Artikel
I
wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.
wijzigt de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
wijzigt de Wet op de dividendbelasting 1965.
wijzigt de Wet bronbelasting 2021.
wijzigt de Successiewet 1956.
wijzigt de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
wijzigt de Invorderingswet 1990.
wijzigt de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen.
Voor de toepassing van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt een open commanditaire vennootschap als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zoals dat luidde op 31 december 2024, die als gevolg van deze wet met ingang van 1 januari 2025 niet langer onderworpen is aan de vennootschapsbelasting op grond van de artikelen 2 of 3 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, geacht op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan 1 januari 2025 al haar vermogensbestanddelen tegen de waarde in het economische verkeer te hebben overgedragen aan de natuurlijk personen of lichamen die participeren in die vennootschap naar rato van ieders gerechtigdheid en wordt die vennootschap geacht te zijn opgehouden in Nederland belastbare winst te genieten.
Voor de toepassing van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt de commanditaire vennoot in een open commanditaire vennootschap als bedoeld in het eerste lid geacht op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan 1 januari 2025 zijn aandeel in en schuldvordering op de open commanditaire vennootschap te hebben vervreemd tegen de waarde in het economische verkeer.
Voor de toepassing van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt een belastingplichtige die resultaat uit een werkzaamheid in de zin van artikel 3.92 van die wet geniet vanwege het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan een open commanditaire vennootschap als bedoeld in het eerste lid, geacht op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan 1 januari 2025 de tot die werkzaamheid behorende vermogensbestanddelen te hebben vervreemd tegen de waarde in het economische verkeer en wordt die belastingplichtige geacht te zijn opgehouden in Nederland belastbaar resultaat uit die werkzaamheid te genieten, tenzij de tot die werkzaamheid behorende vermogensbestanddelen op 1 januari 2025 door die belastingplichtige nog steeds worden aangewend ten behoeve van een werkzaamheid als bedoeld in de artikelen 3.91, eerste lid, onderdelen a of b, of 3.92 van die wet. De vervreemding, bedoeld in de eerste zin, wordt niet aangemerkt als een vervreemding als bedoeld in artikel 25, veertiende lid, onderdeel a, van de Invorderingswet 1990.
Indien een schuldvordering als bedoeld in het tweede lid kwalificeert als een schuldvordering als bedoeld in artikel 17a, onderdeel c, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en die schuldvordering is afgewaardeerd ten laste van de belastbare winst uit een Nederlandse onderneming van een commanditaire vennoot, wordt voor de toepassing van het tweede lid ter zake van die schuldvordering tot de winst van die vennoot gerekend een bedrag gelijk aan die afwaardering voor zover met betrekking tot die schuldvordering niet reeds eerder in verband met die afwaardering een bedrag tot de winst van die vennoot is gerekend.
De door een open commanditaire vennootschap als gevolg van de toepassing van artikel IX, eerste lid, behaalde winst behoeft niet in aanmerking te worden genomen, mits alle commanditaire vennoten op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan 1 januari 2025 zijn onderworpen aan de vennootschapsbelasting zonder ervan te zijn vrijgesteld, dan wel op 1 januari 2025 als gevolg van het niet langer aan de vennootschapsbelasting onderworpen zijn van de commanditaire vennootschap zijn onderworpen aan de vennootschapsbelasting zonder ervan te zijn vrijgesteld, en voor het bepalen van de winst bij de open commanditaire vennootschap op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan 1 januari 2025, en bij al die commanditaire vennoten, afgezien van artikel 9, eerste lid, onderdeel e, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zoals dat luidde op 31 december 2024, dezelfde bepalingen van toepassing zijn, noch bij die open commanditaire vennootschap, noch bij die commanditaire vennoten aanspraak bestaat op voorwaartse verrekening van verliezen op de voet van artikel 20 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, op vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van buitenlandse resultaten, op toepassing van de innovatiebox op de voet van artikel 12b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, op voortwenteling van een saldo aan renten op de voet van artikel 15b van die wet, op toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten op de voet van artikel 15e van die wet, op toepassing van de deelnemingsverrekening op de voet van artikel 23c van die wet, op toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten op de voet van artikel 23d van die wet of op voortwenteling van voorheffingen op de voet van artikel 25a, vierde lid, van die wet en mits latere heffing van vennootschapsbelasting is verzekerd. Indien de winst ingevolge de eerste zin niet in aanmerking wordt genomen, treden de commanditaire vennoten met betrekking tot al hetgeen als gevolg van de toepassing van artikel IX, eerste lid, aan hen wordt geacht te zijn overgedragen in de plaats van de open commanditaire vennootschap.
