Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 23 juni 2014, nr. WJZ / 14101632, houdende regels voor diergeneeskundigen (Regeling diergeneeskundigen)

Regeling diergeneeskundigen

Hoofdstuk

1

Algemeen

Artikel

1.1

Begripsbepalingen

Hoofdstuk

2

Opleidingseisen diergeneeskundigen, niet zijnde dierenartsen

§

1

Dierenartsassisent paraveterinair

Artikel

2.1

Opleidingseisen dierenartsassistent paraveterinair

De kwalificatie van dierenartsassistent paraveterinair, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van het besluit heeft ten minste betrekking op de volgende onderwerpen:

  • a.

    voeren (gezelschaps)dieren;

  • b.

    verzorgen (gezelschaps)dieren;

  • c.

    begeleiden voortplanting (gezelschaps)dieren;

  • d.

    nemen van hygiënische maatregelen;

  • e.

    anatomie, fysiologie en pathologie;

  • f.

    instrumentenleer, desinfectie en pathologie;

  • g.

    algemene assistentie en ziekenverzorging;

  • h.

    zoötechniek en gezondheidsleer;

  • i.

    laboratoriumwerkzaamheden;

  • j.

    radiologie;

  • k.

    eerste hulp;

  • l.

    algemene en plaatselijke verdoving, en

  • m.

    beheren van medicijnen.

§

2

Dierenfysiotherapeut

Artikel

2.3

Examencommissie

Artikel

2.4

Deskundigen

Artikel

2.5

Gecommitteerden

Artikel

2.6

Toelating tot het examen

Tot het examen, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onderdeel c, van het besluit, wordt toegelaten degene die:

  • a.

    voldaan heeft aan de eisen gesteld in het leerplan dierfysiotherapie, en

  • b.

    de stage, bedoeld in het leerplan dierfysiotherapie, met de beoordeling goed of voldoende heeft afgerond.

Artikel

2.7

Stage

Artikel

2.8

Voorwaarden aan het examen

Artikel

2.9

Uitslag van het examen

§

3

Embryotransplanteur/-winner

Artikel

2.11

Kwalificatie embryotransplanteur

Artikel

2.12

Voorwaarden aan het behalen van de kwalificatie

Hoofdstuk

3

Toelating, registratie en dienstverlening diergeneeskundigen, niet zijnde dierenartsen

§

1

Toelating Nederlands gediplomeerden

Artikel

3.2

Documenten bij de aanvraag

Artikel

3.3

Nederlands gediplomeerden, werkzaam buiten Nederland

§

2

Erkenning opleidingstitels en registratie van migrerende beroepsbeoefenaars

Artikel

3.4

Aanvraag erkenning van beroepskwalificaties

Artikel

3.5

Documenten bij de aanvraag

Bij de aanvraag, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, worden verstrekt:

Artikel

3.6

Proeve van bekwaamheid

Artikel

3.7

Aanpassingsstage

Ingeval de minister op grond van artikel 11 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties een compenserende maatregel noodzakelijk acht en betrokkene een aanpassingsstage gaat afleggen, informeert de minister hem over:

  • a.

    de vakken waarop de aanpassingsstage betrekking heeft;

  • b.

    de wijze waarop de aanpassingsstage wordt uitgevoerd;

  • c.

    de duur van de aanpassingsstage;

  • d.

    in voorkomend geval de aanvullende opleiding die deel uitmaakt van de aanpassingsstage.

§

3

Toelating beroepsbeoefenaars die geen beroep op de Richtlijn 2005/36/EG kunnen doen

Artikel

3.9

Documenten bij de aanvraag

Artikel

3.10

Proeve van bekwaamheid en aanpassingsstage

De artikelen 3.6 en 3.7 zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de aanvragen door personen als bedoeld in artikel 3.8.

§

4

Wijziging van de bij de toelating verstrekte gegevens

Artikel

3.11

Wijziging van bij de toelating verstrekte gegevens

§

5

Tijdelijke en incidentele dienstverrichting

Artikel

3.12

Melding vooraf

§

6

Elektronische handtekening

Hoofdstuk

4

Toelating, registratie en dienstverlening dierenartsen

§

1

Registratie Nederlands gediplomeerden

Artikel

4.1

Aanvraag registratie

Een aanvraag tot registratie als bedoeld in artikel 4.1 van het besluit door een dierenarts die in Nederland zijn opleiding heeft genoten, wordt ingediend bij het CIBG via een daartoe beschikbaar gesteld middel.

Artikel

4.2

Documenten bij de aanvraag

Artikel

4.3

Voorlopige registratie

Artikel

4.4

Registratie Nederlands gediplomeerden, werkzaam in buitenland

Artikel 3.3 is van overeenkomstige toepassing voor de dierenarts die zijn opleiding in Nederland heeft genoten en die werkzaam is of is geweest in een ander land dan Nederland en voornemens is zijn beroep in Nederland uit te oefenen of te hervatten.

§

2

Automatische erkenning opleidingstitels en registratie migrerende beroepsbeoefenaars

Artikel

4.6

Uitzondering benaming titel

Indien de titel na een opleiding op het gebied van de diergeneeskunde, bedoeld in artikel 4.5, niet voldoet aan de benaming, genoemd in bijlage V, onder 5.4.2, van Richtlijn nr. 2005/36/EG, gaat de titel vergezeld van een verklaring, afgegeven door de bevoegde autoriteit in de desbetreffende betrokken staat waarin wordt bevestigd dat de titel:

  • a.

    is afgegeven ter afsluiting van een opleiding die in overeenstemming is met de voorschriften van artikel 38 van Richtlijn nr. 2005/36/EG, en

  • b.

    door de bevoegde autoriteit van de desbetreffende betrokken staat gelijk wordt gesteld aan de titel, onderscheidenlijk de titels waarvan de benamingen is, onderscheidenlijk zijn opgenomen in bijlage V, onder 5.4.2, van Richtlijn nr. 2005/36/EG.

Artikel

4.7

Uitzondering opleiding begonnen voor referentiedatum

Artikel

4.8

Uitzondering jonge lidstaten

Artikel

4.9

Aanvraag registratie

Een aanvraag tot registratie door dierenartsen wier opleiding voldoet aan artikel 4.5, dan wel ten aanzien van wie een uitzondering als bedoeld in de artikelen 4.6, 4.7 of 4.8 van toepassing is, wordt ingediend bij het CIBG via een daartoe beschikbaar gesteld middel.

Artikel

4.10

Documenten bij de aanvraag

§

3

Erkenning opleidingstitels en registratie migrerende beroepsbeoefenaars

Artikel

4.11

Aanvraag erkenning van beroepskwalificaties

§

4

Toelating en registratie dierenartsen die geen beroep op de Richtlijn 2005/36/EG kunnen doen

Artikel

4.12

Aanvraag toelating

Op een aanvraag tot toelating tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen in de volle omvang door personen die geen beroep op de Richtlijn 2005/36/EG kunnen doen zijn de artikelen 3.8, 3.9 en 3.10 van overeenkomstige toepassing.

§

5

Advies

Artikel

4.13

Advisering toelating

Alvorens een besluit op een aanvraag als bedoeld in de artikelen 4.11 of 4.12 wordt genomen, wordt de Faculteit Diergeneeskunde van de Rijksuniversiteit te Utrecht advies gevraagd, tenzij de toelating voortvloeit uit verplichtingen opgelegd op grond van internationale overeenkomsten.

§

6

Tijdelijke en incidentele dienstverrichting

§

7

Wijziging registratie

Artikel

4.15

Wijziging van bij de registratie verstrekte gegevens

Artikel 3.11 is van overeenkomstige toepassing voor het doorgeven van wijziging in gegevens als bedoeld in dit hoofdstuk.

§

8

Elektronische handtekening

Artikel

4.16

Elektronische handtekening

Artikel 3.13 is van overeenkomstige toepassing voor aanvragen als bedoeld in dit hoofdstuk.

Hoofdstuk

5

Diergeneesmiddelen

§

1

Administratie diergeneesmiddelen

Artikel

5.1

Administratie dierenarts en andere personen

Artikel

5.2

Administratie cascade bij toepassing bij dieren die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd

Artikel

5.3

Aantekening door de dierenarts in administratie houder van dieren

Artikel

5.4

Informatie van de dierenarts aan de houder van dieren

De dierenarts informeert de houder van dieren:

  • a.

    voorafgaand aan de toepassing van een diergeneesmiddel als bedoeld in de artikelen 5.1 en 5.2 van het besluit over de toepassing van middelen in afwijking van de in de vergunning voor het in de handel brengen vermelde toepassing of over de ex tempore bereiding en toepassing van een diergeneesmiddel en over de mogelijk daaraan verbonden risico’s.

  • b.

    onverminderd artikel 5.16 van de Regeling diergeneesmiddelen en de artikelen 5.2 en 5.3, bij aflevering of bij het voorschrijven van diergeneesmiddelen als bedoeld in de artikelen 2.13 en 4.12 van het Besluit diergeneesmiddelen, schriftelijk, indien de diergeneesmiddelen bestemd zijn voor dieren, die gehouden worden voor de productie van levensmiddelen over:

    • 1º.

      naam en hoeveelheid van het afgeleverde diergeneesmiddel, en

    • 2º.

      de in acht te nemen wachttermijn.

Artikel

5.5

Voorschrijven diergeneesmiddel

Een diergeneesmiddel kan slechts worden voorgeschreven als bedoeld in artikel 5.8, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit diergeneesmiddelen, door een dierenarts, die de medische zorg op zich heeft genomen door ten minste:

  • a.

    de omstandigheden waaronder het dier of de groep dieren wordt gehouden te kennen, en

  • b.

    over de medicatiehistorie van het dier of de groep dieren te beschikken.

Artikel

5.6

Dierenarts uit een andere EER-lidstaat of Zwitserland

§

2

Gevoeligheidsbepaling bij toepassing aangewezen diergeneesmiddelen

Artikel

5.8

Voorwaarden gevoeligheidsbepaling

Hoofdstuk

6

Vergoedingen leden veterinaire tuchtcolleges

Artikel

6.1

Vergoedingen leden veterinair tuchtcollege

Artikel

6.2

Vergoeding leden veterinair beroepscollege

Artikel

6.3

Vergoedingen bijzondere omstandigheden

Artikel

6.4

Declaratietermijn

Degene die op grond van de artikelen 6.1, 6.2, en 6.3 in aanmerking komt voor een vergoeding dient daarvoor binnen drie maanden na de datum van de eindbeslissing, bedoeld in artikel 1, een declaratie in bij de minister.

Artikel

6.5

Vergoeding reis- en verblijfkosten

Aan de voorzitter, de overige leden en hun plaatsvervangers worden reis- en verblijfskosten toegekend op grond van het Reisbesluit binnenland op basis van declaratie achteraf.

Hoofdstuk

7

Wijziging Regeling diergeneesmiddelen en vrijstelling

Artikel

7.2

Vrijstelling derde ingreep varkens identificatie en registratie

Van het verbod, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van de wet en artikel 2.7, tweede lid, van het besluit wordt, voor zover aan het eerste lid van laatstbedoeld artikel wordt voldaan, vrijstelling verleend voor het verrichten van de lichamelijke ingreep, bedoeld in artikel 2.6, onderdeel c, van het besluit voor zover het betreft het aanbrengen van één oormerk in een oor bij zeugen en gelten kennelijk bestemd voor de fokkerij ten behoeve van herkenning van het dier bij het voederen in groepshuisvesting naast de bij of krachtens enig ander wettelijk voorschrift voorgeschreven of toegestane identificatie-ingrepen, tot het tijdstip waarop een besluit tot een daartoe strekkende wijziging van het besluit in werking treedt.

Hoofdstuk

8

Slotbepalingen

Artikel

8.2

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2014.

Artikel

8.3

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling diergeneeskundigen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage
De Staatssecretaris van Economische Zaken,S.A.M.Dijksma

Bijlage

behorende bij de artikelen 2.2 tot en met 2.10 van de Regeling diergeneeskundigen

Leerplan dierfysiotherapie

1

Beroepsomschrijving

De dierenfysiotherapeut richt zich in het bijzonder op honden, katten en paarden en in meer algemene zin op de gehouden diersoorten. De dierfysiotherapie is met name gericht op het bewegingsapparaat. De kennis en vaardigheden van de dierenfysiotherapeut hebben betrekking op:

  • de mogelijkheden en de voorwaarden voor bewegend functioneren;

  • de oorzaken van het disfunctioneren;

  • fysiotherapeutische onderzoekmethodes inzake disfuncties;

  • het samenstellen en uitvoeren van behandelprogramma's om invloed uit te oefenen op het functioneren waardoor stoornissen zijn te voorkomen, op te heffen of verergering is tegen te gaan.

