Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 3 november 2023, nr. MBO/39770712, houdende regels voor de verstrekking van aanvullende middelen voor de verbetering van de aansluiting van het beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt door publiek-private samenwerking (Regeling regionaal investeringsfonds mbo 2024–2027)

Regeling regionaal investeringsfonds mbo 2024–2027

Paragraaf

1

Algemene bepalingen

Artikel

1

Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel

3

Doel van de regeling

Het doel van deze regeling is het beschikbaar stellen van geld ten behoeve van samenwerkingsverbanden die bestaan uit publieke en private partijen en die ten doel hebben de aansluiting van het middelbaar beroepsonderwijs op de behoefte van de arbeidsmarkt te verbeteren.

Artikel

4

Registratie

Partijen die willen samenwerken in een samenwerkingsverband, kunnen zich laten registreren bij DUS-I. De belangstelling voor deelname wordt kenbaar gemaakt met gebruikmaking van een formulier op de website van DUS-I.

Artikel

5

Subsidieplafond

Paragraaf

2

Subsidie voor duurzame publiek-private samenwerking

Artikel

6

Subsidieverstrekking

Artikel

7

Subsidieaanvraag

Artikel

8

Aanvraag project entreeopleiding

Artikel

9

Niet subsidiabel

Op grond van deze regeling wordt geen subsidie verstrekt voor:

  • a.

    kosten voor afschrijving van nieuwbouw en verbouw die niet voldoen aan artikel 15, zesde lid, kosten van leegstand van gebouwen, dan wel loonverletkosten van personeel;

  • b.

    activiteiten die zijn gefinancierd vanuit de rijksbijdrage voor de betreffende instelling, bedoeld in artikel 2.2.1 van de WEB;

  • c.

    activiteiten die zijn gefinancierd vanuit de rijksbijdrage voor de betreffende instelling, bedoeld in artikel 2.2.1 van de WEB BES;

  • d.

    activiteiten die voor het tijdstip van indienen van de aanvraag hebben plaatsgevonden; en

  • e.

    activiteiten die gesubsidieerd worden op grond van een andere ministeriële regeling.

Artikel

10

Samenwerkingsverband

Artikel

11

Cofinanciering

Artikel

12

Vereiste documenten subsidieaanvraag

De subsidieaanvraag wordt in ieder geval ingediend met:

  • a.

    een plan van aanpak als bedoeld in artikel 13;

  • b.

    een activiteitenplanning als bedoeld in artikel 14;

  • c.

    een meerjarenbegroting als bedoeld in artikel 15;

  • d.

    een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 16; en

  • e.

    een publieksvriendelijke samenvatting van de aanvraag.

Artikel

13

Plan van aanpak

Artikel

14

Activiteitenplanning

Artikel

15

Meerjarenbegroting

Artikel

16

Samenwerkingsovereenkomst

Paragraaf

3

Indiening en beoordeling aanvraag

Artikel

17

Indiening aanvraag

Artikel

18

Beoordelingscommissie

Artikel

19

Beoordeling subsidieaanvraag

Paragraaf

4

Besluitvorming en verplichtingen

Artikel

20

Rangschikking aanvragen

Artikel

21

Besluitvorming minister

Artikel

22

Weigeringsgronden

Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidieverlening worden geweigerd, indien naar het oordeel van de minister:

  • a.

    de kosten van de activiteiten niet in een redelijke verhouding staan tot de voorgenomen doelstellingen en de daarvan te verwachten resultaten; of

  • b.

    onvoldoende vertrouwen bestaat over de financiële haalbaarheid van de publiek-private samenwerking.

Artikel

23

Verplichtingen

Paragraaf

5

Voortgangsrapportage en verantwoording

Artikel

24

Voortgangsrapportage

Artikel

25

Besteding en verantwoording

Artikel

26

Wijze van melding

Artikel

27

Voorschotten en betaling

Paragraaf

6

Slotbepalingen

Artikel

28

Evaluatie regeling

Artikel

29

Inwerkingtreding en einddatum

Artikel

30

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling regionaal investeringsfonds mbo 2024–2027.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf

Bijlage

1

Behorende bij artikel 19 van de Regeling regionaal investeringsfonds mbo 2024 -2027

Beoordelingskader voor starters

Toets vooraf:

De subsidie voor starters is bedoeld voor nieuwe projecten. Het is niet bedoeld voor projecten die voortkomen uit eerder vanuit het RIF gesubsidieerde projecten.

Om als starter voor subsidie van het RIF in aanmerking te komen geldt dat het project (de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd) niet eerder subsidie heeft ontvangen uit het RIF.

1. Verbetering aansluiting onderwijs op de arbeidsmarkt

Het project vloeit logisch voort uit een analyse van het werkgebied, regio of sector en sluit logisch aan bij de kwaliteitsagenda van de mbo-scholen.

1. Er zijn onderbouwde keuzes gemaakt voor de afbakening van de regio.

2. De aanvraag is onderbouwd met actuele kwantitatieve en kwalitatieve gegevens (inclusief bronvermelding), en er wordt (waar mogelijk) met het project aangesloten op de analyse van het werkgebied en andere bestaande regionale en sectorale (arbeidsmarkt)agenda’s.

3. Indien het project niet logisch aansluit bij de kwaliteitsagenda van de mbo-scholen, dan motiveert de aanvrager waarom dit het geval is. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van unieke kansen die ten tijde van het opstellen van kwaliteitsagenda nog niet voorzien waren.

Voor dit deelaspect wordt een hogere score toegekend naarmate de kwaliteit van de analyse van het werkgebied hoger is, blijkend uit onder andere:

1. Een heldere onderbouwing van de afbakening van de regio.

2. Aansluiting van het project op de analyse van het werkgebied.

3. Aansluiting van het project op bestaande regionale en sectorale (arbeidsmarkt)agenda’s en programma’s (zoals het Aanvalsplan Groene en Digitale banen, Programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn, Sterk Techniekonderwijs).

4. (Indien van toepassing) een heldere motivatie waarom het project niet voortvloeit uit de kwaliteitsagenda van de school.

De doelstellingen van het project zijn gericht op het verbeteren van de aansluiting van het onderwijs op de regionale (toekomstige) arbeidsmarkt.

Op grond van de analyse van het werkgebied worden keuzes gemaakt op welke onderdelen het project de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt verbetert.

Op grond van de analyse van het werkgebied wordt een keuze gemaakt voor het opleidingsaanbod waarop het project betrekking heeft.

De beoogde doelstellingen van het project worden SMART geformuleerd en bevatten kwalitatieve en/of kwantitatieve aspecten om de aansluiting van het onderwijs op de (regionale) arbeidsmarkt te verbeteren. Daarbij kan een onderscheid gemaakt worden in korte termijn (tot de midterm review) en lange termijn (tot eind projectperiode).

Voor dit deelaspect wordt een hogere score toegekend naarmate de doelstellingen van het project beter bijdragen aan de verbetering van de aansluiting op de arbeidsmarkt in de gekozen regio, blijkend uit onder andere:

1. Een heldere beschrijving van de keuzes op welke onderdelen de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt wordt verbeterd, inclusief het opleidingsaanbod (crebo’s, niveaus, leerwegen).

2. De keuzes zijn kwantitatief en kwalitatief onderbouwd (met behulp van actuele gegevens inclusief bronvermelding).

3. Een heldere beschrijving van a) de primaire doelgroep(en) (studenten en andere deelnemers) waar het project zich op richten b) het effect voor deze doelgroep(en), zowel kwantitatief (bv. meer doorstroom, gediplomeerde uitstroom, verkorte studieduur) als kwalitatief (bv. verbeterd vakmanschap, betere loopbaankeuze, talentontwikkeling, 21-century skills, toerusting docenten).

Het project levert een bijdrage aan een of meer van de grote maatschappelijke opgaven.

Voor dit deelaspect wordt een hogere score toegekend naarmate de doelstellingen van het project (meer) bijdragen aan de aanpak van één of meer van de volgende grote maatschappelijke opgaven:

– klimaat- en energietransitie,

– woningbouw,

– toekomstbestendige arbeidsmarkt in de zorg,

– kansengelijkheid (onderwijs, kinderopvang),

– veiligheid en;

– digitale transitie.

Het project is macrodoelmatig ten opzichte van het onderwijs in de regio.

Het project sluit aan op de analyse van de macrodoelmatigheid uit de analyse van het werkgebied.

Voor dit deelaspect wordt een hogere score toegekend naarmate het project beter aantoont dat het bijdraagt aan een doelmatig aanbod van beroepsopleidingen in de regio. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de afstemming en afspraken die hierover zijn gemaakt met scholen uit de regio en/of aanpalende regio’s.

2. Samenwerking en draagvlak

Er is een gedragen samenwerking tussen de partners in het samenwerkingsverband

1. De samenstelling van het samenwerkingsverband en de overwegingen die hierbij een rol hebben gespeeld zijn duidelijk weergegeven (denk aan: welke partners maken wel/ niet deel uit van de pps en waarom? Wordt er gewerkt met een groeimodel?).

2. Het samenwerkings-verband toont aan dat er sprake is van ‘comakership’: zowel de onderwijsinstellingen als de arbeidsorganisaties en de andere partners hebben een actieve rol en een werkelijke inbreng in het project. Men investeert samen in het project en toont zich samen eigenaar van het project.

3. In de samenwerkings-overeenkomst zijn de gezamenlijke doelen en afspraken met betrekking tot inzet van middelen en menskracht opgenomen.

Voor dit deelaspect wordt een hogere score toegekend naarmate de samenwerking meer vertrouwen geeft in een succesvolle en duurzame uitvoering van het plan van aanpak, blijkend uit onder andere:

1. De samenstelling van het samenwerkingsverband en de overwegingen die daarbij een rol hebben gespeeld (inclusief beschrijving van een al dan niet geheel of gedeeltelijk bestaand samenwerkingsverband, en de keuze voor een groeimodel).

2. Alle partners van de pps investeren substantieel middelen en menskracht in het project en scheppen daarbij randvoorwaarden voor de uitvoering van het project (tijd, faciliteiten, apparatuur, etc.).

3. De rollen, inbreng van en opbrengsten voor de partners zijn helder omschreven.

4. In de samenwerkingsovereenkomst zijn de gezamenlijke doelen en afspraken met betrekking tot inzet van middelen en menskracht opgenomen.

Er is draagvlak voor het plan bij interne en externe stakeholders.

1. Het draagvlak onder externe stakeholders wordt inzichtelijk gemaakt. Externe stakeholders zijn partners van de aanvrager uit de regio. Het gaat hier bijvoorbeeld om andere mbo-instellingen, vmbo-scholen, hogescholen, regionale overheden, werkgevers en andere arbeidsorganisaties.

2. Het draagvlak onder interne stakeholders wordt inzichtelijk gemaakt. Interne stakeholders zijn in ieder geval (vertegenwoordigers van) docenten en studenten.

Voor dit deelaspect wordt een hogere score toegekend naarmate het draagvlak van het project onder interne en externe stakeholders groter is, blijkend uit:

1. Een onderbouwende beschrijving van de wijze waarop interne en externe stakeholders bij de planvorming betrokkenen zijn geweest, bijvoorbeeld blijkend uit documentatie hierover.

2. Een beschrijving van de urgentie van het project voor de interne en externe stakeholders, waar mogelijk ondersteund met documenten van de betreffende stakeholders.

3. Uitvoering en haalbaarheid

De organisatie is zodanig ingericht dat een succesvolle uitvoering van het plan van aanpak mogelijk is.

Het plan toont aan dat er een deskundige (project)organisatie wordt ingericht voor de uitvoering van het plan van aanpak, inclusief sturing op een efficiënte inzet van middelen, samenwerking, planning, evaluatie en communicatie.

Voor dit deelaspect wordt een hogere score toegekend naarmate de kwaliteit van de voorgestelde organisatie hoger is, blijkend uit onder andere:

1. Een heldere beschrijving van de projectorganisatie die de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden binnen het samenwerkingsverband omvat.

2. Een heldere beschrijving van de inhoudelijke inbreng en deskundigheid van de partners en van eventuele externe partijen.

3. Een heldere beschrijving van het profiel van de trekker(s) cq. projectleider(s).

4. De doelgroep(en) waarop de doelstellingen van het project zijn gericht hebben een rol binnen de projectorganisatie (bv. een klankbordgroep van studenten en/of docenten).

De doelstellingen en activiteitenplanning zijn uitvoerbaar en haalbaar binnen de gehele projectperiode.

1. De uitvoerbaarheid en haalbaarheid van het project zijn inzichtelijk gemaakt in een gedetailleerde activiteitenplanning (inclusief taakverdeling tussen de partners) voor de eerste helft van de projectperiode en een globale activiteitenplanning voor overige jaren van de projectperiode.

2. In de activiteitenplanning wordt inzichtelijk gemaakt hoe de activiteiten bijdragen aan het behalen van de projectdoelen waaronder de onderwijsvernieuwing en -verbetering. En inzichtelijk wordt gemaakt welke aanpakken, producten en processen gerealiseerd worden door de activiteiten.

Voor dit deelaspect wordt een hogere score toegekend naarmate de uitvoerbaarheid en haalbaarheid van de activiteitenplanning groter is, blijkend uit onder andere:

1. Een uitgewerkt en realiseerbare activiteitenplanning voor de eerste helft van de projectperiode, bestaande uit fasering, mijlpalen, beoogde (tussentijdse) resultaten, plus taakverdeling partners (wie doet wat wanneer?) en een globaal en realiseerbare activiteitenplanning voor de overige jaren van de projectperiode met fasering, mijlpalen en beoogde eindresultaten.

2. De activiteitenplanning geeft beoogde aanpakken, producten en processen voldoende weer waardoor aansluiting van de activiteiten bij de beoogde doelstellingen inzichtelijk wordt.

De project-gerelateerde risico’s en de beheersmaatregelen zijn in kaart gebracht.

Uit het plan van aanpak blijkt dat er voldoende aandacht is besteed aan de mogelijke risico’s en bijbehorende beheersmaatregelen.

Voor dit deelaspect wordt een hogere score toegekend naarmate de risico’s worden beschreven en ondervangen in het plan van aanpak, blijkend uit:

1. Een heldere beschrijving van de projectgebonden risico’s, waaruit blijkt dat er goed is nagedacht over mogelijke risicofactoren en bedreigingen.

2. Een beschrijving van mogelijke maatregelen als deze risico’s zich werkelijk voordoen.

Evaluatie en bijsturing.

1. Uit het plan van aanpak blijkt dat er voldoende aandacht wordt besteed aan evaluatie en bijsturing.

2. De uitkomsten van de evaluatie resulteren minimaal in een zelfreflectie ten behoeve van de tussentijdse voortgangsrapportage

Voor dit deelaspect wordt een hogere score toegekend naarmate uit het plan van aanpak blijkt dat er voldoende aandacht is besteed aan evaluatie en bijsturing, blijkend uit onder andere:

1. Een heldere beschrijving over hoe (methoden en instrumenten) en door wie (inzet externe en/ of interne deskundigheid) de voortgang (realisatie beoogde doelen en effecten) wordt gemonitord en bijgestuurd.

2. Een heldere beschrijving van de wijze waarop actuele en bruikbare (voortgangs-)gegevens worden verzameld, geanalyseerd en gebruikt voor (tussentijdse) bijsturing.

3. Evaluatie en bijsturingsmomenten zijn als onderdeel opgenomen in de activiteitenplanning.

Uit het project blijkt dat er aandacht is voor een onderzoekende en lerende organisatie (op het niveau van het project).

Uit het plan van aanpak blijkt dat systematische reflectie plaatsvindt met alle organisatiegeledingen op de voortgang in processen, activiteiten en effecten.

Voor dit deelaspect wordt een hogere score toegekend naarmate uit het plan van aanpak blijkt dat er voldoende aandacht is voor een onderzoekende en lerende organisatie (op het niveau van het project), blijkend uit onder andere:

1. De pps betrekt alle geledingen (management, docenten, studenten, bedrijvenpartners) bij de monitoring en reflectie.

2. De pps faciliteert kennisdeling en kennisontwikkeling tussen de deelnemers van de verschillende partners en met anderen buiten het project.

3. Monitoring en reflectie vinden op een systematische manier plaats, bijvoorbeeld via professionele leergemeenschappen en/of met behulp van een practoraat of lectoraat.

4. Duurzaamheid

Uit het plan van aanpak blijkt dat er voldoende aandacht wordt besteed aan toekomstverkenningen zodat de samenwerking na afloop van de subsidieperiode kan worden voortgezet.

In de aanvraag wordt inzichtelijk gemaakt welke concrete activiteiten men onderneemt in de eerste projectperiode (tot de tussentijdse beoordeling) om de samenwerking in de tweede projectperiode (na de tussentijdse beoordeling) en de verduurzamingperiode (na de subsidieperiode) voort te zetten.

Voor dit deelaspect wordt een hogere score toegekend naarmate de inzet en bereidheid van de partners om de samenwerking duurzaam neer te zetten groter is, blijkend uit onder andere:

1. Een heldere beschrijving van het verkenningsproces waaruit blijkt dat de partners in de eerste projectperiode (tot de tussentijdse beoordeling) verduurzamingsmogelijkheden en verdienmodellen gaan verkennen.

2. Door de partners wordt bij aanvang van het project de intentie uitgesproken om de samenwerkingsovereenkomst na de afloop van de projectperiode voort te zetten. Deze afspraken zijn opgenomen in de samenwerkingsovereenkomst.

3. Een financiële raming (optioneel).

5. Financiering

Er is een realistische begroting van de subsidiabele kosten.

1. Er is een inzichtelijke en evenwichtige begroting, die voldoet aan de eisen van de regeling. Waarbij het voor de eerste helft van de projectperiode gaat om een gedetailleerde begroting en voor de tweede helft van de projectperiode om een begroting op hoofdlijnen.

2. De kosten zijn voldoende gespecificeerd, sluiten aan op de activiteitenplanning en zijn opgesteld volgens het principe p*q.

Voor dit deelaspect wordt een hogere score toegekend naarmate de begroting realistischer is, blijkend uit onder andere:

1. Voor de eerste helft van de projectperiode een gedetailleerde begroting en ten minste voor de tweede helft van de projectperiode een begroting op hoofdlijnen.

2. In de begroting is duidelijk weergegeven welke kosten worden gemaakt en door wie.

De doelstellingen worden op een zo kostenefficiënt mogelijke manier bereikt

Uit de aanvraag blijkt dat de middelen (geld, tijd en mankracht) zo efficiënt mogelijk worden ingezet om maximale resultaten te bereiken.

Voor dit deelaspect wordt een hogere score toegekend naarmate de doelstellingen van de pps zo efficiënt mogelijk worden bereikt, blijkend uit onder andere:

1. De inzet van mankracht, geld en apparatuur/machines draagt daadwerkelijk bij aan de realisatie van het beoogde doel.

2. De kosten staan in verhouding tot de opbrengsten en resultaten die in het plan van aanpak zijn beschreven.

3. De kosten van de projectorganisatie/projectmanagement worden zo laag mogelijk gehouden.

De vereiste cofinanciering is aangetoond.

De cofinanciering is inzichtelijk gemaakt en voldoet aan de kaders van de regeling.

Voor dit deelaspect wordt een hogere score toegekend naarmate de cofinanciering beter is geborgd voor de gehele subsidieperiode, blijkend uit onder andere:

1. Er is duidelijk weergegeven hoe de cofinanciering is opgebouwd en hoe deze verdeeld is over de partners.

2. De cofinanciering is voldoende om (tezamen met de rijkssubsidie) de kosten van het project te dekken.

3. De cofinanciering is realistisch voor de verschillende partners.

4. De cofinanciering is voor de gehele subsidieperiode inzichtelijk.

Beoordelingskader voor opschalers

Toets vooraf:

De subsidie voor opschalers is bedoeld voor projecten die al eerder subsidie hebben ontvangen.

Om als opschaler voor subsidie van het RIF in aanmerking te komen geldt dat:

  • 1.

    het project waarvoor eerder subsidie is verkregen vanuit het RIF 1 (2014–2018) of RIF 2 (2019–2023) is afgerond. Dat wil zeggen dat de subsidie is vastgesteld;

  • 2.

    het project niet eerder als opschaler subsidie heeft ontvangen vanuit het RIF 2 (2019–2023);

  • 3.

    activiteiten waarvoor subsidie kan worden verkregen aanvullend zijn op de activiteiten waarvoor eerder subsidie is verkregen. Uitsluitend verdiepings- en verbredingsactiviteiten komen in aanmerking voor subsidie;

  • 4.

    het project voortvloeit uit het project waarvoor eerder subsidie is verkregen. Dit moet blijken uit de doelstellingen, strategie en voorgenomen activiteiten van de opschaling. En het moet blijken uit het feit dat het samenwerkingsverband (de pps-partners) voor ten minste de helft blijft deelnemen in het project;

  • 5.

    het project waarvoor eerder subsidie is verkregen aantoonbaar succesvol zonder rijkssubsidie is voortgezet. Dit betekent dat er een gedegen evaluatie heeft plaatsgevonden waaruit blijkt dat (a) het project in termen van ontwikkeling en doelrealisatie succesvol is geweest en (b) er sprake is van een duurzame publiek-private samenwerking. Over deze resultaten van de evaluatie wordt door de aanvrager gerapporteerd in de aanvraag voor de opschaling.

1. Verbetering aansluiting onderwijs op de arbeidsmarkt

Gelijk aan de criteria voor starters.

Gelijk aan de criteria voor starters.

Daarbij geldt dat voor opschalers ‘onderzoekende vaardigheden en/of praktijkgericht onderzoek een verplicht doel is.

Gelijk aan de criteria voor starters.

2. Verbreding en / of verdieping

Er is sprake van verbreding of verdieping ten opzichte van het project waar de opschaling uit voortvloeit.

1. Verbreding betekent dat er een aanzienlijke toename is in het bereik van het project. Dit blijkt uit het aantal docenten, studenten en arbeidsorganisaties en/of het aantal opleidingen dat wordt bereikt met het project.

2. Verdieping houdt in dat er sprake is van innovatie en doorontwikkeling. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat er nieuwe onderwijsconcepten, leermethoden en/of innovatie in de beroepspraktijk worden toegepast en verankerd.

Voor dit deelaspect wordt een hogere score toegekend naarmate het voorstel meer ambitieus (en realistisch) is in de mate van verbreding en verdieping.

3. Onderzoekende vaardigheden en/of praktijkgericht onderzoek

Het stimuleren van onderzoekend vermogen en een onderzoekende houding bij docenten, praktijkbegeleiders en/of studenten is onderdeel van het project.

Onder onderzoekend vermogen wordt verstaan:

Het stimuleren van onderzoekend vermogen en onderzoekende houding bij docenten, praktijkbegeleiders, en/of studenten door:

a. het beschikken over en werken vanuit een onderzoekende houding zelf; en

b. kleinschalig) praktijk(gericht) onderzoek doen; en

c. inzichten uit beschikbaar onderzoek toepassen in de eigen werkpraktijk.

1. Docenten, praktijkbegeleiders en/of studenten voeren onderzoekende activiteiten uit binnen het project. Dat wil zeggen dat zij:

– zichtbaar werken vanuit een onderzoekende houding (bijvoorbeeld door de pdca-cyclus toe te passen);

– continu willen leren en ontwikkelen;

– werken aan het verbeteren van het project;

– toepassen van beschikbaar onderzoek in de werkpraktijk; en/of

– zelf actief betrokken zijn in (eigen) onderzoek in de werkpraktijk.

Zij worden daarbij ondersteund door competente medewerkers, zoals practoren, lectoren, docentonderzoekers, interne of externe onderzoekers.

2. Deze onderzoekende activiteiten zijn opgenomen in de activiteitenplanning.

3. Bij het uitvoeren van onderzoekende activiteiten wordt gebruik gemaakt van beproefde methodes (bijvoorbeeld ontwerponderzoek of (participatief) actieonderzoek).

Voor dit deelaspect wordt een hogere score toegekend naarmate:

1. De resultaten van de onderzoekende activiteiten worden gebruikt voor het verbeteren van de inrichting /uitvoering van het onderwijsproces en/of bedrijfsproces van de partners.

2. Studenten worden betrokken bij het uitvoeren van de onderzoekende activiteiten (bijvoorbeeld bij het verzamelen van onderzoeksgegevens).

4. Samenwerking en draagvlak

Gelijk aan de criteria voor starters.

Gelijk aan de criteria voor starters.

Gelijk aan de criteria voor starters.

5. Uitvoerbaarheid en haalbaarheid

Gelijk aan de criteria voor starters.

Gelijk aan de criteria voor starters.

Gelijk aan de criteria voor starters.

6. Duurzaamheid

Gelijk aan de criteria voor starters.

Gelijk aan de criteria voor starters.

Gelijk aan de criteria voor starters.

7. Financiering

Gelijk aan de criteria voor starters.

Gelijk aan de criteria voor starters.

Gelijk aan de criteria voor starters.