Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 28 oktober 2022, nr. WJZ/ 22086636, houdende regels voor het verstrekken van subsidies door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat aan strategisch belangrijke onderzoeksprogramma’s van onderzoeksinstituten (Subsidieregeling strategisch belangrijke onderzoeksprogramma’s (SBO))

Subsidieregeling strategisch belangrijke onderzoeksprogramma’s (SBO)

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

Besluit:

Artikel

1

Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);

  • arbeidsovereenkomst: een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 610 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

  • daadwerkelijke samenwerking: daadwerkelijke samenwerking als bedoeld in artikel 2, onderdeel 90, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel h, van het O&O&I-steunkader;

  • experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onderdeel 86, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel k, van het O&O&I-steunkader;

  • fundamenteel onderzoek: fundamenteel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onderdeel 84, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel n, van het O&O&I-steunkader;

  • industrieel onderzoek: industrieel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onderdeel 85, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel r, van het O&O&I-steunkader;

  • kostendrager: een product dat, of een in economisch opzicht homogene groep van producten die, als voorwerp van calculatie wordt gekozen;

  • minister: Minister van Economische Zaken en Klimaat;

  • O&O&I-steunkader: Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (C(2022) 7388 final);

  • onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

  • onderzoeksinfrastructuur: onderzoeksinfrastructuur als bedoeld in artikel 2, onderdeel 91, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel gg, van het O&O&I-steunkader;

  • onderzoeksinstituut: een rechtspersoon die:

  • samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit ten minste twee niet in een groep verbonden deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van activiteiten, niet zijnde een vennootschap.

Artikel

2

Subsidieverstrekking aan strategisch belangrijke onderzoeksprogramma’s van reguliere en niet-reguliere onderzoeksinstituten

Artikel

3

Subsidieverstrekking aan strategisch belangrijke onderzoeksprogramma’s van reguliere onderzoeksinstituten

Artikel

4

Subsidieverstrekking aan strategisch belangrijke onderzoeksprogramma’s van niet-reguliere onderzoeksinstituten

Artikel

5

Hoogte subsidie

Artikel

6

Soorten subsidiabele kosten

Artikel

7

Berekeningsmethoden subsidiabele kosten

Artikel

8

Europeesrechtelijke afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidieverlening voor zover de subsidie bestemd is voor economische activiteiten en:

  • a.

    de subsidieverstrekking:

    • 1°.

      niet zou voldoen aan de eis van transparantie van steun, bedoeld in artikel 5 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • 2°.

      zou leiden tot een overschrijding van de aanmeldingsdrempels, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdelen i of j, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • 3°.

      zou leiden tot een overschrijding van de maximale steunintensiteit, die van toepassing is op de specifieke steuncategorie op grond van artikel 25 of artikel 26 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • 4°.

      in strijd zou zijn met het bepaalde bij of krachtens artikel 5, vierde lid, of een bepaling betreffende het cumuleren van steun als bedoeld in artikel 8 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • 5°.

      in strijd zou zijn met de eisen inzake het stimulerend effect, bedoeld in artikel 6 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • 6°.

      zou bestaan uit steun die een effect zou hebben op de in- en uitvoer dat niet is toegestaan op grond van artikel 1, tweede lid, onderdelen c en d, van de algemene groepsvrijstellingsverordening; of

    • 7°.

      zou leiden tot een daarmee onlosmakelijk verbonden schending van het Unierecht als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • b.

    de subsidie bestemd is voor een onderzoeksinstituut dat kwalificeert als:

    • 1°.

      een onderneming tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • 2°.

      een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening; of

    • 3°.

      een onderneming die actief is in een sector waarvoor het op grond van artikel 1, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening niet is toegestaan steun te verlenen, tenzij deze onderneming tevens werkzaam is in een andere sector en zij er, met passende middelen zoals een scheiding van de activiteiten of een uitsplitsing van de kosten, voor zorgt dat de activiteiten in de uitgesloten sector geen voor de andere sector bestemde subsidie genieten.

