e.

    de topfunctionarissen in het wetenschappelijk onderwijs.

Artikel

3

Bezoldigingsmaximum per klasse voor topfunctionarissen van onderwijsinstellingen

Artikel

3a

Verzoek indeling in andere klasse

Artikel

3b

Verzoek individuele uitzondering op klassenindeling

Artikel

3c

Vermelding van toepassing zijnde bezoldigingsklasse of bezoldigingsmaximum in het financieel verslaggevingsdocument

De verantwoordelijke vermeldt in het financieel verslaggevingsdocument de op grond van artikel 3 of 3a van toepassing zijnde klasse of het op grond van artikel 3b van toepassing zijnde bezoldigingsmaximum voor het betreffende kalenderjaar, alsmede het aantal complexiteitspunten per criterium dat geldt voor de instelling in het betreffende jaar.

Artikel

4

Elektronische verzending bezoldigingsgegevens

Vervallen

Artikel

5

Elektronische melding accountant

Vervallen

Paragraaf

2a

Topfunctionarissen van de cultuurfondsen

Artikel

5a

Toepassingsbereik

Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op de topfunctionarissen van de cultuurfondsen.

Artikel

5b

Verlaagde bezoldigingsmaxima topfunctionarissen van de cultuurfondsen

In afwijking van artikel 2.3, eerste lid, van de wet komen partijen voor de topfunctionarissen van de cultuurfondsen geen bezoldiging overeen die per kalenderjaar meer bedraagt dan € 194.000 voor zover het betreft:

  • a.

    het Fonds Podiumkunsten;

  • b.

    het Fonds voor Cultuurparticipatie;

  • c.

    het Mondriaan Fonds;

  • d.

    het Nederlands Filmfonds;

  • e.

    het Nederlands Letterenfonds; en

  • f.

    het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie.

Paragraaf

2b

Verstrekken gegevens

Artikel

5c

Elektronisch verzenden bezoldigingsgegevens

Paragraaf

2c

Topfunctionarissen van media-instellingen

Artikel

5d

Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op de topfunctionarissen van media-instellingen.

Artikel

5e

Bezoldigingsmaxima topfunctionarissen van media-instellingen

In afwijking van artikel 2.3, eerste lid, van de wet komen partijen voor de topfunctionarissen van de volgende media-instellingen geen bezoldiging overeen die per kalenderjaar meer bedraagt dan:

  • a.

    € 165.000 voor zover het betreft:

    • Omroep Zwart;

    • Ongehoord Nederland;

    • RPO;

    • Stichting Omroep Limburg;

    • Stichting Omroep Zeeland;

    • Stichting Omrop Fryslân;

    • Stichting Regionale Omroep Flevoland;

    • Stichting Regionale Omroep Rotterdam-Rijnmond en omgeving;

    • Stichting Regionale Omroep West;

    • Stichting RTV Drenthe;

    • Stichting RTV Noord;

    • Stichting RTV Oost; en

    • Stichting Samenwerkende Publieke Omroepen Midden Nederland.

  • b.

    € 196.000 voor zover het betreft

    • Stichting Omroep Gelderland

    • Stichting Regionale Omroep Brabant

    • Stichting RTV NH

  • c.

    € 214.000 voor zover het betreft:

    • EO;

    • NTR; en

    • STER.

  • d.

    Het bedrag, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet voor zover het betreft:

    • AVROTROS-PowNed;

    • BNN-VARA;

    • KRO-NCRV;

    • MAX-WNL;

    • NOS;

    • NPO; en

    • VPRO-HUMAN.

Paragraaf

3

Toezicht en handhaving

Artikel

6

Toezicht en handhaving door de Inspectie van het onderwijs

Artikel

7

Toezicht en handhaving door het Commissariaat voor de Media

Artikel

7a

Begripsbepaling toezicht overige OCW-sectoren

In de artikelen 7b tot en met 7k wordt onder instellingen verstaan: rechtspersonen op wie de wet van toepassing is en die niet vallen onder het toezicht van de Inspectie van het onderwijs, bedoeld in artikel 6, eerste lid, of het Commissariaat voor de Media, bedoeld in artikel 7, eerste lid, en voor zover de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de minister is wie het aangaat.

Artikel

7b

Sector primair onderwijs voor zover geen onderwijsinstelling

Voor instellingen in de sector primair onderwijs, alsmede de sector jeugd, onderwijs en zorg, worden de volgende personen, werkzaam binnen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het toezicht op de naleving van de wet, het besluit en de regeling:

  • a.

    de directeur en plaatsvervangend directeur van de directie onderwijspersoneel en primair onderwijs;

  • b.

    de ambtenaren, werkzaam bij de afdeling financiën en verantwoording van de directie onderwijspersoneel en primair onderwijs.

Artikel

7c

Sector voortgezet onderwijs voor zover geen onderwijsinstelling

Voor instellingen in de sector voortgezet onderwijs worden de volgende personen, werkzaam binnen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het toezicht op de naleving van de wet, het besluit en de regeling:

  • a.

    de directeur en plaatsvervangend directeur van de directie onderwijsprestaties en voortgezet onderwijs;

  • b.

    de ambtenaren, werkzaam bij de afdeling financiën en verantwoording van de directie onderwijsprestaties en voortgezet onderwijs.

Artikel

7d

Sector middelbaar beroepsonderwijs voor zover geen onderwijsinstelling

Voor instellingen in de sector middelbaar beroepsonderwijs worden de volgende personen, werkzaam binnen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het toezicht op de naleving van de wet, het besluit en de regeling:

  • a.

    de directeur en plaatsvervangend directeur van de directie middelbaar beroepsonderwijs;

  • b.

    de ambtenaren belast met subsidiecoördinatie, werkzaam bij de directie middelbaar beroepsonderwijs.

Artikel

7e

Sector hoger onderwijs en studiefinanciering voor zover geen onderwijsinstelling

Voor instellingen in de sector hoger onderwijs en studiefinanciering worden de volgende personen, werkzaam binnen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het toezicht op de naleving van de wet, het besluit en de regeling:

  • a.

    de directeur en plaatsvervangend directeur van de directie hoger onderwijs en studiefinanciering;

  • b.

    de ambtenaren, werkzaam bij de afdeling control, begroting en verantwoording van de directie hoger onderwijs en studiefinanciering.

Artikel

7f

Sector onderzoek en wetenschapsbeleid

Voor instellingen in de sector onderzoek en wetenschapsbeleid worden de volgende personen, werkzaam binnen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het toezicht op de naleving van de wet, het besluit en de regeling:

  • a.

    de directeur en plaatsvervangend directeur van de directie onderzoek en wetenschapsbeleid;

  • b.

    de ambtenaren belast met subsidiecoördinatie, werkzaam bij de directie onderzoek en wetenschapsbeleid.

Artikel

7g

Sector monumenten en archeologie

Voor instellingen in de sector monumenten en archeologie worden de volgende personen, werkzaam binnen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het toezicht op de naleving van de wet, het besluit en de regeling:

  • a.

    de directeur en plaatsvervangend directeur van de rijksdienst voor het cultureel erfgoed;

  • b.

    de ambtenaren, werkzaam bij de afdeling bedrijfsvoering van de rijksdienst voor het cultureel erfgoed.

Artikel

7h

Sector erfgoed en kunsten

Voor instellingen in de sector erfgoed en kunsten worden de volgende personen, werkzaam binnen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het toezicht op de naleving van de wet, het besluit en de regeling:

  • a.

    de directeur en plaatsvervangend directeur van de directie erfgoed en kunsten;

  • b.

    de ambtenaren, werkzaam bij de afdeling sectoraal beleid van de directie erfgoed en kunsten.

Artikel

7i

Sector media en creatieve industrie voor zover geen toezicht van het CvdM

Voor instellingen in de sector media en creatieve industrie worden de volgende personen, werkzaam binnen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het toezicht op de naleving van de wet, het besluit en de regeling:

  • a.

    de directeur en plaatsvervangend directeur van de directie media en creatieve industrie;

  • b.

    de ambtenaren, werkzaam bij de afdeling financiën en control van de directie media en creatieve industrie;

  • c.

    de ambtenaren, werkzaam bij de afdeling informatie- en bibliotheekbeleid van de directie media en creatieve industrie;

  • d.

    de ambtenaren, werkzaam bij de afdeling mediabeleid van de directie media en creatieve industrie.

Artikel

7j

Sector emancipatie

Voor instellingen in de sector emancipatie worden de volgende personen, werkzaam binnen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het toezicht op de naleving van de wet, het besluit en de regeling:

  • a.

    de directeur en plaatsvervangend directeur van de directie emancipatie;

  • b.

    de ambtenaren belast met subsidiecoördinatie, werkzaam bij de directie emancipatie.

Artikel

7k

Sector internationaal beleid

Voor de instellingen in de sector internationaal beleid worden de volgende personen, werkzaam binnen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het toezicht op de naleving van de wet, het besluit en de regeling:

  • a.

    de directeur en plaatsvervangend directeur van de directie internationaal beleid;

  • b.

    de controller van de directie internationaal beleid.

Artikel

7k.1

Cultuurfondsen

Paragraaf

4

Slotbepalingen

Artikel

8

Intrekking uitgewerkte beschikking

Vervallen

Artikel

9

Wijziging in verband met het vervallen van delegatiegrondslag

Vervallen

Artikel

10

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2013, treedt deze regeling in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 januari 2013.

Artikel

11

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling normering topinkomens OCW-sectoren.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,M.Bussemaker.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,S.Dekker.

Bijlage

behorende bij artikel 3, tweede lid, van de Regeling normering topinkomens OCW-sectoren

Toepasselijkheid deel 1 of deel 2

Deel 1 van de bijlage is van toepassing op rechtspersonen of instellingen die beschikken over de jaarrekening over het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarin de indeling in een bezoldigingsklasse wordt toegepast (t-2). Voor rechtspersonen of instellingen die in het lopende jaar of de twee voorafgaande jaren zijn opgericht, gefuseerd of gesplitst, kunnen de berekeningen behorend bij de criteria uit dit eerste deel van de bijlage niet onverkort worden toegepast; voor die rechtspersonen of instellingen geldt deel 2 van deze bijlage.

Deel 1. Criteria voor de vaststelling van de toepasselijke bezoldigingsklasse voor rechtspersonen of instellingen die beschikken over de t-2-gegevens

1A. Totale baten

Aan de rechtspersoon of instelling komt aan de hand van het totaal van de baten, inclusief de rentebaten, volgens de jaarrekening in het tweede jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het bezoldigingsmaximum wordt toegepast (t-2) het volgende aantal punten toe.

0 tot 5,5 miljoen

2

5,5 tot 27,6 miljoen

4

27,6 tot 82,8 miljoen

6

82,8 tot 138 miljoen

8

138 tot 220,8 miljoen

9

220,8 miljoen en meer

10

1B. Het aantal bekostigde leerlingen, vavo-studenten, mbo-studenten of ho-studenten

Aan de rechtspersoon of instelling komt aan de hand van het aantal bekostigde leerlingen, vavo-studenten, mbo-studenten of ho-studenten die op de teldatum in het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarin het bezoldigingsmaximum wordt toegepast (t-2) ingeschreven stonden aan die instelling, het volgende aantal punten toe. Onder aantal bekostigde leerlingen, vavo-studenten, mbo-studenten of ho-studenten wordt verstaan: leerlingen, vavo-studenten, mbo-studenten of ho-studenten waarvoor de rechtspersoon of instelling bekostiging ontvangt op grond van de onderwijswetten. In het primair onderwijs wordt als teldatum 1 februari gehanteerd, in de overige onderwijssectoren wordt als teldatum 1 oktober gehanteerd.

1 tot 1.500

1

1.500 tot 2.500

2

2.500 tot 10.000

3

10.000 tot 20.000

4

20.000 en meer

5

1C. Het gewogen aantal onderwijssoorten of sectoren

Aan de rechtspersoon of instelling komt aan de hand van het gewogen aantal onderwijssoorten of sectoren dat werd aangeboden op 1 oktober in het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarin het bezoldigingsmaximum wordt toegepast (t-2) het uit de tabel volgende aantal punten toe. De manier waarop het aantal onderwijssoorten of sectoren wordt gewogen is verschillend voor de verschillende onderwijssoorten of sectoren. Voor het bepalen van het aantal onderwijssoorten of sectoren geldt het volgende.

  • 1.

    Voor po, wec-onderwijs – onderwijssoort speciaal onderwijs, mbo, hbo en wo worden uitsluitend de onderwijssoorten of sectoren meegeteld als voor die onderwijssoorten of sectoren bij de rechtspersoon of instelling leerlingen, vavo-studenten, mbo-studenten of ho-studenten staan ingeschreven voor wie die rechtspersoon of instelling op grond van de onderwijswetten bekostiging ontvangt.

  • 2.

    Voor vo worden uitsluitend de bij de rechtspersoon of instelling door de minister toegestane onderwijssoorten meegeteld.

  • 3.

    Voor ‘wec-onderwijs – onderwijssoort voortgezet speciaal onderwijs’ geldt het volgende.

    • a.

      Voor een rechtspersoon of instelling die zelfstandige examenlicenties bezit voor de onderwijssoorten vmbo, havo of vwo, worden de examenlicenties geteld. Wec-onderwijs – onderwijssoort voortgezet speciaal onderwijs wordt dan uitsluitend meegeteld indien die instelling of rechtspersoon tevens voorziet in het uitstroomprofiel dagbesteding en/of arbeidsmarktgerichtheid.

    • b.

      Voor een rechtspersoon of instelling die geen zelfstandige examenlicenties bezit voor de onderwijssoorten vmbo, havo of vwo wordt, overeenkomstig het onder 1 genoemde, de wec-onderwijssoort voortgezet speciaal onderwijs uitsluitend meegeteld als de rechtspersoon of instelling waar de leerlingen staan ingeschreven voor die leerlingen op grond van de onderwijswetten bekostiging ontvangt.

1

1

2

2

3

3

4

4

5 en meer

5

* Het gewogen aantal onderwijssoorten is het resultaat van de volgende berekening:

I. Het aantal onderwijssoorten uit de volgende opsomming wordt vermenigvuldigd met factor 1:

1. primair onderwijs – onderwijssoort basisonderwijs (inclusief internationaal georiënteerd basisonderwijs);

2. primair onderwijs – onderwijssoort speciaal basisonderwijs;

3. wec-onderwijs – onderwijssoort speciaal onderwijs;

4. wec-onderwijs – onderwijssoort voortgezet speciaal onderwijs;

5. voortgezet onderwijs – onderwijssoort praktijkonderwijs;

6. voortgezet onderwijs – onderwijssoort voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (inclusief VM2);

7. voortgezet onderwijs – onderwijssoort hoger algemeen voortgezet onderwijs (inclusief International Baccalaureate middle years programme);

8. voortgezet onderwijs – onderwijssoort voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (inclusief International Baccalaureate diploma programme en European Secondary School);

9. voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.

II. Het aantal onderwijssectoren uit de volgende opsomming wordt vermenigvuldigd met factor 2:

1. middelbaar beroepsonderwijs – combinatie van sectoren;

2. middelbaar beroepsonderwijs – sector groen;

3. middelbaar beroepsonderwijs – sector techniek;

4. middelbaar beroepsonderwijs – sector zorg en welzijn;

5. middelbaar beroepsonderwijs – sector economie;

6. hoger beroepsonderwijs – sectoroverstijgend;

7. hoger beroepsonderwijs – sector onderwijs;

8. hoger beroepsonderwijs – sector landbouw en natuurlijke omgeving;

9. hoger beroepsonderwijs – sector techniek;

10. hoger beroepsonderwijs – sector gezondheidszorg;

11. hoger beroepsonderwijs – sector economie;

12. hoger beroepsonderwijs – sector gedrag en maatschappij;

13. hoger beroepsonderwijs – sector taal en cultuur.

III. Het aantal onderwijssectoren uit de volgende opsomming wordt vermenigvuldigd met factor 3:

1. wetenschappelijk onderwijs – sectoroverstijgend;

2. wetenschappelijk onderwijs – sector onderwijs;

3. wetenschappelijk onderwijs – sector landbouw en natuurlijke omgeving;

4. wetenschappelijk onderwijs – sector natuur;

5. wetenschappelijk onderwijs – sector techniek;

6. wetenschappelijk onderwijs – sector gezondheidszorg;

7. wetenschappelijk onderwijs – sector economie;

8. wetenschappelijk onderwijs – sector recht;

9. wetenschappelijk onderwijs – sector gedrag en maatschappij;

10. wetenschappelijk onderwijs – sector taal en cultuur.

Deel 2. Criteria voor de vaststelling van de toepasselijke bezoldigingsklasse voor rechtspersonen of instellingen die in het lopende jaar of de twee voorafgaande jaren zijn opgericht, gefuseerd of gesplitst

De criteria genoemd in deel 1, onder 1A, 1B en 1C, van deze bijlage zijn van overeenkomstige toepassing op rechtspersonen of instellingen die in het lopende jaar of de twee voorafgaande jaren zijn opgericht, gefuseerd of gesplitst, met dien verstande dat voor de toepassing van de criteria de volgende berekening wordt gehanteerd. Bij de toepassing van de berekeningswijze onder 2A tot en met 2C worden de totale baten in het jaar van oprichting, fusie of splitsing telkens geëxtrapoleerd naar een geheel jaar.

2A. Opgericht, gefuseerd of gesplitst in het lopende jaar (gegevens t)

Indien een rechtspersoon of instelling in het lopende jaar is opgericht, gefuseerd of gesplitst, wordt voor de toepassing van:

  • a.

    het criterium onder 1A van deze bijlage uitgegaan van de baten die zijn opgenomen in de begroting voor het lopende jaar;

  • b.

    het criterium onder 1B van deze bijlage uitgegaan van de aantallen leerlingen, vavo-studenten, mbo-studenten of ho-studenten die voor de eerste bekostiging aan de minister zijn doorgegeven; en

  • c.

    het criterium onder 1C van deze bijlage uitgegaan van het aantal onderwijssoorten of sectoren die op basis van het onderwijsaanbod in het lopende jaar kunnen worden vastgesteld.

2B. Opgericht, gefuseerd of gesplitst in het voorafgaande jaar (gegevens t-1)

Indien een rechtspersoon of instelling in het jaar voorafgaand aan het lopende jaar is opgericht, gefuseerd of gesplitst, wordt voor de toepassing van:

  • a.

    het criterium onder 1A van deze bijlage uitgegaan van de baten volgens de jaarrekening van het voorafgaande jaar;

  • b.

    het criterium onder 1B van deze bijlage uitgegaan van de aantallen leerlingen, vavo-studenten, mbo-studenten of ho-studenten van het voorafgaande jaar; en

  • c.

    het criterium onder 1C van deze bijlage uitgegaan van het gewogen aantal onderwijssoorten of sectoren in het voorafgaande jaar.

2C. Opgericht, gefuseerd of gesplitst in het tweede jaar voorafgaand aan het lopende jaar (gegevens t-2)

Indien een rechtspersoon of instelling in het tweede jaar voorafgaand aan het lopende jaar is opgericht, gefuseerd of gesplitst, worden voor de toepassing van de criteria onder 1A, 1B en 1C de t-2 gegevens gebruikt.