Wet van 28 augustus 1851, regelende de onteigening ten algemeenen nutte

Onteigeningswet

Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten;
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is, de onteigening ten algemeenen nutte, in overeenstemming met art. 147 der Grondwet, bij de wet te regelen;

Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Algemeene bepalingen

Artikel

1

Artikel

3

Artikel

4

Titel

I

Over onteigening in gewone gevallen

Hoofdstuk

I

Over hetgeen aan de verklaring van het algemeen nut vooraf behoort te gaan

Artikel

5

Geene verklaring van algemeen nut wordt voorgesteld, dan nadat de belanghebbenden in staat zijn gesteld, hunne bezwaren daartegen te doen hooren.

Artikel

6

Te dien einde doet, nadat eenig werk van algemeen nut is ontworpen, het betrokken Departement van algemeen bestuur aan het bestuur van iedere gemeente, binnen welke vermoedelijk ten behoeve van dat werk onroerende zaken of daarop rustende rechten zullen te onteigenen zijn, een plan van het geheele werk met de noodige kaarten toekomen.

Artikel

7

Artikel

8

Gedurende den in het vorige artikel bedoelden termijn kunnen bedenkingen tegen de voorgenomen onteigening en het plan van het werk schriftelijk worden ingebragt bij het hoofd van het in artikel 6 bedoelde Departement van algemeen bestuur.

Artikel

9

Hoofdstuk

II

Over de eindaanwijzing der te onteigenen goederen

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

Artikel

13

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

16

Vervallen

Hoofdstuk

III

Van het geding tot onteigening

Artikel

17

De onteigenende partij tracht hetgeen onteigend moet worden bij minnelijke overeenkomst te verkrijgen.

Artikel

18

Artikel

19

Vervallen

Artikel

20

Artikel

21

Vervallen

Artikel

22

Artikel

23

Ten minste drie dagen vóór de verschijning legt de onteigenende partij, tot staving van haren eisch, ter griffie van de regtbank over:

  • 1°.

    een exemplaar van de Staatscourant, waarin is openbaar gemaakt Ons besluit, waarbij de te onteigenen onroerende zaken en rechten worden aangewezen;

  • 2°.

    een door het hoofd van het gemeentebestuur afgegeven bewijs, dat de commissie tot aanhooring van de bezwaren der belanghebbenden zitting gehouden heeft in de gemeente, binnen welker kring de te onteigenen onroerende zaak of de onroerende zaak waarop het te onteigenen recht rust, gelegen is; in dat bewijs wordt vermeld, in welk nieuws- of advertentieblad dan wel nieuws- of advertentiebladen en op welk tijdstip vorenbedoelde zitting is aangekondigd;

  • 3°.

    een mede door het hoofd van het gemeentebestuur afgegeven bewijs, dat de uitgewerkte plans met de daarbij behoorende kaarten en grondteekeningen overeenkomstig art. 12, op de secretarie der gemeente gelegen hebben; en, zoo het plan, in het laatste lid van dat artikel genoemd, ter griffie van de provincie was nedergelegd, een daarvan door den griffier der Staten afgegeven bewijs.

Artikel

24

De rechtbank behandelt zaken aangaande onteigening ten algemenen nutte, vóór elke andere.

Op de eerste roldatum, of uiterlijk twee weken daarna concluderen de verweerders voor antwoord. Indien de verweerders alsdan niet voor antwoord concluderen, worden zij geacht het aanbod te hebben verworpen. Het laatste is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van derde belanghebbenden aan wie bij dagvaarding of aangetekende brief een aanbod is gedaan.

Oproeping tot vrijwaring wordt niet toegelaten.

Indien van twee of meer gedaagden de een verschijnt, de ander niet, wordt met de verschijnende onmiddellijk voortgeprocedeerd. De uitspraak geschiedt tussen al de partijen bij een en hetzelfde vonnis, dat als een vonnis op tegenspraak gewezen wordt beschouwd, en waartegen geen verzet is toegelaten.

Uiterlijk een maand na de eerste roldatum doet de rechtbank uitspraak.

Het voorschrift vervat in het vorige lid geldt niet, indien de eigenaar de vordering als bedoeld in artikel 38 doet of indien een der partijen pleidooi vraagt; alsdan verwijst de enkelvoudige kamer op ter zitting gedaan verzoek de zaak naar de meervoudige kamer der rechtbank.

