Besluit van 11 februari 2015, houdende regels inzake de verstrekking van subsidies door de Minister van Infrastructuur en Milieu (Kaderbesluit subsidies I en M)

Kaderbesluit subsidies I en M

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 8 juli 2014, nr. IenM/BSK-2014/135720, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 4 september 2014, no.W14.14.0233IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 9 februari 2015, nr. IenM/BSK-2015/22855, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

Artikel

1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • aanvrager: natuurlijk persoon of rechtspersoon die een subsidie aanvraagt op grond van een ministeriële regeling als bedoeld in artikel 2;

  • algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard («de algemene groepsvrijstelling») (PbEU 26.6.2014, L187/1), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

  • de-minimis verordening: Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU L352/1), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

    Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de de-minimissteun in de visserij -en aquacultuursector (PbEU 28.6.2014, L190), Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 2017 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard, (PbEU 1.7.2014, L193) dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

  • Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie, gelet op de artikelen 106, derde lid, 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) heeft vastgesteld;

  • ondernemer: een natuurlijk persoon of een rechtspersoon die een onderneming in stand houdt;

  • onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

  • penvoerder: de door een samenwerkingsverband aangewezen natuurlijk persoon of rechtspersoon die als gemachtigde van het samenwerkingsverband optreedt;

  • samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit ten minste twee deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van uitvoering van activiteiten;

  • wet: Kaderwet subsidies I en M.

Hoofdstuk

2

Verstrekken van subsidie

Artikel

2

Artikel

3

Een subsidie wordt verstrekt aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon die voor eigen rekening en risico activiteiten uitvoert die ten goede komen aan de Nederlandse economie.

Artikel

4

Artikel

5

Hoofdstuk

3

Subsidiabele kosten

Artikel

6

Artikel

7

Hoofdstuk

4

Subsidieplafond en wijze van verdelen

Artikel

8

Artikel

9

Indien bij de vaststelling van een subsidieplafond is gekozen de subsidie te verdelen op volgorde van rangschikking, worden bij ministeriële regeling rangschikkingcriteria vastgesteld en, indien meerdere rangschikkingcriteria worden vastgesteld, de onderlinge weging daarvan. Indien Onze Minister zich bij de rangschikking van aanvragen laat adviseren door een persoon of meerdere personen die of een college dat niet onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam is, wordt bij ministeriële regeling bepaald door wie en op welke wijze het advies wordt uitgebracht.

Hoofdstuk

5

Indienen van de aanvraag tot subsidieverlening

Artikel

10

Hoofdstuk

6

Afwijzingsgronden

Artikel

11

Onze Minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien de aanvraag niet voldoet aan de bij of krachtens dit besluit gestelde regels.

Artikel

12

Onze Minister beslist voorts afwijzend op een aanvraag om subsidie indien:

  • a.

    door de toepassing van een de-minimisverordening, een bedrag aan de-minimis steun zou worden verstrekt dat hoger is dan geoorloofd op grond van deze verordening;

  • b.

    onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkene de activiteiten kunnen financieren;

  • c.

    het onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten binnen een bij ministeriële regeling gestelde termijn kunnen worden voltooid;

  • d.

    het aannemelijk is dat de activiteiten ook zonder subsidie worden uitgevoerd;

  • e.

    onvoldoende vertrouwen bestaat in de technische haalbaarheid van de activiteiten;

  • f.

    onvoldoende vertrouwen bestaat in de economische haalbaarheid van de activiteiten;

  • g.

    de activiteiten onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie;

  • h.

    onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkenen de capaciteiten hebben om de activiteiten naar behoren uit te voeren;

  • i.

    de kosten die in aanmerking komen voor subsidie niet aannemelijk of redelijk zijn;

  • j.

    het een aanvrager betreft, tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, zesde lid, onderdeel a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • k.

    er naar het oordeel van Onze Minister onaanvaardbaar risico bestaat dat de uitvoering van een voorgenomen activiteit een onevenredige inbreuk zal maken op de economische, ecologische of sociale dimensie van duurzaamheid.

Artikel

13

Bij ministeriële regeling kunnen andere afwijzingsgronden dan de afwijzingsgronden, bedoeld in artikel 11 en 12, worden vastgesteld.

Hoofdstuk

7

Subsidieverstrekking

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

16

Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de regels inzake een subsidie lager dan € 25.000,– van toepassing zijn op een subsidie van € 25.000,– of meer of dat de regels inzake een subsidie van € 25.000,– tot € 125.000,– van toepassing zijn op subsidies van € 125.000,– of meer.

Hoofdstuk

8

Verplichtingen van de subsidie-ontvanger

Artikel

17

Artikel

18

De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan Onze Minister zodra aannemelijk is dat:

  • a.

    de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht; of,

  • b.

    niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

Artikel

19

Artikel

20

Artikel

21

Onze Minister kan bij de beschikking tot subsidieverstrekking nadere verplichtingen opleggen.

Artikel

22

Hoofdstuk

9

Betaling en bevoorschotting

Artikel

23

Hoofdstuk

10

Subsidievaststelling

Artikel

24

Artikel

25

Hoofdstuk

11

Samenwerkingsverbanden

Artikel

26

Hoofdstuk

12

Misbruik en oneigenlijk gebruik

Artikel

27

Hoofdstuk

12*

Slotbepalingen en overgangsbepalingen

Artikel

28

Wijzigt het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel

32

Dit besluit wordt aangehaald als: Kaderbesluit subsidies I en M.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar
Willem-Alexander
De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus
De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten