Wet van 19 oktober 2022, houdende regels omtrent de oprichting en inrichting van een kiescollege voor de Eerste Kamer voor Nederlanders die geen ingezetenen zijn alsmede wijziging van de Kieswet ten behoeve van de verkiezing van de leden van het kiescollege voor Nederlanders die geen ingezetenen zijn en de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer door de leden van dit kiescollege (Wet kiescollege niet-ingezetenen)

Wet kiescollege niet-ingezetenen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een kiescollege op te richten en in te richten dat Nederlanders die geen ingezetenen van Nederland zijn vertegenwoordigt bij de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, en dat een voorstel tot wijziging van de Grondwet hiertoe is aanvaard, alsmede de Kieswet te wijzigen ter invoering van de verkiezing van het kiescollege door Nederlanders die geen ingezetenen zijn en de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer der Staten-Generaal door de leden van het kiescollege;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Titel

I

Begripsbepalingen

Artikel

1

In deze wet wordt verstaan onder:

  • a.

    het aantal geregistreerde kiesgerechtigden: het aantal kiesgerechtigden dat is geregistreerd als kiezer voor de verkiezing van het kiescollege op grond van artikel Pa 3 in samenhang met artikel D 2 van de Kieswet;

  • b.

    ingezetenen: zij die hun werkelijke woonplaats in Nederland hebben; en

  • c.

    Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel

2

Zij die als ingezetene met een adres in een gemeente zijn ingeschreven in de basisregistratie personen, worden voor de toepassing van deze wet, behoudens bewijs van het tegendeel, geacht werkelijke woonplaats in Nederland te hebben.

Titel

II

De inrichting en samenstelling van het kiescollege

Hoofdstuk

I

Algemene bepalingen

Artikel

3

Er is een kiescollege voor de Eerste Kamer voor Nederlanders die geen ingezetenen zijn.

Artikel

4

Het kiescollege is gevestigd te ’s-Gravenhage.

Hoofdstuk

II

Het kiescollege

Artikel

5

Artikel

6

De burgemeester van ’s-Gravenhage is voorzitter van het kiescollege.

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Alvorens hun functie te kunnen uitoefenen, leggen de leden van het kiescollege in de vergadering, in handen van de voorzitter, de volgende eed (verklaring en belofte) af:

«Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot lid van het kiescollege benoemd te worden, rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst heb gegeven of beloofd.

Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen.

Ik zweer (beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als lid van het kiescollege naar eer en geweten zal vervullen.

Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!»

(Dat verklaar en beloof ik!»)

Artikel

11

Het kiescollege stelt voor zijn leden een gedragscode vast.

Artikel

12

Het kiescollege stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast.

Artikel

13

Artikel

14

Het kiescollege vergadert na de periodieke verkiezing van zijn leden voor de eerste maal in nieuwe samenstelling op de dag dat de leden van het kiescollege in oude samenstelling aftreden.

Artikel

15

Artikel

16

Artikel

17

De voorzitter heeft het recht in de vergadering aan de beraadslaging deel te nemen.

Artikel

18

De leden van het kiescollege kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor dan wel worden verplicht getuigenis af te leggen als bedoeld in artikel 165, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over hetgeen zij in de vergadering van het kiescollege hebben gezegd of aan het kiescollege schriftelijk hebben overgelegd.

Artikel

19

Artikel

20

Artikel

21

De leden van het kiescollege stemmen zonder last.

Artikel

22

Artikel

23

Voor het tot stand komen van een beslissing bij stemming wordt de volstrekte meerderheid vereist van hen die een stem hebben uitgebracht.

Artikel

24

Artikel

25

Artikel

26

Hoofdstuk

III

Geldelijke voorzieningen ten behoeve van de leden van het kiescollege

Artikel

27

Artikel

28

Hoofdstuk

IV

De griffier

Artikel

29

Titel

III

Wijziging van de Kieswet

Artikel

30

Wijzigt de Kieswet.

Titel

IV

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

31

Ten behoeve van de registratie van de kiesgerechtigdheid voor de verkiezing van de leden van het kiescollege, worden kiesgerechtigden in het eerste jaar na de inwerkingtreding van deze wet uitgenodigd tot registratie voor de verkiezing van de leden van het kiescollege op basis van de gegevens die zijn opgenomen in de bestanden, bedoeld in artikel D 2 van de Kieswet.

Artikel

32

Na de eerste verkiezing van de leden van het kiescollege geschiedt in afwijking van artikel V 4 van de Kieswet het onderzoek van de geloofsbrieven van de benoemde leden van het kiescollege, bedoeld in dat artikel, door die leden.

Artikel

33

De gedragscode, bedoeld in artikel 11, wordt vastgesteld uiterlijk in de kalendermaand voorafgaande aan de eerstvolgende verkiezing van de leden van de Eerste Kamer na de inwerkingtreding van deze wet.

Artikel

34

Wijzigt de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel

35

Vervallen

Artikel

36

Vervallen

Artikel

37

Vervallen

Artikel

38

Vervallen

Artikel

39

Vervallen

Artikel

40

Vervallen

Artikel

41

Vervallen

Artikel

46

Artikel

47

Deze wet wordt aangehaald als: Wet kiescollege niet-ingezetenen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

’s-Gravenhage
Willem-Alexander
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot
De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius