Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 16 oktober 2017, nr. IENM/BSK-2017/164339, houdende vaststelling van regels voor subsidies ter bevordering van de totstandkoming van klimaattechnologieën en – innovaties in transport (Subsidieregeling Demonstratie Klimaattechnologieën en – innovaties in transport)

Subsidieregeling Demonstratie Klimaattechnologieën en – innovaties in transport

Artikel

1

Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • alternatieve brandstoffen: brandstoffen of energiebronnen die, althans gedeeltelijk, dienen als vervanging van fossiele bronnen in de energievoorziening voor vervoer en die ertoe kunnen bijdragen dat de energievoorziening koolstofvrij wordt en de milieuprestaties van de vervoersector verbeteren, waarbij biobrandstoffen voldoen aan artikel 17 van de Richtlijn hernieuwbare energie;

  • hernieuwbare energiebronnen: energie uit hernieuwbare, niet-fossiele bronnen, te weten wind- en zonne-energie, aerothermische, geothermische en hydrothermische energie en energie uit de oceanen, waterkracht, biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogas;

  • emissiearm vervoermiddel voor vervoer over de weg:

    • personenauto’s en bestelbussen, met voertuigkwalificaties M of N, met een tank-to-wheel-emissie van maximaal 50 gram CO2 per kilometer en die voldoen aan de emissienormen van Euro 6d voor NOx en fijn stof als bedoeld in Verordening (EG) nr. 715/2007 en Verordening (EG) nr. 692/2008, gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 2016/646, en

    • vrachtauto’s en personenbussen, met voertuigkwalificaties M of N, die beschikken over een elektrisch aandrijflijn, een hybride aandrijflijn, of geschikt zijn voor het rijden op een brandstofmengsel dat voor ten minste 30 procent bestaat uit een alternatieve brandstof die volledig is gemaakt met behulp van hernieuwbare energiebronnen, en voldoen aan de emissienormen van Euro VI als bedoeld in Verordening (EG) nr. 595/2009;

  • haveninfrastructuur: infrastructuur en faciliteiten, als bedoeld in artikel 2, onderdeel 157 van de algemene groepsvrijstellingverordening, voor het verrichten van vervoer gerelateerde havendiensten, zoals ligplaatsen die voor het afmeren van schepen worden gebruikt, kademuren, aanlegsteigers en drijvende pontons in getijdegebieden, dokken, gedempte gronden en landaanwinningen, infrastructuur voor alternatieve brandstoffen en ontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen;

  • investering lokale infrastructuurvoorziening: een investering in lokale infrastructuurvoorzieningen als bedoeld in artikel 56 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, waarbij sprake is van het bouwen of upgraden van lokale infrastructuurvoorzieningen voor infrastructuur die op het lokale niveau bijdraagt tot het verbeteren van het ondernemings- en consumentenklimaat en het moderniseren en ontwikkelen van de industriële basis;

  • investering milieubescherming: een project inhoudende een investering in milieubescherming als bedoeld in artikel 36 en artikel 2, onderdeel 101, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, waarbij sprake is van een maatregel die is gericht op preventie of herstel van aantastingen van de natuurlijke omgeving of de natuurlijke hulpbronnen door de eigen activiteiten van een begunstigde, op beperking van het risico op dergelijke aantastingen, dan wel op aanmoediging van een rationeler gebruik van die hulpbronnen, daaronder begrepen energiebesparende maatregelen en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen;

  • Kaderbesluit: Kaderbesluit subsidies I en M;

  • luchthaveninfrastructuur: infrastructuur en uitrusting als bedoeld in artikel 2, onderdeel 144, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, voor het verrichten van luchthavendiensten door de luchthaven voor luchtvaartmaatschappijen en de diverse dienstverrichters, met inbegrip van start- en landingsbanen, terminals, platforms, taxibanen, gecentraliseerde grondafhandelingsinfrastructuur en alle andere voorzieningen die de luchthavendiensten rechtstreeks ondersteunen, evenwel met uitsluiting van infrastructuur en uitrusting die in hoofdzaak noodzakelijk is voor het uitoefenen van niet-luchtvaart gebonden activiteiten;

  • Minister: Minister van Infrastructuur en Milieu;

  • niet-gouvernementele organisatie: een niet op winst gerichte organisatie die onafhankelijk is van de overheid en beschikt over rechtspersoonlijkheid;

  • onderzoeksorganisatie: organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding als bedoeld in artikel 2, onderdeel 83, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • project cofinanciering: een investering in lokale infrastructuurvoorzieningen die valt binnen het niet gesubsidieerde deel van een plan waarvoor ten dele subsidie vanuit een Europees subsidieprogramma van de Europese Unie is toegekend;

  • project experimentele ontwikkeling: een project inhoudende experimentele ontwikkeling, bedoeld in artikel 2, onderdeel 86, van de algemene groepsvrijstellingsverordening waarbij sprake is van het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technologische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden, gericht op het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten;

  • project haalbaarheidsstudie: een project inhoudende een haalbaarheidsstudie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 87, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, waarbij sprake is van een onderzoek of analyse van het potentieel van een project, met als doel de besluitvorming te ondersteunen door objectief en rationeel de sterke en de zwakke punten van een project, de kansen en risico’s in kaart te brengen, waarbij ook wordt aangegeven welke middelen nodig zijn om het project te kunnen doorvoeren en wat de uiteindelijke slaagkansen zijn;

  • project innovatiecluster: het organiseren van een innovatiecluster als bedoeld in artikel 2, onderdeel 92, en artikel 27 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, waarbij sprake is van een structuur of georganiseerde groepering van onafhankelijke partijen die tot doel hebben innovatieve activiteiten te stimuleren door het delen van faciliteiten en de uitwisseling van kennis en deskundigheid te bevorderen, en door daadwerkelijk bij te dragen aan technologieoverdracht, netwerking, informatieverspreiding en samenwerking tussen de ondernemingen en andere organisaties binnen het cluster;

  • project proeftuin: een project experimentele ontwikkeling dat wordt gecombineerd met een investering lokale infrastructuur, een investering milieubescherming of beide;

  • Richtlijn hernieuwbare energie: Richtlijn 2009/28/EG van het Europees parlement en de raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEU 2009, L 140);

  • Verordening (EG) nr. 715/2007 en Verordening (EG) nr. 692/2008, gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 2016/646: Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PbEU 2007, L 171) en Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie van 18 juli 2008 tot uitvoering en wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PbEU 2008, L 199), als gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 2016/646 van de Commissie van 20 april 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 692/2008 wat de emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 6) betreft (PbEU 2016, L 109);

  • Verordening (EG) 595/2009: Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro VI) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 en Richtlijn 2007/46/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 80/1269/EEG, 2005/55/EG en 2005/78/EG (PbEU 2009, L 188);

  • Voertuigkwalificaties M, M2, N, N1, N2 en N3: de voertuigkwalificaties M en N als bedoeld in bijlage II, onderdeel A, van de Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (Kaderrichtlijn)(PbEU 2007, L 263).

Artikel

3

Doel van de regeling

Deze regeling heeft als doel het ondersteunen van projecten gericht op technologie- en innovatieontwikkeling in de pre-commerciële fase, die een bijdrage leveren aan het bereiken van een reductie van met name de emissie van CO2, alsmede de emissies van NOx, fijn stof en geluid, in de sector mobiliteit en transport door het gebruik van vervoermiddelen die in hun energiebehoefte worden voorzien door alternatieve brandstoffen.

Artikel

4

Verstrekken van subsidie voor een project cofinanciering

Onze Minister kan subsidie verstrekken voor een project cofinanciering dat:

  • a.

    bijdraagt aan het realiseren van de doelstelling van deze regeling;

  • b.

    gericht is op de uitrol van een lokale infrastructuurvoorziening die gebruikt wordt voor alternatieve brandstoffen;

  • c.

    de gerealiseerde lokale infrastructuurvoorziening op open, transparante en niet-discriminerende basis beschikbaar stelt als bedoeld in artikel 56, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • d.

    geen investering in luchthaveninfrastructuur of haveninfrastructuur betreft;

  • e.

    er in voorziet dat iedere vorm van toewijzing aan een derde om de lokale infrastructuurvoorzieningen te exploiteren op open, transparante en niet-discriminerende basis plaatsvindt als bedoeld in artikel 56, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, en

  • f.

    in Nederland wordt uitgevoerd.