Ingeval niet is voldaan aan de vereisten, bedoeld in het eerste lid, eerste zin, kan Onze Minister op een gezamenlijk verzoek van de open commanditaire vennootschap en alle commanditaire vennoten, mits die vennoten op 1 januari 2025 zijn onderworpen aan de vennootschapsbelasting zonder ervan te zijn vrijgesteld, onder door hem te stellen voorwaarden de inspecteur die is belast met de aanslagregeling van de open commanditaire vennootschap toestaan de winst die is behaald als gevolg van de toepassing van artikel IX, eerste lid, geheel of ten dele buiten aanmerking te laten. Daarbij treden die vennoten met betrekking tot al hetgeen als gevolg van de toepassing van artikel IX, eerste lid, aan hen wordt geacht te zijn overgedragen, voor zover daaraan geen voorwaarden zijn gesteld, in de plaats van de open commanditaire vennootschap. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking waarin de voorwaarden, bedoeld in de eerste zin, zijn opgenomen.
De voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, mogen slechts strekken ter verzekering van de heffing en de invordering van belasting welke verschuldigd zou zijn of zou worden indien het tweede lid, eerste zin, buiten toepassing zou blijven. Voorts kunnen voorwaarden worden gesteld die betrekking hebben op het bepalen van de in een jaar genoten winst van de commanditaire vennoten, de toelaatbare reserves, de verrekening van verliezen op de voet van artikel 20 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van buitenlandse resultaten, de toepassing van de innovatiebox op de voet van artikel 12b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, de voortwenteling van een saldo aan renten op de voet van artikel 15b van die wet, de toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten op de voet van artikel 23d van die wet, de toepassing van de deelnemingsverrekening op de voet van artikel 23c van die wet, de toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten op de voet van artikel 23d van die wet, of op de voortwenteling van voorheffingen op de voet van artikel 25a, vierde lid, van die wet en kunnen voorwaarden worden gesteld indien op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan 1 januari 2025 de waarde in het economische verkeer van de vermogensbestanddelen die aan de commanditaire vennoten worden geacht te zijn overgedragen lager is dan de boekwaarde van deze vermogensbestanddelen.
Indien een open commanditaire vennootschap als bedoeld in artikel IX, eerste lid, een pensioenverplichting heeft als bedoeld in artikel 38n van de Wet op de loonbelasting 1964 en die vennootschap die verplichting uiterlijk op 31 december 2024 overdraagt aan een toegelaten verzekeraar als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat luidde op 31 december 2016, worden voor de toepassing van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 de bij de overdragende vennootschap hierbij ontstane last en de door de ontvangende verzekeraar hierbij behaalde winst niet in aanmerking genomen.
Voor de toepassing van de afdelingen 3.2 en 3.4, hoofdstuk 4 en de afdelingen 7.2, 7.3 en 7.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 behoeft het voordeel dat is behaald door een commanditaire vennoot ter zake van de vervreemding van zijn aandeel in een open commanditaire vennootschap als bedoeld in artikel IX, eerste lid, in het kader van een aandelenfusie als bedoeld in het tweede lid niet in aanmerking te worden genomen indien die aandelenfusie uiterlijk op 31 december 2024 plaatsvindt en latere heffing is verzekerd. De eerste zin is niet van toepassing op een in het kader van een aandelenfusie genoten bijbetaling.
Voor de toepassing van dit artikel en de artikelen XIII, XIV en XVI is sprake van een aandelenfusie indien een vennootschap (verkrijgende vennootschap) tegen uitreiking van eigen aandelen of winstbewijzen, eventueel met bijbetaling, dan wel bij wijze van storting op de aandelen in die vennootschap, het aandeel van de commanditaire vennoot in de open commanditaire vennootschap, bedoeld in artikel IX, eerste lid, verwerft, tenzij:
de bijbetaling 10 percent van de nominale waarde van de uitgereikte aandelen te boven gaat;
de commanditaire vennoot die een aanmerkelijk belang heeft in de commanditaire vennootschap na het vervreemden van zijn aandeel in die vennootschap aan de verkrijgende vennootschap in het kader van de fusie geen aanmerkelijk belang heeft in die verkrijgende vennootschap; of
de fusie per saldo resulteert in een vermogensverschuiving van de commanditaire vennoot in de open commanditaire vennootschap naar een of meer andere aandeelhouders in of andere gerechtigden tot het vermogen van de verkrijgende vennootschap.
Indien de commanditaire vennoot onderworpen is aan de vennootschapsbelasting of het aandeel van de commanditaire vennoot in de open commanditaire vennootschap behoort tot het vermogen van een onderneming of van een werkzaamheid als bedoeld in de afdelingen 3.2 en 7.2, onderscheidenlijk 3.4 en 7.2, van de Wet inkomstenbelasting 2001 en het voordeel volgens het eerste lid buiten aanmerking blijft, wordt voor de toepassing van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 of de betreffende afdelingen van de Wet inkomstenbelasting 2001 door die commanditaire vennoot de boekwaarde van de in het kader van de aandelenfusie verworven aandelen of winstbewijzen in de verkrijgende vennootschap gesteld op, dan wel wordt de boekwaarde van de aandelen in de verkrijgende vennootschap waarop in het kader van de aandelenfusie is gestort verhoogd met, de waarde waarvoor zijn aandeel in de open commanditaire vennootschap op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het fusietijdstip te boek was gesteld.
Indien de commanditaire vennoot een aanmerkelijk belang als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of artikel 17, derde lid, onderdeel b, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in de open commanditaire vennootschap heeft en het voordeel volgens het eerste lid buiten aanmerking blijft, wordt voor de toepassing van genoemd hoofdstuk 4, onderscheidenlijk genoemd artikel 17, derde lid, onderdeel b, de verkrijgingsprijs van de in het kader van de aandelenfusie verworven aandelen of winstbewijzen in de verkrijgende vennootschap gesteld op, dan wel wordt de verkrijgingsprijs van de aandelen in de verkrijgende vennootschap waarop in het kader van de aandelenfusie is gestort verhoogd met, de verkrijgingsprijs van het in het kader van de aandelenfusie vervreemde aandeel in de open commanditaire vennootschap.
De artikelen 13h en 13i van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zijn van overeenkomstige toepassing.
In geval van een aandelenfusie als bedoeld in het tweede lid worden voor de toets of is voldaan aan de periode van één jaar, onderscheidenlijk vijf jaren, bedoeld in artikel 35d, eerste lid, van de Successiewet 1956, de bezitsperiode van de in het kader van de aandelenfusie verkregen aandelen of winstbewijzen en de bezitsperiode van het in het kader van de aandelenfusie vervreemde aandeel in de open commanditaire vennootschap bij elkaar gevoegd als ware het één periode.
Indien een commanditaire vennoot resultaat uit een werkzaamheid in de zin van artikel 3.92, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 geniet vanwege het ter beschikking stellen van onroerende zaken aan een open commanditaire vennootschap als bedoeld in artikel IX, eerste lid, en deze resultaatgenieter als gevolg van een aandelenfusie als bedoeld in het tweede lid met ingang van het tijdstip waarop de aandelenfusie plaatsvindt resultaat uit een werkzaamheid in de zin van artikel 3.92, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 geniet, dan worden voor de toets of is voldaan aan de periode van één jaar, onderscheidenlijk vijf jaren, bedoeld in artikel 35d, eerste lid, van de Successiewet 1956, beide periodes van het genieten van resultaat uit een werkzaamheid bij elkaar gevoegd als ware het één periode.
Een aandelenfusie als bedoeld in het tweede lid wordt in afwijking van artikel 35e van de Successiewet 1956 niet als een gebeurtenis als bedoeld in dat artikel aangemerkt.
Op verzoek van de commanditaire vennoot wordt het als gevolg van de toepassing van artikel IX, derde lid, door hem behaalde resultaat niet in aanmerking genomen, mits de vermogensbestanddelen, bedoeld in artikel IX, derde lid, met ingang van 1 januari 2025 worden gebruikt in de onderneming waaruit die vennoot, anders dan als ondernemer of aandeelhouder, als medegerechtigde tot het vermogen winst gaat genieten. In dat geval stelt de commanditaire vennoot, als medegerechtigde tot het vermogen van de commanditaire vennootschap, de betreffende vermogensbestanddelen te boek op de waarde waarvoor die vermogensbestanddelen op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan 1 januari 2025 bij de werkzaamheid te boek waren gesteld.
Dit artikel is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de fiscale reserves, bedoeld in artikel 3.53, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet inkomstenbelasting 2001, de doorschuiving via te conserveren inkomen naar een andere werkzaamheid op de voet van artikel 3.64 van die wet, alsmede voorzieningen die in overeenstemming met artikel 3.25 van die wet zijn gevormd bij de bepaling van het resultaat uit de werkzaamheid. Degene die, anders dan als ondernemer of aandeelhouder, als medegerechtigde tot het vermogen winst gaat genieten en naar wie de reserve of voorziening overgaat dan wel bij wie er via te conserveren inkomen wordt doorgeschoven, wordt voor het bepalen van de winst geacht in de plaats te zijn getreden van degene die de reserve of voorziening heeft gevormd.
Indien als gevolg van de inwerkingtreding van deze wet de terbeschikkingstelling van onroerende zaken aan een open commanditaire vennootschap als bedoeld in artikel IX, eerste lid, met ingang van 1 januari 2025 niet langer als een werkzaamheid als bedoeld in artikel 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt aangemerkt en de onroerende zaken met ingang van dat tijdstip dienstbaar zijn aan de onderneming waarin als gevolg van de inwerkingtreding van deze wet een medegerechtigdheid is ontstaan, dan worden voor de toets of is voldaan aan de periode van één jaar, onderscheidenlijk vijf jaren, bedoeld in artikel 35d, eerste lid, van de Successiewet 1956, de onmiddellijk aan 1 januari 2025 voorafgaande periode van die terbeschikkingstelling en de periode waarin die onroerende zaken dienstbaar zijn aan de onderneming waarin die medegerechtigdheid is ontstaan bij elkaar gevoegd als ware het één periode.
Indien als gevolg van de inwerkingtreding van deze wet de terbeschikkingstelling van onroerende zaken aan een open commanditaire vennootschap als bedoeld in artikel IX, eerste lid, met ingang van 1 januari 2025 niet langer als een werkzaamheid als bedoeld in artikel 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt aangemerkt, wordt dit niet als een gebeurtenis als bedoeld in artikel 35e, eerste lid, onderdeel d, onder 1°, van de Successiewet 1956 aangemerkt, mits de onroerende zaken met ingang van dat tijdstip dienstbaar zijn aan de onderneming waarin als gevolg van de inwerkingtreding van deze wet een medegerechtigdheid is ontstaan. Daarbij worden voor de toets of is voldaan aan het voortzettingsvereiste gedurende de periode van vijf jaren, bedoeld in artikel 35b, vijfde lid, van de Successiewet 1956, de onmiddellijk aan 1 januari 2025 voorafgaande periode van die terbeschikkingstelling en de periode waarin die onroerende zaken dienstbaar zijn aan de onderneming waarin die medegerechtigdheid is ontstaan bij elkaar gevoegd als ware het één periode.
Indien zonder toepassing van dit artikel een open commanditaire vennootschap als bedoeld in artikel IX, eerste lid, op grond van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet bronbelasting 2021 belastingplichtig is voor de bronbelasting met betrekking tot voordelen als bedoeld in artikel 3.1, onderdeel c, van die wet wordt voor de toepassing van die wet en de daarop berustende bepalingen niet die open commanditaire vennootschap maar elke achterliggende gerechtigde die een belang heeft in die open commanditaire vennootschap aangemerkt als de gerechtigde tot die voordelen, zulks naar rato van ieders gerechtigdheid.
Voor zover een commanditaire vennoot die een aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 35c, eerste lid, onderdeel c, juncto derde lid, van de Successiewet 1956 heeft in een open commanditaire vennootschap als bedoeld in artikel IX, eerste lid, op 1 januari 2025 als gevolg van de inwerkingtreding van deze wet medegerechtigde als bedoeld in artikel 35c, eerste lid, onderdelen b of c, van de Successiewet 1956 wordt tot het vermogen van een door middel van die commanditaire vennootschap gedreven onderneming, wordt deze medegerechtigdheid voor de toepassing van de Successiewet 1956 en de daarop berustende bepalingen gelijkgesteld met een medegerechtigdheid die een rechtstreekse voortzetting vormt van een eerder door de erflater, schenker of vennootschap gedreven onderneming als bedoeld in artikel 3.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Indien het eerste lid is toegepast, worden voor de toets of is voldaan aan de periode van één jaar, onderscheidenlijk vijf jaren, bedoeld in artikel 35d, eerste lid, van de Successiewet 1956, de bezitsperiode van de ontstane medegerechtigdheid en de bezitsperiode van het voor de inwerkingtreding van de wet bestaande aanmerkelijk belang in de open commanditaire vennootschap, bedoeld in artikel 35c, eerste lid, onderdeel c, juncto derde lid, van de Successiewet 1956, bij elkaar gevoegd als ware het één periode.
Indien het eerste lid is toegepast, wordt dit niet als een gebeurtenis als bedoeld in artikel 35e, eerste lid, onderdeel c, van de Successiewet 1956 aangemerkt, waarbij voor de toets of is voldaan aan de periode van vijf jaren, bedoeld in artikel 35e van die wet, de voortzettingsperiode van de ontstane medegerechtigheid en de voortzettingsperiode van het voor de inwerkingtreding van deze wet bestaande aanmerkelijk belang in de open commanditaire vennootschap, bedoeld in artikel 35c, eerste lid, onderdeel c, juncto derde lid, van de Successiewet 1956, bij elkaar worden gevoegd als ware het één periode.
In het kader van een aandelenfusie als bedoeld in artikel XII is van overdrachtsbelasting als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer vrijgesteld:
de verkrijging door een vennootschap krachtens inbreng door de inbrenger; en
de verkrijging door de inbrenger van aandelen als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer;
mits in het kader van de aandelenfusie de verkrijgende vennootschap aan de inbrenger aandelen uitreikt, dan wel een storting op de aandelenin die vennootschap plaatsvindt, en de inbrenger door middel van die uitgereikte, onderscheidenlijk bestaande, aandelen een soortgelijk belang houdt in die vennootschap, als hij had in de vennootschappelijke gemeenschap van de open commanditaire vennootschap, bedoeld in artikel IX, eerste lid, op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan de inbreng.
De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing:
indien de verkrijging betrekking heeft op voor onroerende zaken die zijn ingebracht in een open commanditaire vennootschap die tot stand is gekomen na 19 september 2023, 15:15 uur; of
voor zover de verkrijging betrekking heeft op onroerende zaken die zijn ingebracht door commanditaire vennoten die na 19 september 2023, 15:15 uur, zijn toegetreden tot een open commanditaire vennootschap.
De overdrachtsbelasting die ingevolge het eerste lid niet is geheven is alsnog verschuldigd indien de inbrenger het door de aandelen vertegenwoordigde soortgelijke belang binnen drie jaren na de aandelenfusie, bedoeld in artikel XII, niet meer geheel in het bezit heeft. De bepaling is eveneens van toepassing bij vervreemding van claims of het verlenen van een koopoptie op de aandelen, alsmede bij een gehele of gedeeltelijke terugbetaling van hetgeen op de aandelen is gestort.
Het derde lid blijft buiten toepassing in geval van een vervreemding van het door de aandelen vertegenwoordigde soortgelijke belang door de inbrenger, indien de verkrijger ter zake van de verkrijging van dat door de aandelen vertegenwoordigde soortgelijke belang overdrachtsbelasting verschuldigd is.
Het derde lid blijft buiten toepassing in geval van een vervreemding van het door de aandelen vertegenwoordigde soortgelijke belang door de inbrenger:
in het kader van een fusie of splitsing of interne reorganisatie waarop de vrijstelling, bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel h, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, wordt toegepast; dan wel
indien ten minste 75 percent van de aandelen van de vennootschap die de aandelen aan de inbrenger heeft toegekend wordt verkregen door een andere vennootschap tegen toekenning van een door eigen aandelen vertegenwoordigd soortgelijk belang.
Voor de toepassing van het vijfde lid, onderdeel b, wordt onder toekenning van aandelen mede begrepen het geval waarin naast toekenning van aandelen tevens een bedrag in geld wordt betaald van ten hoogste10 percent van de nominale waarde van de toegekende aandelen.
Het vijfde lid is slechts van toepassing indien het toegekende belang in de plaats komt van het door de aandelen vertegenwoordigde soortgelijke belang, bedoeld in het derde lid, dan wel het toegekende belang de resterende periode in het bezit blijft van de opvolgende verkrijger.
Artikel 15, negende lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer is van overeenkomstige toepassing op de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat aangifte wordt gedaan op een door de inspecteur aangegeven wijze.
Indien de aandelen die worden vervreemd in het kader van een aandelenfusie als bedoeld in artikel XII ten grondslag liggen aan uitstel van betaling dat is verleend op grond van artikel 25, achtste lid, van de Invorderingswet 1990, kan de ontvanger het uitstel voortzetten op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige aan wie het uitstel is verleend, in welk geval de aandelen in of winstbewijzen van de bij de aandelenfusie verkrijgende vennootschap voortaan worden geacht aan het verleende uitstel ten grondslag te liggen.
De ontvanger kan aan het voortzetten van het uitstel voorwaarden stellen die betrekking hebben op de belastingschuldige, daaronder begrepen:
het gedurende de looptijd van het uitstel jaarlijks aan de hand van schriftelijke bescheiden aannemelijk maken dat hij recht heeft op gehele of gedeeltelijke voortzetting van het uitstel;
het jaarlijks aan de ontvanger verstrekken van informatie over zijn actuele adres en werkelijke verblijfplaats.
De artikelen IX tot en met XVI zijn van overeenkomstige toepassing op een maatschap, een vennootschap onder firma en een naar het recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam waarvan de rechtsvorm vergelijkbaar is met die van een dergelijke maatschap of vennootschap onder firma die op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan 1 januari 2025 zijn onderworpen aan de vennootschapsbelasting zonder ervan te zijn vrijgesteld, alsmede op de maten of vennoten van een dergelijke maatschap of vennootschap onder firma, onderscheidenlijk de participanten in een dergelijk lichaam, voor zover de maatschap, vennootschap onder firma, onderscheidenlijk het lichaam, met ingang van 1 januari 2025 als gevolg van de inwerkingtreding van deze wet niet langer onderworpen is aan de vennootschapsbelasting op grond van de artikelen 2 of 3 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
In afwijking van het eerste lid treden de artikelen I tot en met VIII in werking met ingang van 1 januari 2025.
Deze wet wordt aangehaald als: Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.