Artikel
1.1
Bronbelasting
Onder de naam bronbelasting wordt een belasting geheven van het lichaam, bedoeld in artikel 2.1.
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Onder de naam bronbelasting wordt een belasting geheven van het lichaam, bedoeld in artikel 2.1.
Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
voordeelgerechtigde: een lichaam dat gerechtigd is tot voordelen als bedoeld in artikel 3.1, met dien verstande dat een lichaam als bedoeld in artikel 2, twaalfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt aangemerkt als voordeelgerechtigde met betrekking tot voordelen als bedoeld in artikel 3.1 waartoe de houders van stemrechten, kapitaalbelangen of winstrechten in dat lichaam door tussenkomst van dat lichaam zijn gerechtigd;
inhoudingsplichtige:
naamloze vennootschappen;
besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid;
open commanditaire vennootschappen;
andere, al dan niet rechtspersoonlijkheid bezittende, vennootschappen waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld;
coöperaties en verenigingen op coöperatieve grondslag;
onderlinge waarborgmaatschappijen;
verenigingen;
stichtingen;
andere rechtspersonen;
fondsen voor gemene rekening als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969;
doelvermogens;
met de lichamen, genoemd onder 1° tot en met 11°, vergelijkbare buitenlandse lichamen;
lichamen als bedoeld in artikel 2, twaalfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, behalve voor zover de voordeelgerechtigde stemrechten, kapitaalbelangen of winstrechten houdt in dat lichaam en is gevestigd in een staat die dat lichaam niet als een belastingplichtige voor een naar de winst geheven belasting beschouwt;
aan de voordeelgerechtigde gelieerde inhoudingsplichtige: een inhoudingsplichtige:
waarin de voordeelgerechtigde onmiddellijk of middellijk een kwalificerend belang heeft;
die onmiddellijk of middellijk een kwalificerend belang heeft in de voordeelgerechtigde;
waarin een derde onmiddellijk of middellijk een kwalificerend belang heeft, terwijl die derde tevens onmiddellijk of middellijk een kwalificerend belang heeft in de voordeelgerechtigde;
waarin de voordeelgerechtigde onmiddellijk of middellijk een belang heeft en waarin hij samen met een of meer andere lichamen die met hem een samenwerkende groep als bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 vormen onmiddellijk of middellijk een kwalificerend belang heeft;
die onmiddellijk of middellijk een belang heeft in de voordeelgerechtigde en die samen met een of meer andere lichamen die met die inhoudingsplichtige een samenwerkende groep als bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 vormen onmiddellijk of middellijk een kwalificerend belang heeft in de voordeelgerechtigde; of
waarin lichamen die deel uitmaken van een samenwerkende groep als bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 gezamenlijk onmiddellijk of middellijk een kwalificerend belang hebben en die lichamen tevens gezamenlijk onmiddellijk of middellijk een kwalificerend belang hebben in de voordeelgerechtigde;
kwalificerend belang: een belang waarmee een zodanige invloed op de besluiten van een lichaam kan worden uitgeoefend dat de activiteiten van het lichaam kunnen worden bepaald;
laagbelastende jurisdictie: een bij ministeriële regeling aangewezen staat die:
op 1 oktober van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het tijdvak, bedoeld in artikel 5.1, derde lid, lichamen niet of naar een tarief van minder dan 9% onderwerpt aan een belasting naar de winst; of
is opgenomen in een in het kalenderjaar dat voorafgaat aan het tijdvak, bedoeld in artikel 5.1, derde lid, geldende EU-lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden;
vaste inrichting: een vaste inrichting als bedoeld in artikel 3, vierde tot en met twaalfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, worden voor de heffing over de voordelen in de vorm van dividenden als bedoeld in artikel 3.1, onderdeel c, uitsluitend als inhoudingsplichtige aangemerkt de lichamen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 5°, 10° en 13°, en met de lichamen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 5° en 10°, vergelijkbare buitenlandse lichamen.
Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden bewijzen van deelgerechtigdheid in fondsen voor gemene rekening als bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, lidmaatschapsrechten in in Nederland gevestigde coöperaties en daarmee op één lijn te stellen bewijzen van deelgerechtigdheid tot het vermogen van een in Nederland gevestigde coöperatie of vereniging op coöperatieve grondslag gelijkgesteld met aandelen in vennootschappen waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld en worden de fondsen, coöperaties, onderscheidenlijk verenigingen op coöperatieve grondslag, gelijkgesteld met vennootschappen.
In afwijking van het eerste lid, onderdeel e, wordt een staat die voor het eerst bij ministeriële regeling wordt aangewezen als staat als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, en in relatie waarmee op het moment van die eerste aanwijzing reeds een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting van kracht is voor de toepassing van deze wet niet eerder als laagbelastende jurisdictie aangemerkt dan nadat sinds dat moment drie kalenderjaren zijn verstreken.
Indien de oprichting van een inhoudingsplichtige heeft plaatsgevonden naar Nederlands recht, wordt voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen die inhoudingsplichtige geacht in Nederland te zijn gevestigd. Een Europese naamloze vennootschap die bij haar oprichting werd beheerst door Nederlands recht, wordt voor de toepassing van de eerste zin geacht te zijn opgericht naar Nederlands recht.
Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden op de BES eilanden gevestigde inhoudingsplichtigen die door de toepassing van artikel 5.2 van de Belastingwet BES geacht worden niet op de BES eilanden te zijn gevestigd, geacht in Nederland te zijn gevestigd.
Belastingplichtig voor de belasting is een lichaam dat gerechtigd is tot voordelen als bedoeld in artikel 3.1 en dat:
naar de omstandigheden beoordeeld in een laagbelastende jurisdictie is gevestigd of volgens de fiscale of andere regelgeving van die jurisdictie aldaar is gevestigd;
niet in een laagbelastende jurisdictie is gevestigd, waarbij die voordelen worden toegerekend aan een vaste inrichting in een laagbelastende jurisdictie;
volgens de fiscale regelgeving van een staat, niet zijnde Nederland of een laagbelastende jurisdictie, in die staat is gevestigd en gerechtigd is tot die voordelen met als hoofddoel of een van de hoofddoelen om de heffing van belasting bij een ander te ontgaan en er sprake is van een kunstmatige constructie of transactie of reeks van constructies of samenstel van transacties waarbij:
een constructie of transactie uit verscheidene stappen of onderdelen kan bestaan;
een constructie of transactie of reeks van constructies of samenstel van transacties als kunstmatig wordt beschouwd voor zover zij, onderscheidenlijk het, niet is opgezet op grond van geldige zakelijke redenen die de economische realiteit weerspiegelen;
volgens de fiscale regelgeving van de staat waarin de voordeelgerechtigde is gevestigd, niet zijnde een laagbelastende jurisdictie, aldaar niet wordt behandeld als de gerechtigde tot die voordelen omdat die staat een lichaam waarin die voordeelgerechtigde een belang heeft als gerechtigde tot die voordelen beschouwt; of
volgens de fiscale regelgeving van de staat op grond van wiens recht de voordeelgerechtigde is opgericht, niet zijnde een laagbelastende jurisdictie, aldaar niet wordt behandeld als de gerechtigde tot die voordelen omdat die voordeelgerechtigde volgens de fiscale regelgeving van die staat niet aldaar is gevestigd, en die voordeelgerechtigde niet volgens de fiscale regelgeving van een andere staat in laatstbedoelde staat is gevestigd.
Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing indien aannemelijk wordt gemaakt dat de voordeelgerechtigde volgens de fiscale regelgeving van een andere staat, niet zijnde een laagbelastende jurisdictie, tevens in die staat is gevestigd en aldaar wordt behandeld als de gerechtigde tot de voordelen, bedoeld in het eerste lid, aanhef, en die voordeelgerechtigde niet volgens een door die staat met een andere staat gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting wordt geacht te zijn gevestigd in die andere staat.
Het eerste lid, onderdeel d, is niet van toepassing indien aannemelijk wordt gemaakt dat het lichaam, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, volgens de fiscale regelgeving van de staat waarin dat lichaam is gevestigd aldaar als de gerechtigde tot de voordelen, bedoeld in het eerste lid, aanhef, wordt beschouwd, in welk geval dat lichaam wordt geacht de voordeelgerechtigde, bedoeld in het eerste lid, te zijn.
Het eerste lid, onderdeel e, is niet van toepassing indien aannemelijk wordt gemaakt dat:
iedere achterliggende gerechtigde die al dan niet samen met een of meer andere lichamen die met die achterliggende gerechtigde een samenwerkende groep als bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 vormen een kwalificerend belang heeft in het lichaam, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, volgens de fiscale regelgeving van de staat waarin die achterliggende gerechtigde is gevestigd aldaar wordt behandeld als de gerechtigde tot de voordelen, bedoeld in het eerste lid, aanhef, en niet een lichaam is waarop zonder tussenkomst van de voordeelgerechtigde het eerste lid, onderdelen a, b, c of d, van toepassing zou zijn; of
er geen achterliggende gerechtigde is die, al dan niet samen met een of meer andere lichamen die met die achterliggende gerechtigde een samenwerkende groep als bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 vormen, een kwalificerend belang heeft in het lichaam, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e.
Onder een belang als bedoeld in het vierde lid wordt mede verstaan een middellijk belang, mits op het lichaam of de lichamen via welke het middellijke belang wordt gehouden het eerste lid, onderdeel e, van toepassing zou zijn indien dit lichaam, onderscheidenlijk die lichamen, de voordeelgerechtigde zou, onderscheidenlijk zouden, zijn. Van achterliggende gerechtigdheid als bedoeld in het vierde lid is sprake voor zover de gerechtigdheid tot de voordelen, bedoeld in het eerste lid, aanhef, rechtstreeks verband houdt met een participatie in de voordeelgerechtigde, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e.
Indien aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden wordt voldaan, wordt voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, tenzij de inspecteur het tegendeel aannemelijk maakt, de voordeelgerechtigde geacht niet gerechtigd te zijn tot de voordelen met als hoofddoel of een van de hoofddoelen om de heffing van belasting bij een ander te ontgaan en wordt geacht sprake te zijn van geldige zakelijke redenen die de economische realiteit weerspiegelen. Indien niet aan de voorwaarden, bedoeld in de eerste zin, wordt voldaan, dient de voordeelgerechtigde of de inhoudingsplichtige aannemelijk te maken dat:
de voordeelgerechtigde niet gerechtigd is tot de voordelen met als hoofddoel of een van de hoofddoelen om de heffing van belasting bij een ander te ontgaan; of
sprake is van geldige zakelijke redenen die de economische realiteit weerspiegelen.
Belastingplichtig voor de belasting is mede een lichaam als bedoeld in artikel 2, twaalfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 dat gerechtigd is tot voordelen als bedoeld in artikel 3.1, voor zover een achterliggende gerechtigde die een kwalificerend belang heeft in dat lichaam is gevestigd in een staat die dat lichaam niet als een belastingplichtige voor een naar de winst geheven belasting beschouwt en die gerechtigde op grond van het eerste lid belastingplichtig zou zijn indien hij zonder tussenkomst van dat lichaam de voordeelgerechtigde zou zijn.
De belasting wordt geheven over de voordelen in de vorm van:
renten als bedoeld in artikel 3.3;
royalty’s als bedoeld in artikel 3.4;
dividenden als bedoeld in artikel 3.4a.
Indien ter zake van voordelen als bedoeld in artikel 3.1 voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd (verrekenprijzen) die afwijken van voorwaarden die in het economische verkeer door onafhankelijke partijen zouden zijn overeengekomen, worden die voordelen bepaald alsof die laatstbedoelde voorwaarden zouden zijn overeengekomen.
De voordelen in de vorm van renten zijn de vergoedingen van welke aard dan ook – kosten daaronder begrepen – uit hoofde van geldleningen verschuldigd door:
een in Nederland gevestigde aan de voordeelgerechtigde gelieerde inhoudingsplichtige; of
een niet in Nederland gevestigde aan de voordeelgerechtigde gelieerde inhoudingsplichtige voor zover de met die vergoedingen corresponderende lasten worden toegerekend aan een vaste inrichting in Nederland.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een geldlening verstaan: een schuld die voortvloeit uit een overeenkomst van geldlening of een daarmee vergelijkbare overeenkomst.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder vaste inrichting mede verstaan: onroerende zaken, rechten, schuldvorderingen en werkzaamheden als bedoeld in artikel 17a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
De voordelen in de vorm van royalty’s zijn de vergoedingen, bedoeld in het tweede lid, verschuldigd door:
een in Nederland gevestigde aan de voordeelgerechtigde gelieerde inhoudingsplichtige; of
een niet in Nederland gevestigde aan de voordeelgerechtigde gelieerde inhoudingsplichtige voor zover de met die vergoedingen corresponderende lasten worden toegerekend aan een vaste inrichting in Nederland.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder royalty’s verstaan: vergoedingen van welke aard dan ook:
voor het gebruik van of het recht op gebruik van:
een auteursrecht op een werk op het gebied van de letterkunde, kunst of wetenschap, daaronder begrepen bioscoopfilms en software;
een octrooi;
een fabrieks- of handelsmerk;
een tekening of model;
een plan;
een geheim recept of geheime werkwijze; of
voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder vaste inrichting mede verstaan: onroerende zaken, rechten, schuldvorderingen en werkzaamheden als bedoeld in artikel 17a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
De voordelen in de vorm van dividenden zijn de voordelen uit hoofde van de gerechtigdheid – rechtstreeks of door middel van certificaten – tot de opbrengst van aandelen in, winstbewijzen van, kapitaalverstrekkingen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 aan en geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van die wet aan een in Nederland gevestigde aan de voordeelgerechtigde gelieerde inhoudingsplichtige als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel c, onder 1°, 3°, 4° of 6°.
Tot de voordelen, bedoeld in het eerste lid, behoren:
onmiddellijke of middellijke uitdelingen van winst, onder welke naam of in welke vorm ook gedaan daaronder begrepen hetgeen ter gelegenheid van inkoop van aandelen, anders dan ter tijdelijke belegging, wordt uitgekeerd boven het gemiddeld op de desbetreffende aandelen gestorte kapitaal;
hetgeen bij liquidatie op aandelen wordt uitgekeerd boven het gemiddeld op de desbetreffende aandelen gestorte kapitaal;
de nominale waarde van aandelen uitgereikt aan aandeelhouders, voor zover niet blijkt dat storting heeft plaatsgevonden of zal plaatsvinden, met dien verstande dat bijschrijving op aandelen wordt gelijkgesteld met uitreiking van aandelen;
gedeeltelijke teruggaaf van hetgeen op aandelen is gestort, voor zover er zuivere winst is, tenzij tevoren de algemene vergadering van aandeelhouders tot deze teruggaaf heeft besloten en de nominale waarde van de desbetreffende geplaatste aandelen bij statutenwijziging met een gelijk bedrag is verminderd;
hetgeen wordt uitgekeerd op winstbewijzen, daaronder begrepen hetgeen wordt genoten ter gelegenheid van afkoop of inkoop daarvan;
vergoedingen voor kapitaalverstrekkingen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en vergoedingen op geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van die wet;
gehele of gedeeltelijke teruggaaf van hetgeen op bewijzen van deelgerechtigdheid in een fonds voor gemene rekening is gestort, voor zover het vermogen van het fonds uitgaat boven hetgeen op de in omloop zijnde bewijzen van deelgerechtigdheid is gestort;
het bedrag dat als storting wordt toegerekend aan elk van de bewijzen van deelgerechtigdheid in een fonds voor gemene rekening voor zover winsten van dat fonds worden bestemd om te gelden als storting op aan deelgerechtigden uit te geven of reeds uitgegeven bewijzen van deelgerechtigdheid;
renten op inleggelden en, in het algemeen, alle vergoedingen voor kapitaalverstrekkingen aan een coöperatie of een vereniging op coöperatieve grondslag door leden als zodanig, met uitzondering van de gehele of gedeeltelijke teruggaaf van inleggelden.
Voor zover de storting op aandelen in een vennootschap bestaat uit aandelen in een andere vennootschap wordt ten aanzien van alle aandeelhouders slechts als gestort aangemerkt hetgeen op de laatstbedoelde aandelen is gestort, verminderd met hetgeen in contanten is bijbetaald. In afwijking van de eerste zin wordt, ingeval die andere vennootschap niet in Nederland is gevestigd, als gestort kapitaal aangemerkt de waarde in het economische verkeer van de ingebrachte aandelen ten tijde van de storting, tenzij deze aandelenruil in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing.