Artikel

9

Nationaalrechtelijke afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidieverlening indien:

  • a.

    het onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten binnen de termijn, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel b, kunnen worden voltooid;

  • b.

    het onderzoeksprogramma voor meer dan 50 procent bestaat uit fundamenteel onderzoek;

  • c.

    de subsidiabele kosten minder dan € 4.000.000 per onderzoeksprogramma bedragen;

  • d.

    de aanvraag betrekking heeft op activiteiten waarvoor al subsidie verleend is op grond van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies; of

  • e.

    de aanvraag niet voldoet aan de in deze regeling gestelde regels.

Artikel

10

Indiening aanvraag om subsidieverlening

Artikel

11

Beschikking op de aanvraag om subsidieverlening

Artikel

12

Algemene verplichtingen betreffende het onderzoeksprogramma

Artikel

13

Verplichtingen betreffende activiteiten in een samenwerkingsverband

Artikel

14

Verplichtingen betreffende onderzoeksinfrastructuur

Artikel

15

Verplichtingen betreffende voortgangsrapportages en kennisverspreiding

Artikel

16

Administratieve verplichtingen

Artikel

17

Bevoorschotting

Artikel

18

Indiening aanvraag tot subsidievaststelling

Artikel

19

Beschikking tot subsidievaststelling

Artikel

20

Evaluatie

De subsidieontvanger verleent gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling medewerking aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de aan hem verleende subsidie, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

Artikel

21

Staatssteun

Artikel

22

Overgangsrecht

Op aanvragen om subsidieverlening die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van een wijziging van deze regeling, op subsidies die voor dat tijdstip zijn verleend en op subsidies die voor dat tijdstip zijn vastgesteld, blijft deze regeling van toepassing zoals deze luidde voor dat tijdstip tenzij de wijziging met terugwerkende kracht in werking treedt.

Artikel

23

Vervaldatum

Deze regeling vervalt met ingang van 3 november 2027, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn verleend.

Artikel

24

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 3 november 2022.

Artikel

25

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling strategisch belangrijke onderzoeksprogramma’s (SBO).

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

Bijlage

1

Aanvraagperiode en vastgestelde subsidieplafonds, behorende bij de artikelen 3, eerste lid en 4, eerste lid

Openstelling voor reguliere onderzoeksinstituten als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel a

De perioden waarin subsidieaanvragen kunnen worden ingediend door de in kolom 1 genoemde reguliere onderzoeksinstituten voor de in kolom 2 omschreven onderzoeksprogramma’s zijn opgenomen in kolom 3. De subsidieplafonds zijn opgenomen in kolom 4.

Stichting Holst Centre

Twee onderzoeksprogramma’s

1. Onderzoeksprogramma ‘Gezondheid en vitaliteit’, betreffende de ontwikkeling van draagbare draadloze systemen of wearables voor het bemeten van vitale functies van het lichaam, met name door (a) de ontwikkeling van slimme systemen (ingestibles en implantables) die het lichaam ingaan om relevante informatie te ontsluiten en nieuwe behandelingen mogelijk te maken en (b) het ontwikkelen van slimme systemen voor buiten het lichaam (invisibles) die naast een aantal (voor wearables) gebruikelijke parameters ook informatie over de omgeving verzamelen waarin men zich bevindt.

2. Onderzoeksprogramma ‘Edge’ betreffende de ontwikkeling van technologieën die nodig zijn voor slimme draadloze sensorsystemen met minder energie gebruikende communicatie en data verwerking (EdgeAI) waarmee data gemeten en verwerkt kan worden die zich dichtbij de gebruiker of relevante omgeving bevindt om zo sneller te kunnen acteren op de daaruit voortkomende relevante informatie, waaronder de ontwikkeling van sensor functionaliteit en methoden voor afstand/locatie bepaling.

van 03-11-2022 9.00 uur tot en met 10-11-2022 17.00 uur

€ 10,000.000

Stichting Wetsus, European centre of excellence for water technology

Onderzoeksprogramma ‘Kennisbasis watertechnologie’

Op het gebied van de thema’s:

(1) ‘Duurzaam water’, (gericht op de ontwikkeling van duurzame watertechnologie, bijvoorbeeld het verminderen van het gebruik van chemicaliën bij zuiveringsprocessen in de waterketen);

(2) ‘Gezonde omgeving’ (betreffende onder meer een betere grip op betrouwbaarheid van waterzuiverings-processen en waterinfrastructuur met behulp van onder meer Artificial Intelligence (AI));

(3) ‘Herwinning grondstoffen’ (gericht op het mogelijk maken van terugwinning van onder meer polymeren, macro- en micronutriënten, energie en metalen vanuit water- en afvalstromen); en

(4) ‘Weerbaarheid tegen droogte’ (betreffende het herstel van balans in de watercyclus).

van 03-11-2022 9.00 uur tot en met 10-11-2022 17.00 uur

€ 13,600.000

Openstelling voor niet-reguliere onderzoeksinstituten als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b

In de komende periode wordt geen openstelling van de SBO voor niet-reguliere onderzoeksinstituten verwacht. Wanneer een dergelijke openstelling zal plaatsvinden, zal onderstaande tabel hierop worden aangepast.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

€ 0

Bijlage

2

Een protocol voor het opstellen van een rapport van feitelijke bevindingen, behorende bij artikel 18, vierde lid, onderdeel c

Deze bijlage bevat voorschriften waaraan een rapport van feitelijke bevindingen moet voldoen, waarvan een afschrift wordt verstrekt aan het ministerie dat subsidie heeft verstrekt op grond van de Subsidieregeling strategisch belangrijke onderzoeksprogramma’s (SBO)1Als afschrift van het rapport van feitelijke bevindingen wordt aangewezen een afschrift van het rapport van feitelijke bevindingen van een externe accountant inzake de actueel gebruikte methode voor berekening van de personeelskosten en indirecte kosten dat is opgesteld in het kader van verordening (EG) nr. 1906/2006 van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 december 2006 tot vaststelling van de regels voor de deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan acties op grond van het zevende kaderprogramma, en voor verspreiding van onderzoeksresultaten (2007–2013) (PbEU 2006, L 391) en, indien de subsidieontvanger daarover beschikt, een afschrift van de goedkeuring door de Europese Commissie van dat rapport.. Het rapport van feitelijke bevindingen wordt opgesteld in overeenstemming met de Nederlandse Standaard 4400N ‘Opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden’. In het rapport van feitelijke bevindingen rapporteert de accountant over de hieronder genoemde aspecten en aandachtspunten van de integrale kostensystematiek.

1

Beschrijving integrale kostensystematiek

Opzet systematiek

  • 1.1

    Welke kostendragers gebruikt de organisatie in de integrale kostensystematiek?

  • 1.2

    Hoe worden de indirecte kosten toegerekend aan de kostendragers?

  • 1.3

    Worden de jaarlijkse tarieven op basis van de integrale kostensystematiek voorcalculatorisch vastgesteld? Als de subsidieontvanger jaarlijks vooraf de tarieven vaststelt, is aan het begin van het jaar duidelijk wat de tarieven van dat jaar zijn. Deze tarieven worden gehanteerd bij begroting en ook bij de vaststelling van projecten. Als de subsidieontvanger niet met voorcalculatorische tarieven werkt dan toelichten.

  • 1.4

    Hoe worden de uitgangscijfers bepaald die voor de jaarlijkse berekening van de tarieven gebruikt worden?

  • 1.5

    Sinds wanneer wordt deze integrale kostensystematiek door de organisatie toegepast?

  • 1.6

    Is er een wijziging van de integrale kostensystematiek gepland en zo ja wanneer?

Over personeelskosten

  • 1.7

    Is het personeel ingedeeld in tariefgroepen? Zo ja, welke?

  • 1.8

    Hoe wordt het aantal direct productieve uren per voltijd werknemer berekend en wat is het aantal direct productieve uren per voltijd werknemer? Is dit aantal gelijk voor alle personen? Zo nee, licht toe.

Over machines en apparatuur

  • 1.9

    Zijn de kosten voor machines en apparatuur onderdeel van de integrale kostensystematiek? Zo ja, geldt dat voor alle machines en apparatuur of zijn er ook machines en apparaten die in projecten als aparte post worden begroot?

2

Basisvoorwaarden integrale kostensystematiek

  • 2.1

    De toerekeningssystematiek en -principes (verdeelsleutels en -mechanismen van indirecte kosten; normen voor percentages, etc.) worden in de hele organisatie stelselmatig toegepast.

  • 2.2

    Kosten worden op een bedrijfseconomische aanvaardbare en stelselmatige wijze aan kostendragers toegerekend. Deze toerekening is transparant en controleerbaar.

  • 2.3

    Specifieke indirecte kosten van bepaalde activiteiten worden niet toegerekend aan andere activiteiten. Bijvoorbeeld: specifieke indirecte kosten van onderwijsactiviteiten worden niet toegerekend aan onderzoeksactiviteiten en specifieke indirecte kosten van de marketingafdeling worden niet toegerekend aan R&D activiteiten.

  • 2.4

    Toerekenbare indirecte kosten worden evenredig omgeslagen over de activiteiten.

  • 2.5

    Directe kosten worden niet nogmaals meegenomen in de indirecte kosten.

  • 2.6

    In de systematiek zijn geen winstopslagen opgenomen2Winstopslagen bij transacties binnen een groep worden wel in aanmerking genomen, maar alleen voor zover het gebruikelijk is die winstopslagen ook bij soortgelijke transacties buiten de groep in rekening te brengen (artikel 6, derde lid, Subsidieregeling strategisch belangrijke onderzoeksprogramma’s (SBO)..

  • 2.7

    In de systematiek zijn geen toeslagen voor risico’s opgenomen.

3

Niet in de integrale kostensystematiek op te nemen kostencomponenten

  • 3.1

    Kosten van algemene research3Onder algemene research valt basisonderzoek, waaronder het eerste geldstroom onderzoek van universiteiten. De directe kosten van algemene research mogen niet zonder meer deel uitmaken van de integrale kostensystematiek. De indirecte kosten die aan algemene research zijn verbonden kunnen wel deel uitmaken van de systematiek, mits deze kosten evenredig worden omgeslagen over alle activiteiten..

  • 3.2

    Kosten die al door de overheid of derden zijn of worden gefinancierd. Bijvoorbeeld afschrijvingskosten van reeds gefinancierde gebouwen, installaties en apparatuur.

  • 3.3

    Kosten die het gevolg zijn van buitensporige of roekeloze uitgaven4Van buitensporige uitgaven is sprake als subsidieontvanger aanmerkelijk meer betaalt voor producten, diensten of personeel dan tegen de gangbare markttarieven, waardoor een vermijdbaar verlies wordt geleden of een vermijdbare hoge prijs wordt betaald. Roekeloze uitgaven betreffen het onzorgvuldig omgaan met het selecteren van producten, diensten of personeel waardoor eveneens een vermijdbaar verlies wordt geleden of een vermijdbare hoge prijs wordt betaald..

  • 3.4

    Kosten die door crediteuren in rekening worden gebracht bij te laat betalen.

  • 3.5

    Kosten van incourante voorraden.

  • 3.6

    Kosten van vaste activa als gevolg van leegstand buiten de normale bezetting.

  • 3.7

    Kosten van externe subsidie-adviseurs voor zover deze specifiek betrokken zijn bij de aanvraag van individuele projecten.

  • 3.8

    Voorzieningen en reserveringen voor verliezen en schulden5Deze uitsluiting betreft reserveringen en voorzieningen die niet rechtstreeks aan kosten voor normale bedrijfsuitoefening verbonden zijn. Overlopende activa en passiva zijn dus niet uitgesloten..

  • 3.9

    Alle indirecte belastingen, waaronder BTW, voor zover die kunnen worden teruggevorderd of verrekend.

  • 3.10

    Bemiddelingskosten, transactiekosten en provisies bij het afsluiten van leningen.

  • 3.11

    Bemiddelingskosten, transactiekosten en provisies bij het beleggen van geld.

  • 3.12

    Rentekosten, met uitzondering van rente voor gebouwen en technische installaties, mits toerekenbaar aan de subsidiabele activiteiten.

  • 3.13

    Rekenrente op met eigen vermogen gefinancierde activa.

  • 3.14

    Wisselkoersverliezen.

Bijlage

3

Een controleprotocol voor een accountant of accountant-administratiefconsulent voor het controleren en vaststellen van de controleverklaring, behorende bij artikel 18, vierde lid, onderdeel d

1

Uitgangspunten

1.1

Doelstelling

Dit protocol heeft als doel het geven van aanwijzingen over de reikwijdte en de diepgang van de controle aan de accountant, belast met de controle van de door de subsidieontvanger bij het subsidieverstrekkende ministerie in te dienen financieel eindverslag dat op grond van artikel 18, vierde lid, onderdeel b, van de Subsidieregeling strategisch belangrijke onderzoeksprogramma’s (SBO) bij de aanvraag om subsidievaststelling gevoegd wordt (hierna: het financieel eindverslag). Financiële afrekening door het desbetreffende ministerie vindt plaats op basis van het bij de aanvraag tot subsidievaststelling gevoegde financieel eindverslag, voorzien van een controleverklaring van de accountant.

1.2

Definities

-Accountant: een registeraccountant of Accountant-Administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek aan wie de subsidieontvanger de opdracht heeft toegekend de aanvraag tot subsidievaststelling te controleren;

  • Subsidieontvanger: een natuurlijke of rechtspersoon of diens gemachtigde aan wie namens het desbetreffende ministerie een subsidie is verstrekt;

  • Controleverklaring: een schriftelijke verklaring van de accountant omtrent de naleving van de verplichtingen en voorwaarden uit de SBO, voor zover die een financieel effect op het financieel verslag hebben.

1.3

Wet- en regelgeving

Voor de controle van het financieel eindverslag is de volgende wet- en regelgeving van toepassing:

2

Controleaanpak

De controle moet voldoen aan de controlestandaarden die onderdeel zijn van de nadere voorschriften Controle- en overige standaarden (NV COS), die door de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) zijn vastgesteld en aan de aanwijzingen zoals opgenomen in dit accountantsprotocol.

Bij de uitvoering van de controle stelt de accountant vast dat:

  • a.

    de informatie in het financieel verslag een getrouw beeld geeft;

  • b.

    in het financieel verslag:

    • geen kosten als subsidiabel zijn opgenomen die niet voor subsidie in aanmerking komen op grond van het toetsingskader in de beschikking tot subsidieverlening;

    • uitsluitend kosten als subsidiabel zijn opgenomen die zijn gemaakt binnen de subsidiabele periode en voor rekening komen van de subsidieontvanger;

    • ingeval interne kosten als subsidiabele kosten zijn aangemerkt de verantwoorde uren te relateren zijn aan de prestatie, aansluiten op de urenregistratie, en er voldoende waarborgen zijn dat geen uren van andere projecten onder het gesubsidieerde project zijn geschoven. De subsidieverstrekker is zich ervan bewust dat hierbij een tolerantie van 2% niet altijd toepasbaar is, maar verwacht van de accountant specifieke aandacht voor dit verschuivingsrisico;

    • ingeval interne kosten voor het gebruik van specifieke apparatuur als subsidiabele kosten zijn aangemerkt de verantwoorde machine uurtarieven gebruikelijk zijn binnen de onderneming en geen kosten bevat die ook separaat in rekening zijn gebracht.