Artikel

5

Verstrekken van subsidie voor een project innovatiecluster

Onze Minister kan subsidie verstrekken voor een project innovatiecluster dat:

  • a.

    bijdraagt aan het realiseren van de doelstelling van deze regeling;

  • b.

    zich richt op de alternatieve brandstoffen waterstof, biobrandstof of elektriciteit in de sector transport en mobiliteit;

  • c.

    er in voorziet dat toegang tot de panden, faciliteiten en activiteiten van het cluster openstaat voor meerdere gebruikers en op transparante en niet-discriminerende basis wordt verleend als bedoeld in artikel 27, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • d.

    er in voorziet dat de vergoedingen die voor het gebruik van de faciliteiten van het cluster en voor deelname aan de activiteiten van het cluster worden berekend, overeenstemmen met de marktprijs of de kosten ervan weerspiegelen, als bedoeld in artikel 27, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, en

  • e.

    in Nederland wordt uitgevoerd.

Artikel

6

Verstrekken van subsidie voor een project experimentele ontwikkeling

Onze Minister kan subsidie verstrekken voor een project experimentele ontwikkeling dat in Nederland wordt uitgevoerd en bijdraagt aan:

  • a.

    het realiseren van de doelstelling van deze regeling;

  • b.

    het versnellen van de ontwikkeling van emissiearme vervoermiddelen voor vervoer over de weg van goederen en personen met voertuigkwalificaties N1, N2, N3 of M2, en

  • c.

    de uitrol of het gebruik van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen uit hernieuwbare bronnen.

Artikel

7

Verstrekken van subsidie voor een project haalbaarheidsstudie

Onze Minister kan subsidie verstrekken voor een project haalbaarheidsstudie dat:

  • a.

    bijdraagt aan het realiseren de doelstelling van deze regeling;

  • b.

    bijdraagt aan het versnellen van de ontwikkeling van emissiearme vervoermiddelen voor vervoer over de weg van goederen en personen met voertuigkwalificaties N1, N2, N3 of M2;

  • c.

    bijdraagt aan de uitrol of het gebruik van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen uit hernieuwbare bronnen;

  • d.

    inhoudt een onderzoek of analyse van het potentieel van een project experimentele ontwikkeling, en

  • e.

    in Nederland wordt uitgevoerd.

Artikel

8

Verstrekken van subsidie voor een project proeftuin

Artikel

9

Verstrekken van subsidie voor een investering lokale infrastructuurvoorziening als onderdeel van een project proeftuin

Onze Minister kan subsidie verstrekken voor een investering lokale infrastructuurvoorziening als onderdeel van een project proeftuin die:

  • a.

    voldoet aan de in artikel 4, onder c tot en met e, bedoelde voorwaarden;

  • b.

    in Nederland wordt uitgevoerd, en

  • c.

    indien het een investering in infrastructuur voor waterstof betreft, plaatsvindt in:

    • 1°.

      de provincie Groningen, de provincie Brabant,

    • 2°.

      de gemeenten Amsterdam, Den Haag of Utrecht, of

    • 3°.

      de Luchthaven Schiphol in de gemeente Haarlemmermeer of de Haven van Rotterdam in de gemeente Rotterdam.

Artikel

10

Verstrekken van subsidie voor een investering milieubescherming als onderdeel van een project proeftuin

Onze Minister kan subsidie verstrekken voor een investering milieubescherming als onderdeel van een project proeftuin die:

  • a.

    de aanvrager in staat stelt het uit zijn activiteiten voortvloeiende niveau van milieubescherming te verhogen door verder te gaan dan de geldende normen van de Europese Unie, ongeacht of er nationale normen bestaan die strenger zijn dan de normen van de Europese Unie, of de aanvrager, bij ontstentenis van normen van de Europese Unie, in staat stelt het uit zijn activiteiten voortvloeiende niveau van milieubescherming te verhogen, en

  • b.

    geen investering bevat die wordt uitgevoerd om te voldoen aan reeds vastgestelde en nog niet in werking getreden normen van de Europese Unie, met uitzondering van:

    • 1°.

      de aanschaf van nieuwe vervoermiddelen voor vervoer per spoor, over de weg, over de binnenwateren en over zee die aan vastgestelde normen van de Europese Unie voldoen, mits deze aanschaf plaatsvindt vóór de inwerkingtreding van die normen en, wanneer die normen bindend worden, deze niet op reeds vóór die datum aangeschafte vervoermiddelen van toepassing zijn, of

    • 2°.

      het retrofitten van bestaande vervoermiddelen voor vervoer per spoor, over de weg, over de binnenwateren en over zee, mits de normen van de Europese Unie nog niet van kracht waren op het tijdstip dat die vervoermiddelen in bedrijf werden genomen, en die normen, zodra deze bindend worden, niet met terugwerkende kracht op die vervoermiddelen van toepassing zijn.

Artikel

11

Maximale projectduur

De maximale duur van projecten waarvoor subsidie kan worden verstrekt is:

  • a.

    bij een project cofinanciering: de duur van het project waar het project cofinanciering deel van uitmaakt en waarvoor subsidie vanuit een Europees subsidieprogramma is toegekend;

  • b.

    bij een project innovatiecluster: 2 jaar;

  • c.

    bij een project experimentele ontwikkeling: 2 jaar;

  • d.

    bij een project haalbaarheidsstudie: 6 maanden;

  • e.

    bij een project proeftuin: 3 jaar.

Artikel

12

Subsidieplafonds

Artikel

13

Aanvraagperiode

Artikel

14

Aanvragers

Artikel

15

Aanvraagvereisten

Artikel

16

Wijze van verdelen

Artikel

17

Beoordelingscriteria

Artikel

18

Weigeringsgronden

Een subsidieaanvraag wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 11 en 12 van het Kaderbesluit, in ieder geval afgewezen indien:

  • a.

    er al een subsidie is verstrekt op grond van deze regeling voor hetzelfde project;

  • b.

    er sprake is van ongeoorloofde cumulatie van steun als bedoeld in artikel 8 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • c.

    er sprake is van een onderneming in moeilijkheden als bedoeld artikel 2, achttiende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • d.

    indien de werkzaamheden aan het project reeds zijn aangevangen voordat de aanvraag voor dat project is ingediend en het stimulerend effect als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening daardoor ontbreekt;

  • e.

    de subsidieverstrekking niet in overeenstemming is met enige andere bepaling in de algemene groepsvrijstellingsverordening, of

  • f.

    een project minder dan 70 punten heeft behaald in de rangschikking.

Artikel

19

Hoogte van de subsidie

Artikel

20

Subsidiabele kosten

Artikel

21

Berekening subsidiabele kosten bij toepassing integrale kostensystematiek

Artikel

22

Berekening subsidiabele kosten bij toepassing kosten per kostendrager met opslag

Artikel

23

Berekening met forfaitair uurtarief loonkosten

Artikel

24

Verplichtingen

Artikel

25

Adviescommissie

Artikel

26

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 oktober 2021, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op subsidies die voor 1 oktober 2021 zijn verstrekt.