In geval van een overgang onder algemene titel in het kader van een splitsing van een rechtspersoon wordt ten aanzien van alle aandeelhouders ten hoogste een evenredig gedeelte van het bedrag van het op de aandelen in de splitsende rechtspersoon gestorte kapitaal aangemerkt als gestort kapitaal op de door de verkrijgende rechtspersonen in het kader van de splitsing toegekende aandelen, en wordt, in geval van een splitsing waarbij de splitsende rechtspersoon blijft bestaan, het op de aandelen in de splitsende rechtspersoon gestorte kapitaal in dezelfde mate verminderd. Indien in het kader van de splitsing een bijbetaling in contanten plaatsvindt, wordt voor de toepassing van de eerste zin het op de aandelen in de splitsende rechtspersoon gestorte kapitaal verminderd met deze bijbetaling. In afwijking van de eerste en tweede zin wordt, ingeval de splitsende rechtspersoon niet in Nederland is gevestigd, als gestort kapitaal op de door de verkrijgende rechtspersoon in het kader van de splitsing uitgereikte aandelen aangemerkt de waarde in het economische verkeer van het vermogen dat als gevolg van de splitsing overgaat op de verkrijgende rechtspersoon voor zover het vermogen niet bestaat uit aandelen in een in Nederland gevestigde vennootschap, tenzij deze splitsing in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing.
Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder een evenredig gedeelte verstaan: een gedeelte dat evenredig is aan de verhouding tussen de waarde in het economische verkeer ten tijde van de splitsing van de vermogensbestanddelen van de splitsende rechtspersoon die overgaan op de verkrijgende rechtspersoon en de waarde in het economische verkeer ten tijde van de splitsing van het gehele vermogen van de splitsende rechtspersoon.
Ingeval de splitsende rechtspersoon in Nederland is gevestigd en de overgang onder algemene titel in het kader van een splitsing in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing, blijft het tweede lid, eerste en tweede zin, buiten toepassing en wordt hetgeen bij de splitsing door een aandeelhouder als zodanig wordt genoten aangemerkt als een uitdeling van winst door de splitsende rechtspersoon.
In geval van een overgang onder algemene titel in het kader van een fusie van een rechtspersoon wordt ten aanzien van alle aandeelhouders ten hoogste het bedrag van het op de aandelen in de verdwijnende rechtspersoon gestorte kapitaal aangemerkt als gestort kapitaal op de door de verkrijgende rechtspersonen in het kader van de fusie toegekende aandelen. Indien in het kader van de fusie een bijbetaling in contanten plaatsvindt, wordt voor de toepassing van de eerste zin het op de aandelen in de verdwijnende rechtspersoon gestorte kapitaal verminderd met deze bijbetaling. In afwijking van de eerste en tweede zin wordt, ingeval de verdwijnende rechtspersoon niet in Nederland is gevestigd, als gestort kapitaal op de door de verkrijgende rechtspersoon in het kader van de fusie toegekende aandelen aangemerkt de waarde in het economische verkeer van het vermogen dat als gevolg van de fusie overgaat op de verkrijgende rechtspersoon voor zover het vermogen niet bestaat uit aandelen in een in Nederland gevestigde vennootschap, tenzij de fusie in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing.
Een aandelenruil, een splitsing en een fusie worden voor de toepassing van het eerste, tweede, vierde en vijfde lid, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt, geacht in overwegende mate te zijn gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing indien de aandelenruil, de splitsing, onderscheidenlijk de fusie, niet plaatsvindt op grond van zakelijke overwegingen, zoals herstructurering of rationalisering van de actieve werkzaamheden van de bij de aandelenruil, de splitsing, onderscheidenlijk de fusie, betrokken rechtspersonen. Bij een splitsing worden zakelijke overwegingen voorts niet aanwezig geacht indien de activa die bij de splitsing overgaan op de andere rechtspersoon hoofdzakelijk, onmiddellijk of middellijk, bestaan uit beleggingen, liquide middelen daaronder begrepen, of indien hetgeen bij de splitsende rechtspersoon achterblijft hoofdzakelijk, onmiddellijk of middellijk, bestaat uit beleggingen, tenzij de beleggingen die overgaan, onderscheidenlijk achterblijven, geen afzondering van ingehouden winst representeren.
De rechtspersoon die zekerheid wenst omtrent de vraag of een aandelenruil, een splitsing of een fusie in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing, kan vóór de aandelenruil, de splitsing, onderscheidenlijk de fusie, een verzoek indienen bij de inspecteur die daarop bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist.
De inspecteur stelt, op verzoek van de inhoudingsplichtige, bij voor bezwaar vatbare beschikking vast hetgeen is gestort op de aandelen in een vennootschap, alsmede het gemiddeld op de desbetreffende aandelen gestorte kapitaal.
De voordelen, bedoeld in artikel 3.1, onderdelen a en b, worden beschouwd te zijn genoten op het tijdstip waarop zij:
betaald of verrekend worden, ter beschikking van de voordeelgerechtigde worden gesteld of rentedragend worden; of
vorderbaar en tevens inbaar worden.
Gedurende het tijdvak gerijpte doch aan het einde van dat tijdvak nog niet genoten renten of royalty’s worden beschouwd op 31 december van dat tijdvak te zijn genoten.
Voor zover aannemelijk wordt gemaakt dat over een bedrag reeds met toepassing van het tweede lid belasting is geheven, behoort dat bedrag niet tot de voordelen, bedoeld in artikel 3.1, onderdelen a en b, op het moment dat het eerste lid toepassing vindt.
De voordelen, bedoeld in artikel 3.1, onderdeel c, worden beschouwd te zijn genoten op het tijdstip waarop zij ter beschikking van de voordeelgerechtigde worden gesteld.
De belasting bedraagt het hoogste percentage, bedoeld in artikel 22 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, van de voordelen, bedoeld in artikel 3.1.
Indien de inhoudingsplichtige de belasting voor zijn rekening neemt, worden voor het berekenen van de belasting de voordelen, bedoeld in artikel 3.1, vermenigvuldigd met 100/(100-T), waarbij T staat voor het geldende percentage van het tarief, bedoeld in artikel 4.1.
De inhoudingsplichtige houdt de belasting in op het tijdstip waarop de voordelen, bedoeld in artikel 3.1, worden genoten.
Voor zover de belasting niet op de voordelen, bedoeld in artikel 3.1, kan worden ingehouden, wordt de belasting geacht te zijn ingehouden op het genietingstijdstip, bedoeld in artikel 3.5.
De in te houden belasting op de voordelen, bedoeld in artikel 3.1, onderdeel c, wordt verminderd met de ten laste van de voordeelgerechtigde ter zake van die voordelen ingehouden dividendbelasting.
Onverminderd het bepaalde in artikel 20, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt de naheffingsaanslag opgelegd aan de inhoudingsplichtige dan wel aan de belastingplichtige indien de inhoudingsplichtige de belasting die moet worden afgedragen geheel of gedeeltelijk niet heeft betaald.
De na te heffen belasting ter zake van de voordelen, bedoeld in artikel 3.1, onderdeel c, wordt verminderd met de ten laste van de belastingplichtige ter zake van die voordelen afgedragen of nageheven dividendbelasting.
Artikel 47a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing ter zake van gegevens en inlichtingen alsmede gegevensdragers die van belang kunnen zijn voor de heffing van de belasting waarvan de inhouding is opgedragen aan de inhoudingsplichtige en die in het bezit zijn van:
de voordeelgerechtigde;
een derde die onmiddellijk of middellijk een kwalificerend belang heeft in die inhoudingsplichtige; of
lichamen die deel uitmaken van een samenwerkende groep als bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en die gezamenlijk onmiddellijk of middellijk een kwalificerend belang hebben in die inhoudingsplichtige.
Artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing ingeval niet of niet volledig wordt voldaan aan de informatieverplichting ingevolge het eerste lid.
De inhoudingsplichtige is gehouden de inspecteur eigener beweging juiste en volledige inlichtingen of gegevens die van belang kunnen zijn voor de heffing van de belasting waarvan de inhouding aan hem is opgedragen te verstrekken binnen twee weken nadat hem bekend is geworden dat die inlichtingen of gegevens niet, onjuist of onvolledig door hem zijn verstrekt.
Indien het aan opzet of grove schuld van de inhoudingsplichtige is te wijten dat de verplichting, bedoeld in artikel 6.3, eerste lid, niet wordt nagekomen, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 100% van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete.
De grondslag voor de boete wordt gevormd door het bedrag aan belasting dat als gevolg van het niet nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 6.3, eerste lid, niet zou zijn geheven.
Voor de toepassing van dit artikel is artikel 67o, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.
Wijzigt deze wet.
Wijzigt de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
Wijzigt de Wet op de dividendbelasting 1965.
Wijzigt de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Wijzigt de Invorderingswet 1990.
In afwijking van het eerste lid treden artikel 7.2, onderdelen B en C, en artikel 7.3 in werking met ingang van 1 januari 2020, met dien verstande dat artikel 7.2, onderdeel B, voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2020.
Deze wet wordt aangehaald als: Wet bronbelasting 2021.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.