De dierenfysiotherapeut maakt een keuze uit één of meer behandelmethoden zoals massagetherapie, bewegingstherapie, en fysische therapie in engere zin. Hij richt zich op de bestrijding van pijn, op het optimaliseren van spiertonus en van de houdings- en bewegingscoördinatie waaronder beïnvloeding van de mobiliteit en op training van het algemeen en locaal uithoudingsvermogen. Verder richt de dierfysiotherapie zich op de perifere circulatie alsmede de functie van de huid. De diergeneeskundige handelingen die door een toegelaten en geregistreerde dierenfysiotherapeut mogen worden verricht, zijn genoemd in het Besluit diergeneeskundigen.

2

Leerdoelen

A

Functionele Morfologie

De cursist heeft kennis van:

  • 1.

    de topografie van het skelet, gewrichten en spieren van hals, rug, voor- en achterbeen, waaronder de pezen en ligamenten;

  • 2.

    de (globale) bouw en functie van het ruggenmerg, belangrijke perifere zenuwen en de vascularisatie;

  • 3.

    de positie en verhoudingen van organen in hals, borst- en buikholte behorend tot digestietractus, respiratietractus, urogenitaaltractus, circulatieapparaat en lymphknopen;

  • 4.

    de specifieke morfologie van de huid en adnexa;

  • 5.

    biomechanica; m.n. de biomechanica van de pezen en ligamenten, de statica en de functionele anatomie alsmede de kinematica.

De cursist kan:

  • 6.

    de oriëntatie en palpatie van alle onderhuidse structuren, die voor een effectieve behandeling van het bewegingsapparaat van belang kunnen zijn (Anatomie in vivo), aan het levende dier uitvoeren.

B

Fysiologie

De cursist heeft kennis van:

  • a.

    Inspanningsfysiologie

    • 1.

      normale arbeidsprestaties voor de gebruiksgroepen;

    • 2.

      de normale houding en gang;

    • 3.

      bestaande trainingsmethoden;

    • 4.

      parameters ter bepaling van het trainingsniveau.

  • b.

    Pijn

    • 5.

      de herkenning van pijngedrag;

    • 6.

      pijn als motivationele factor;

    • 7.

      bestrijding van pijn.

  • c.

    Het normale herstelmechanisme van letsel aan botten, kraakbeen, pezen en weke delen.

C

Ziektekunde van orgaansystemen

De cursist heeft kennis van:

  • a.

    Orthopedie

    • 1.

      aandoeningen van het bewegingsapparaat, met name van gewrichten, banden, pezen en spieren zowel aangeboren als verkregen;

    • 2.

      deformiteiten van de wervelkolom, zowel acuut traumatisch als geleidelijk ontstaan.

  • b.

    Traumatologie

    • 3.

      gesloten letsels, wonden en fracturen;

    • 4.

      behandelingsmogelijkheden en behandelingsonmogelijkheden;

    • 5.

      consequenties voor het functioneren van het dier;

    • 6.

      het klinische beeld van shock;

    • 7.

      EHBO-maatregelen bij ernstig letsel.

  • c.

    Neurologie

    • 8.

      aandoeningen van infectieuze aard;

    • 9.

      letsels van de perifere motorische zenuwen, uitvals- en prikkelingsverschijnselen van de perifere motorische en sensibele zenuwen; zowel symmetrisch als a-symmetrisch en neurotrope spieratrofie.

  • d.

    Dermatologie

    • 10.

      aandoeningen van de huid van infectieuze, met name de zoönosen, en niet infectieuze aard, voor zover zij voor de uitoefening van fysiotherapie bij dieren relevant zijn;

    • 11.

      aandoeningen van hoornige structuren waaronder hoef en zoolkussen.

  • e.

    Inwendige ziekten

    • 12.

      herkennen van ziekten, aandoeningen, stoornissen aan de respiratietractus, hart- en circulatieapparaat, digestietractus, urogenitaaltractus, voor zover zij voor de uitoefening van fysiotherapie bij dieren relevant zijn.

  • f.

    Infectieziekten en zoönosen

    • 13.

      herkennen van infectieziekten en zoönosen.

D

Farmacologie

De cursist heeft kennis van:

  • 1.

    pijnstillers en tranquillizers zodat hij de invloed daarvan op het gedrag en de behandelingseffecten kan interpreteren en de gevallen waarin sprake is van doping kan herkennen.

E

Zoötechniek

De cursist heeft kennis van:

  • 1.

    de meest gangbare termen in de zoötechniek;

  • 2.

    de meest voorkomende rassen en hun gebruiksdoel en het geven van uitvoering aan het opmaken van een signalement;

  • 3.

    de specifieke gedragspatronen en de meest voorkomende gedragsafwijkingen;

  • 4.

    het hanteren van een dier, ook na een ongeval;

  • 5.

    de samenstelling van voedermiddelen, voederbehoeften, voedingsmethoden en eetgewoonten voor zover van belang voor het bewegingsapparaat;

  • 6.

    het harnachement van het paard en de invloed daarvan op houding en beweging;

  • 7.

    de invloed van het orthopedisch beslag op het houdings- en bewegingsapparaat.

F

Fysiotherapie

De cursist heeft kennis van:

  • 1.

    de implicaties van de anatomische bouw, de fysiologische- en pathofysiologische reactiemechanismen en het gedrag van het dier in vergelijking met de mens;

  • 2.

    de theoretische grondslag en de praktische uitvoering van een klinisch onderzoek bij het dier;

  • 3.

    indicaties en contra-indicaties op het gebied van de fysiotherapie in de diergeneeskunde.

De cursist kan:

  • 4.

    op basis van de diagnose van de dierenarts via een fysiotherapeutische werkdiagnose tot een doel van behandeling komen;

    • a.

      Bewegingstherapie

      De cursist kan bewegingstherapieën uitvoeren met als behandelingsdoel;

      • 1.

        gewrichtsmobilisatie;

      • 2.

        spierfunctieverbetering, waaronder spierkracht, spiertonus en spierlengte;

      • 3.

        verbetering van het algehele uithoudingsvermogen;

      • 4.

        verbetering van de stabilisatie van het gewricht, met name door verbetering van de proprioceptie, spierkracht en het artho kinethische reflex mechanisme (AKRM);

      • 5.

        pijnvermindering;

    • b.

      Massagetherapie

      De cursist kan massage-therapie uitvoeren met als behandelingsdoel:

      • 1.

        pijnvermindering;

      • 2.

        detonisering van musculatuur;

      • 3.

        tonisering van musculatuur;

      • 4.

        verbetering van de circulatie: arterieel, veneus en lymfatisch.

      • 5.

        mobilisering van huid en onderhuids bindweefsel;

    • c.

      Fysische therapie in engere zin

      De cursist kan fysische therapie in engere zin uitvoeren met de volgende behandeldoeleinden:

      • 1.

        pijnvermindering;

      • 2.

        beïnvloeding van metabole processen;

      • 3.

        beïnvloeding van de circulatie;

      • 4.

        verbetering van de wondgenezing en fractuurgenezing;

      • 5.

        mobilisering;

      • 6.

        beïnvloeding van de musculaire tonus;

    • d.

      Voorlichting

      De student is in staat om over de medische- en dierfysiotherapeutisch-diagnostische gegevens schriftelijk en mondeling te communiceren met de eigenaar van de patiënt, de eventuele verwijzer of andere betrokkenen.

      De student is in staat voorlichting te geven in de preventieve en curatieve sfeer.

3

Opleidingsprogramma

A

Toelatingsvoorwaarden

Het bezit van een getuigschrift als bedoeld in artikel 28 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

B

Opleidingsprogramma:

De opleiding bestaat uit theoretisch onderwijs, dat een tijdsperiode van maximaal twee jaar beslaat, en een stageperiode.

Het theoretisch onderwijs en de stageperiode zijn erop gericht dat de cursist voldoet aan de door de minister vastgestelde eisen die zijn verwoord in de leerdoelen, bedoeld in hoofdstuk 2 van dit leerplan.

– Inrichting van het theoretisch onderwijs

Het onderwijs beslaat een tijdsperiode van maximaal twee jaar. Voordat de cursist wordt toegelaten tot het examen van de opleiding fysiotherapie bij dieren, voldoet deze aan de eisen gesteld in het leerplan van deze opleiding. In het theoretisch onderwijs worden de volgende programmaonderdelen gedoceerd en getoetst:

  • A.

    Functionele morfologie;

  • B.

    Fysiologie;

  • C.

    Ziektekunde van orgaansystemen;

  • D.

    Farmacologie;

  • E.

    Zoötechniek;

  • F.

    Fysiotherapie bij dieren.

– Inrichting stage

De stage is een onderdeel van de opleiding tot dierenfysiotherapeut. De stage heeft tot doel de cursisten in de gelegenheid te stellen hun kennis, inzicht en vaardigheden op het gebied van de dierfysiotherapie onder begeleiding te oefenen en te hanteren, zodat zij aan het einde van de opleiding tot dierenfysiotherapeut zelfstandig beroepsmatig kunnen functioneren.

Tijdens de stageperiode, welke geen vast omschreven tijdsperiode omvat, dient de stagiaire ten minste 36 behandelingen te hebben bijgewoond of uitgevoerd. Daarbij wordt ernaar gestreefd dat de werkdiagnose door de betreffende cursist wordt gesteld. Deze handelingen dienen zo veel mogelijk gelijkwaardig verdeeld te worden over de onderdelen hond en paard. Van ten minste twee casus wordt een verslag gemaakt, waaronder minimaal één casus binnen het onderdeel hond en één casus binnen het onderdeel paard.

De stagiaire kan voor de casus hond van een ander stageadres gebruik maken dan voor de casus paard, doch slechts met voorafgaande toestemming van de opleiding kan van meer dan twee stageadressen gebruik gemaakt worden.

– Stagereglement

De onderwijsinstelling is verantwoordelijk voor de organisatie van de stage.

De onderwijsinstelling is verantwoordelijk voor het toewijzen van stage adressen.

In samenspraak met de stagebegeleider en de onderwijsinstelling kan de stagiaire een ander stageadres toegewezen worden.

De stagiair dient zich te houden aan de interne regels van de stage-instelling.

De stagiair heeft de verplichting van geheimhouding omtrent al hetgeen hem als geheim is toevertrouwd of waarvan hij het vertrouwelijk karakter moet begrijpen.

De stagiaire heeft recht op goede begeleiding.

Bij de stagebeoordeling ‘onvoldoende’ zal de stage in gelijke categorie maar op een ander adres moeten worden overgedaan. Bij herhaald ‘onvoldoende’ is het in belang van alle betrokkenen dat de stagiaire met de stage stopt.

– Bij de stage betrokkenen

Stagiair: een cursist van de onderwijsinstelling die, in de dierfysiotherapie bij dierenpraktijk van de stagebegeleider, onder begeleiding van de stagebegeleider en onder controle van de onderwijsinstelling activiteiten ontplooit ter realisering van de doelstellingen van de stage.

Stagebegeleider: beroepskracht die werkzaam is in en toegelaten is tot het verrichten van dierfysiotherapie en zich bezig houdt met de praktische en patiëntgerichte begeleiding van de stagiaire. De taken van een stagebegeleider zijn in ieder geval:

  • 1.

    het onder zijn leiding laten verrichten van een onderzoek;

  • 2.

    het in overleg met de stagiair initiëren van een behandelplan en het begeleiden hiervan;

  • 3.

    het helpen verwerken en evalueren van probleemsituaties in de relatie met de patiënten;

  • 4.

    het beoordelen van het functioneren van de stagiair;

  • 5.

    het bespreken van de stagebeoordeling met de stagiair en een vertegenwoordiger van de onderwijsinstelling.

Onderwijsinstelling: de organisatie welke een opleiding tot dierenfysiotherapeut verzorgt en via een door haar aangewezen vertegenwoordiger contact houdt met de stagiair en de stagebegeleider.

– Einddoel stage

De stagiair kan op een juiste wijze het contact met de patiënt leggen, waardoor de patiënt het onderzoek of de behandeling accepteert. De stagiaire is in staat met behulp van de verstrekte onderzoeksgegevens van de dierenarts zelfstandig anamnese, inspectie en onderzoek af te nemen, of uit te voeren en een behandelingsplan in te stellen of uit te voeren.