Artikel

27

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Demonstratie Klimaattechnologieën en – innovaties in transport.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, S.A.M. Dijksma

Bijlage

1

Beoordelingscriteria projecten innovatiecluster

Excellentie

• De kwaliteit en duidelijkheid van de doelstellingen van het innovatiecluster in relatie tot het bepaalde in de artikelen 3 en 5 van de regeling

• De kwaliteit van de voorgestelde aanpak van het innovatiecluster: de mate waarin het project bijdraagt aan het stimuleren van innovatieve activiteiten door:

• het delen van faciliteiten en de uitwisseling van kennis en deskundigheid te bevorderen,

• daadwerkelijk bij te dragen aan technologieoverdracht, netwerking, informatieverspreiding en samenwerking tussen de ondernemingen en andere organisaties binnen het innovatiecluster

40

Impact

• Effectiviteit van de voorgestelde activiteiten van het innovatiecluster: de manier waarop het innovatiecluster gaat bijdragen aan het bepaalde in de artikel 3 en 5 van de regeling

• Kennisoverdracht en communicatie: de mate waarin het project bijdraagt aan publieke kennis en publieke inzichten, en de mate waarin het innovatiecluster een positieve bijdrage levert aan de acceptatiegraad van het onderwerp dat het innovatiecluster vertegenwoordigt

40

Uitvoering

• Projectmanagement: de kwaliteit en efficiëntie van de uitvoering van het project en het projectmanagement in het licht van de samenwerking tussen de bij het project betrokken partijen, opvolging en rapportage, risicobeheer, financieel management en stakeholder-management

• Begroting: is de begroting voldoende duidelijk uitgewerkt, staan de opgevoerde kosten in redelijke verhouding tot de omschreven activiteiten en is het voldoende onderbouwd dat de deelnemers hun eigen aandeel in het project kunnen financieren

• Samenwerking: kwaliteit van de samenwerking tussen de verschillende (keten-) partners en de mate waarin de partners een representatieve afspiegeling zijn van de markt van het betreffende onderwerp

20

Bijlage

2

Beoordelingscriteria projecten experimentele ontwikkeling, haalbaarheidsstudie en proeftuin

Excellentie

TOTAAL:

30

40

40

De kwaliteit en duidelijkheid van de doelstellingen van het project in relatie tot het bepaalde in artikelen 3, 6, 7 en 8 van de regeling

8

10

20

De kwaliteit van de voorgestelde aanpak van het project en de mate waarin de samenhang tussen technologie en andere aspecten zoals gedrag en regelgeving in het project worden geadresseerd, zowel ten aanzien van de inhoudelijke projectaanpak als de samenwerking tussen relevante partijen

12

10

20

De mate waarin technologische vernieuwing wordt gerealiseerd of wezenlijke nieuwe toepassingen worden gerealiseerd van een bestaande technologie

10

20

n.v.t.

Impact

TOTAAL:

50

40

40

Vervolgpotentieel: De manier waarop het project gaat bijdragen aan het bepaalde in artikel 4 en artikel 5, eerste lid, onder a, van de regeling, en hoe het projectresultaat zelf een vervolg krijgt, op basis van o.a. een exploitatie- of businessplan, bijdragen aan de ontwikkeling van wet- en regelgeving, normen en standaarden

20

10

20

Verdienpotentieel: de mate waarin het project kansen creëert voor de Nederlandse economie, o.a. groei van omzet en werkgelegenheid en exportkansen

10

20

20

Kennisoverdracht en communicatie: de mate waarin het project bijdraagt aan publieke kennis en publieke inzichten, de wijze waarop resultaten worden gecommuniceerd en de mate waarin het project een positieve bijdrage levert aan de acceptatiegraad van de voorgestelde innovatie

15

5

n.v.t.

Neveneffecten: de effecten van het project op niet klimaat-gerelateerde uitlaatgasemissies en geluid

5

5

n.v.t

Uitvoering

TOTAAL:

20

20

20

Projectmanagement: de kwaliteit en efficiëntie van de uitvoering van het project, opvolging en rapportage, risicobeheer, financieel management en stakeholder-management

8

8

10

Begroting: is de begroting voldoende duidelijk uitgewerkt, staan de opgevoerde kosten in redelijke verhouding tot de omschreven activiteiten en is voldoende onderbouwd dat de deelnemers hun eigen aandeel in het project kunnen financieren

6

6

10

Samenwerking: kwaliteit van de samenwerking tussen de verschillende (keten-)partners

6

6

n.v.t.

TOTAAL

100

100

100