  • c.

    ingeval de subsidie strekt tot uitvoering van een project, kosten en opbrengsten aantoonbaar zijn gemaakt en in overeenstemming en vergelijkbaar zijn met de informatie verstrekt ten behoeve van de beschikking tot subsidieverlening, zoals het projectplan met bijbehorende projectbegroting. Daarbij geldt dat vastgesteld moet worden dat de prestatie aantoonbaar is geleverd maar dat niet beoordeeld wordt of het gewenste resultaat is bereikt;

  • d.

    de subsidieontvanger opgave doet van alle opbrengsten, waaronder subsidies (ook die van het subsidieverstrekkend departement), waarmee het programma/de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft, mede is gefinancierd;

  • e.

    ingeval de subsidieontvanger een aanbestedende dienst is, kosten aantoonbaar zijn gemaakt in overeenstemming met aanbestedingswet- en regelgeving. Voor de controle wordt de Handleiding subsidiecontroles van de SAC gehanteerd.

3

Betrouwbaarheid en materialiteit

Bij zijn oordeelsvorming over de naleving van de subsidievoorwaarden streeft de accountant naar een redelijke mate van zekerheid. Indien dit begrip voor het gebruik van statistische technieken gekwantificeerd moet worden, wordt een betrouwbaarheid van 95 procent gehanteerd.

Een controleverklaring met een goedkeurende strekking impliceert dat, gegeven eerder genoemde betrouwbaarheid, de som van de afwijking en de onzekerheid niet groter is dan twee procent van het totaalbedrag aan subsidiabele kosten dat in het financieel eindverslag wordt verantwoord. De hierna vermelde materialiteitsgrenzen zijn in dit kader van toepassing voor de bepaling van de strekking van de af te geven controleverklaring.

Fouten (afwijkingen) in het financieel verslag en onzekerheden in de controle

≤ 2%

> 2% en ≤ 4%

> 4%

4

Verslaglegging

De accountant legt de uitkomsten van de controle vast in een controleverklaring. Hiervoor wordt de meest actuele NBA-voorbeeldtekst in de Handleiding Regelgeving Accountancy, deel 3, sectie II, hoofdstuk 10.3: ‘Controleverklaring bij een subsidiedeclaratie in de (semi)publieke sector’ als basis gehanteerd. In de verklaring dient te staan dat de accountant dit accountantsprotocol heeft gevolgd.

5

Reviewbeleid

De betreffende minister heeft als subsidieverstrekker te allen tijde de mogelijkheid een review uit te voeren of te laten uitvoeren bij de accountant belast met het onderzoek naar de informatie opgenomen in de aanvraag tot vaststelling teneinde na te gaan of het onderzoek met inachtneming van de relevante regelgeving van de NBA en dit accountantsprotocol is uitgevoerd. Deze reviews komen niet in de plaats van andere controles dan wel reviews uitgevoerd door de Algemene Rekenkamer.

De accountant belast met het onderzoek en verantwoordelijk voor het verstrekken van het accountantsproduct bij de aanvraag tot vaststelling stemt er mee in dat de onderzoeksdossiers ten behoeve van bovengenoemde reviews integraal aan de reviewers ter inzage worden gegeven. Voorts zal de accountant, schriftelijk dan wel mondeling, alle gevraagde gegevens verstrekken die in het kader van voornoemde reviews worden opgevraagd. In dit kader wordt verwezen naar de bepalingen in hoofdstuk 6, paragraaf 1, van de Comptabiliteitswet 2016.