Artikel

25

De regtbank kan aan de onteigenende partij haren eisch niet toewijzen:

  • 1°.

    wanneer de wet ontbreekt, waarbij het algemeen nut van het werk verklaard is;

  • 2°.

    wanneer niet wordt overgelegd een exemplaar van de Staatscourant, waarin is openbaar gemaakt Ons besluit, waarbij de aanwijzing ter onteigening der in de dagvaarding vermelde onroerende zaken of rechten is geschied;

  • 3°.

    wanneer blijkt, dat de in art. 10 bedoelde commissie geen zitting heeft gehouden in de gemeente, waarin de te onteigenen onroerende zaak of de onroerende zaak waarop het te onteigenen recht rust, is gelegen, of dat de zitting niet vooraf is bekend gemaakt in een of meer in de streek verspreid wordende nieuws- of advertentiebladen, door Gedeputeerde Staten daartoe aangewezen;

  • 4°.

    wanneer de uitgewerkte plans met de daarbij behoorende kaarten en grondteekeningen niet overeenkomstig art. 12 op de secretariën der gemeenten ter inzage gelegen hebben.

Artikel

26

Tegen de uitspraak des regters, houdende nietigverklaring van de dagvaarding of ontzegging van den eisch om eenige andere reden, wordt hooger beroep toegelaten.

Artikel

27

Artikel

28

Artikel

29

Artikel

30

Partijen en derde belanghebbenden delen aan de rechtercommissaris alle feiten en omstandigheden mede, die van belang zijn voor een juiste begroting van de schade en leggen daartoe de nodige stukken over.

Artikel

31

Artikel

33

Artikel

34

Artikel

35

Artikel

36

Artikel

36a

Indien geen bezwaarschrift is ingediend of indien later blijkt van feitelijke bezwaren, die in het ingediende bezwaarschrift niet waren vermeld, dan kan de rechtbank aan later opgekomen bezwaren de betekenis hechten, die zij geraden zal achten. Indien haar blijkt dat deze bezwaren berusten op feiten of omstandigheden, die ten tijde van de in artikel 36, eerste lid, bedoelde termijn niet bekend waren of redelijkerwijs bekend konden zijn, neemt zij deze in ieder geval in aanmerking.

Artikel

37

Artikel

38

Artikel

39

Bij de berekening der schadevergoeding wordt niet gelet op veranderingen, welke kennelijk zijn tot stand gebracht om de schadevergoeding te verhogen; evenmin wordt gelet op veranderingen, tot stand gebracht na de nederlegging ter inzage, bedoeld in artikel 12, tenzij het normale of noodzakelijke veranderingen betreft die aansluiten bij de aard en de wijze van gebruik van de onroerende zaak ten tijde van die nederlegging.

Artikel

40

De schadeloosstelling vormt een volledige vergoeding voor alle schade, die de eigenaar rechtstreeks en noodzakelijk door het verlies van zijn zaak lijdt.

Artikel

40a

Bij het bepalen van de schadeloosstelling wordt uitgegaan van de dag, waarop het vonnis van onteigening, bedoeld in artikel 37, tweede lid, of artikel 54t, tweede lid, wordt uitgesproken, met dien verstande, dat ingeval het vonnis, bedoeld in artikel 54i, eerste lid, binnen de in artikel 54m bedoelde termijn wordt ingeschreven in de openbare registers, wordt uitgegaan van de dag, waarop dit vonnis wordt ingeschreven.

Artikel

40b

Artikel

40c

Bij het bepalen van de schadeloosstelling wegens verlies van een onroerende zaak wordt geen rekening gehouden met voordelen of nadelen, teweeggebracht door

  • 1°.

    het werk waarvoor onteigend wordt;

  • 2°.

    overheidswerken die in verband staan met het werk waarvoor onteigend wordt;

  • 3°.

    de plannen voor de werken onder 1° en 2° bedoeld.

Artikel

40d

Artikel

40e

Bij het bepalen van de werkelijke waarde van een zaak wordt de prijs verminderd of vermeerderd met voordelen of nadelen tengevolge van

  • 1°.

    bestemmingen die door het werk waarvoor onteigend wordt, tot uitvoering komen;

  • 2°.

    bestemmingen, voor de feitelijke handhaving waarvan onteigend wordt,

voor zover deze voordelen of nadelen ook na toepassing van artikel 40d redelijkerwijze niet of niet geheel ten bate of ten laste van de onteigende behoren te blijven.

Artikel

41

Bij het bepalen van de schadeloosstelling wordt rekening gehouden met de mindere waarde, welke voor niet onteigende goederen van de onteigende het rechtstreeks en noodzakelijk gevolg van het verlies van zijn goed is.

Artikel

41a

Voor zover de volgende artikelen niet anders meebrengen, zijn de artikelen 40-41 van overeenkomstige toepassing op rechten die door de onteigening geheel of gedeeltelijk vervallen.

Artikel

42

Artikel

42a

Artikel

43

Artikel

44

Bij de bepaling van de schadeloosstelling wegens het vervallen van een erfdienstbaarheid of een recht als bedoeld in artikel 252 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek wordt rekening gehouden met hetgeen te verwachten is omtrent de wijziging of de opheffing krachtens de artikelen 78 en 79 van Boek 5, dan wel de artikelen 258 en 259 van Boek 6 van dat wetboek en de daaraan te verbinden voorwaarden. Artikel 40c mist in zoverre toepassing. Overigens wordt rekening gehouden met de mogelijkheid de erfdienstbaarheid of het recht als bedoeld in artikel 252 van Boek 6 van dat wetboek door een andere erfdienstbaarheid of een ander recht te vervangen.

Artikel

45

Artikel

46

Vervallen

Artikel

47

Vervallen

Artikel

48

Vervallen

Artikel

49

Vervallen

Artikel

50

Artikel

51

Wanneer het vonnis bij verstek is gewezen, kan men daartegen binnen acht dagen na de beteekening, op de wijze, in het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering voorgeschreven, in verzet komen.

Artikel

52

Artikel

53

Artikel

54

Hoofdstuk

IIIa

Afdeling

1

Van de opneming door de deskundigen voor de aanvang van het geding

Artikel

54a

Artikel

54b

Artikel

54c

Artikel

54d

De griffier zendt aan degenen, die in het verzoekschrift zijn vermeld en tevens aan de deskundigen onverwijld een afschrift toe van de in het vorige artikel bedoelde beschikking; voorts deelt hij hun de tijd en de plaats van de opneming door deskundigen mede. Ook draagt hij zorg, dat de tijd en de plaats van de opneming door deskundigen worden aangekondigd in een of meer nieuws- of advertentiebladen.

Afdeling

2

Van de vervroegde uitspraak over de onteigening

Artikel

54f

De onteigenende partij kan, overeenkomstig de bepalingen van deze Afdeling, in de dagvaarding tot onteigening een vervroegde uitspraak over de onteigening vorderen. Ingeval de opneming door de deskundigen heeft plaats gehad overeenkomstig Afdeling 1 van dit Hoofdstuk, is de onteigenende partij op straffe van niet-ontvankelijkheid gehouden tot het doen van die vordering. Zodra het vonnis van onteigening kracht van gewijsde heeft verkregen, kan het in de openbare registers worden ingeschreven, voordat over de schadeloosstelling uitspraak is gedaan.

Artikel

54g

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 10, eerste lid, 62, tweede lid, 80, laatste lid, en 141 tweede lid, moet de dagvaarding waarbij de vervroegde uitspraak tot onteigening wordt gevorderd, indien de opneming door de deskundigen overeenkomstig Afdeling 1 van dit Hoofdstuk heeft plaats gevonden, worden uitgebracht binnen twee maanden na de opneming ter plaatse door de deskundigen. Ingeval de openbaarmaking, bedoeld in artikel 15, eerste lid, nog niet heeft plaats gevonden op de dag van de opneming, vangt de termijn van twee maanden aan op de dag van die openbaarmaking.

Artikel

54h

De artikelen 17, 18, 20, 22-26 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat, wanneer een vervroegde opneming door deskundigen overeenkomstig de bepalingen van Afdeling 1 van dit Hoofdstuk heeft plaats gehad, de in artikel 23 voorgeschreven nederlegging ter griffie alleen zal betreffen het onder 1° van dat artikel bedoelde exemplaar van de Staatscourant.

Artikel

54i

Artikel

54j

Artikel

54k

Artikel

54l

Artikel

54m

Artikel

54n

Artikel

54o

Artikel

54p

Artikel

54q

Artikel

54r

Artikel

54s

Artikel

54t

Hoofdstuk

IV

Over de betaling van de schadeloosstelling

Artikel

55

Artikel

56

Wanneer hij aan wie de schadeloosstelling is toegewezen, weigert haar te ontvangen, en bij deurwaardersexploit deswege in gebreke is gesteld, kan de onteigenaar zodra tien dagen zijn verstreken overgaan tot consignatie overeenkomstig de Wet op de consignatie van gelden.

Artikel

57

Artikel

58

Wanneer onder de onteigenende partij beslag op de schadeloosstelling of het voorschot is gelegd, doet zij het bedrag dat zij zonder het beslag aan de beslagene had moeten uitbetalen consigneren overeenkomstig de Wet op de consignatie van gelden.

Artikel

59

Artikel

60

Waterschaps- en soortgelijke lasten en alle belastingen, hoe ook genaamd, waarmede het onteigende goed is bezwaard of die daarvan worden betaald, gaan van de dag, waarop de in artikel 59 bedoelde inschrijving heeft plaats gehad, op de onteigenende partij over.

Artikel

61

Indien, tengevolge van oorzaken, welke de onteigenende partij in staat was uit de weg te ruimen, met het werk waartoe werd onteigend, niet binnen drie jaar nadat het vonnis van onteigening kracht van gewijsde heeft verkregen, een aanvang is gemaakt, of de arbeid meer dan drie jaren mocht zijn gestaakt, of indien uit andere omstandigheden is aan te tonen, dat het werk blijkbaar niet tot stand zal worden gebracht, kan de onteigende partij, te harer keuze, hetzij bij de rechter het afgestane terugvorderen in de toestand, waarin het zich alsdan bevindt, onder gehoudenheid om, in evenredigheid tot de terugontvangen waarde, de schadeloosstelling terug te geven hetzij een vordering indienen tot uitkering van een door de rechter naar billijkheid te bepalen schadeloosstelling boven de reeds genotene.

Titel

II

Over de onteigening voor aanleg, herstel, versterking of onderhoud van waterkeringen en bouw van militaire verdedigingswerken

Artikel

62

Onteigening van onroerende zaken of rechten ten behoeve van aanleg, het herstel, versterking of onderhoud van waterkeringen of bouw van militaire verdedigingswerken, heeft plaats uit kracht van een koninklijk besluit, de Raad van State gehoord.

Artikel

63

Artikel

64

Bij het koninklijk besluit worden de te onteigenen onroerende zaken en rechten aangewezen door aanhaling van de in artikel 63, tweede lid, onder 1° bedoelde grondtekeningen en vermelding van:

  • 1°.

    de kadastrale aanduiding van de onroerende zaken met vermelding van de grootte volgens de kadastrale registratie van elk der desbetreffende percelen en, indien een te onteigenen onroerende zaak een gedeelte van een perceel uitmaakt, bovendien de grootte van dat gedeelte;

  • 2°.

    bij afzonderlijke onteigening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, de kadastrale aanduiding van de onroerende zaken waarop de te onteigenen rechten rusten;

  • 3°.

    de namen volgens de kadastrale registratie van de eigenaars van de te onteigenen onroerende zaken en, bij afzonderlijke onteigening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de rechthebbenden op de te onteigenen rechten.

Artikel

64a

Artikel

65

Artikel

66

Artikel

67

Artikel

68

Vervallen

Artikel

69

Vervallen

Artikel

70

Vervallen

Artikel

71

Vervallen

Artikel

72

Vervallen

Titel

IIa

Over onteigening van wegen, bruggen, bermen, bermslooten en kanalen en onteigening voor aanleg en verbetering van wegen, bruggen, spoorwegwerken, kanalen, havenwerken, werken ten behoeve van de bestrijding van verontreiniging van oppervlaktewateren en terreinen en werken voor de luchtvaart, alsmede ten behoeve van verbetering of verruiming van rivieren

Artikel

72a

Titel

IIb

Over onteigening ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening en van de verwijdering van afvalstoffen

Artikel

72b

Titel

IIc

Over onteigening in het belang van de winning van oppervlaktedelfstoffen

Artikel

72c

Artikel

72d

Titel

III

Over onteigening in geval van buitengewone omstandigheden

Artikel

73

Artikel

74

Artikel

75

De wettelijke interessen der verschuldigde schadevergoeding moeten van den dag der inbezitneming aan de onteigenden worden betaald.

Artikel

76

Wanneer hij, in wiens naam de onteigening gelast is, den eigendom van de zaak niet langer voor het beoogde doel noodig acht, en er nog geene drie jaren sedert de onteigening verloopen zijn, is de onteigende bij voorkeur boven alle anderen tegen betaling van den prijs, door deskundigen te begrooten, tot de verkrijging daarvan geregtigd.

Artikel

76a

Artikel

76a bis

Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.

Artikel

76a ter

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

76b

Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.

Indien degene, onder wien de burgemeester in het vorig artikel genoemde waren in bezit wil nemen, onmiddellijk ten genoegen van den burgemeester aanbiedt zelf op door dezen goedgekeurde wijze die waren ter beschikking te stellen tegen prijzen, die niet te boven gaan de daarvoor door Onzen voornoemden Minister bepaalde bedragen, kan de burgemeester de inbezitneming opschorten.

Artikel

76c

Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.

Artikel

76e

Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.

Artikel

76f

Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.

In geval, op grond van artikel 7, eerste lid, of 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden, bepalingen uit de Oorlogswet voor Nederland in werking zijn gesteld, geschieden de machtigingen, bedoeld in artikel 76a ter, eerste lid, niet dan na overleg met het militair gezag.

Artikel

76fbis

Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.

Titel

IV

Over onteigening in het belang van de ruimtelijke ontwikkeling en van de volkshuisvesting

Artikel

77

Artikel

78

De onteigening geschiedt ten name van de gemeente, van een ander publiekrechtelijk lichaam of van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, toegelaten ingevolge artikel 70 of 70j van de Woningwet.

Artikel

79

De onteigening ten name van de gemeente heeft plaats uit kracht van een besluit van de gemeenteraad. Dit besluit behoeft Onze goedkeuring. Alvorens te beslissen omtrent goedkeuring horen Wij de Raad van State. De goedkeuring kan worden onthouden indien de ingebrachte bedenkingen daartoe aanleiding geven, wegens het niet of onvoldoende gediend zijn van het volkshuisvestingsbelang, het ruimtelijke ontwikkelingsbelang of het publiek belang, of het onvoldoende aanwezig zijn van de noodzaak of de urgentie.

Artikel

80

Artikel 81

Vervallen

Artikel

82

Artikel 9 is ten deze van toepassing, met dien verstande, dat hetgeen daar van den Staat gezegd wordt, van toepassing wordt op de gemeente.

Artikel

83

Artikel

84

Artikel

85

Artikel

86

Artikel

87

Artikel

88

De artikelen 2, 3 en 4, alsmede de artikelen 17-20, 22, 24, 26-38, 40-41, 42, 1ste en 3de lid, 42a, 1ste-5de lid, 43-47, 49-54t zijn ten deze van toepassing behoudens dat

  • 1.

    indien de gemeenteraad tot onteigening heeft besloten, hetgeen van Ons besluit gezegd wordt, van toepassing wordt op het besluit van de gemeenteraad;

  • 2.

    wanneer de onteigening geschiedt ten name van een ander publiekrechtelijk lichaam of een instelling, dat lichaam of deze instelling als eisende partij optreedt;

  • 3.

    het verzoek, bedoeld in artikel 54a, kan worden gedaan, zodra de nederlegging bedoeld in artikel 84 of artikel 87, zevende lid, heeft plaats gehad en bij het verzoekschrift in plaats van de in het tweede lid van eerstgenoemd artikel onder 1 en 2 genoemde stukken moet worden overgelegd afschrift van het besluit van de gemeenteraad of van het koninklijk besluit.

Artikel

89

Ten minste drie dagen vóór de verschijning legt de onteigenende partij tot staving van haren eisch ter griffie van de regtbank over:

  • a.

    indien de gemeenteraad tot onteigening heeft besloten:

    • 1°.

      een exemplaar van de Staatscourant, waarin Ons besluit met het daarbij goedgekeurd raadsbesluit ingevolge artikel 86, tweede lid, is openbaar gemaakt;

    • 2°.

      een door het hoofd van het gemeentebestuur afgegeven bewijs, dat de artikelen 80 en 84 zijn of, indien de gemeenteraad tot onteigening heeft besloten overeenkomstig artikel 85, artikel 84 is nageleefd;

  • b.

    indien tot onteigening is besloten overeenkomstig het bepaalde in art. 87:

een exemplaar van de Staatscourant, waarin is openbaar gemaakt Ons besluit, waarbij de te onteigenen onroerende zaken en rechten worden aangewezen.

Artikel

90

De regtbank kan aan de onteigenende partij haren eisch niet toewijzen:

  • 1°.

    wanneer de volgens artikel 89 door de onteigenende partij over te leggen bescheiden niet zijn overgelegd;

  • 2°.

    wanneer het blijken mocht, dat de artikelen 80 en 84 niet zijn òf, indien de gemeenteraad tot onteigening heeft besloten overeenkomstig artikel 85, artikel 84 niet is nageleefd.

Artikel

91

Bij de berekening der schadevergoeding wordt niet gelet op veranderingen, welke kennelijk zijn tot stand gebracht om de schadevergoeding te verhogen; evenmin wordt gelet op veranderingen, tot stand gebracht na de nederlegging ter inzage van de in artikel 80 juncto artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht of de in artikel 87 bedoelde bescheiden dan wel, indien de gemeenteraad tot onteigening heeft besloten overeenkomstig artikel 85, na de nederlegging genoemd in artikel 84, tenzij het normale of noodzakelijke veranderingen betreft die aansluiten bij de aard en de wijze van gebruik van de onroerende zaak ten tijde van die nederlegging.

Artikel

92

Vervallen

Artikel

93

Artikel

94

Artikel

95

Indien de verhuring na het tijdstip van de nederlegging, bedoeld in artikel 91, heeft plaats gehad, wordt door de onteigenende partij aan den huurder geene schadeloosstelling betaald, maar heeft deze eene vordering tot schadevergoeding tegen den verhuurder, ten ware anders mogt zijn overeengekomen.

Artikel

95a

Indien de verpachting na het tijdstip van de nederlegging, bedoeld in artikel 91, heeft plaats gehad, wordt door de onteigenende partij aan de pachter geen schadeloosstelling betaald, maar heeft deze een vordering tot schadevergoeding tegen de verpachter, ten ware anders mocht zijn overeengekomen.

Titel

V

Over onteigening van octrooien van uitvinding

Artikel

97

Onteigening van octrooien kan ten name van den Staat plaats vinden:

  • 1°.

    wanneer het belang van leger of vloot vordert, dat de Staat een uitsluitend recht op eene uitvinding verkrijge;

  • 2°.

    wanneer het algemeen nut vordert, dat iedereen in de gelegenheid worde gesteld de uitvinding toe te passen.

Artikel

98

Artikel

99

Onverwijld roept de Octrooiraad allen, die volgens zijne registers belang bij het octrooi hebben, op, om binnen een bekwamen termijn mondeling of schriftelijk, opgave te doen van de schade, welke zij van de onteigening verwachten, en hij brengt Ons van de opgaven van belanghebbenden, van zijne bevinding en van alles wat tot vaststelling van de schadevergoeding kan strekken, een beredeneerd verslag uit.

Artikel

100

De artikelen 2, 3, 17-20, 22, 24, 26-37, 43, 45 en 50-54 zijn ten deze toepasselijk, behoudens:

  • a.

    dat de poging om den eigendom van het octrooi in der minne, vrij van alle lasten en regten, te verkrijgen, eerst geschiedt nadat het in het vorige artikel gemelde verslag is ingekomen;

  • b.

    dat het geding in eersten aanleg gevoerd wordt voor de arrondissementsregtbank te 's-Gravenhage;

  • c.

    dat het octrooi de plaats inneemt van de te onteigenen onroerende zaak; de registers van den Octrooiraad, die van de kadastrale registratie; de licentiehouders, die van de huurders; de pandcrediteuren, die van de hypotheekhouders.

Artikel

101

Ten minste drie dagen vóór de verschijning, wordt door den Staat aan de regtbank het verslag, bedoeld bij art. 99 overgelegd.

Artikel

102

Artikel

103

Artikel

104

Vervallen

Titel

Va

Over de onteigening van de rechten, voortvloeiende uit eene aanvrage om octrooi

Artikel

104A

Artikel

104B

Bijaldien door Ons wordt besloten, dat er geen aanleiding bestaat tot onteigening der rechten, uit de octrooi-aanvrage voortvloeiende, zal de Staat den aanvrager, op zijn verzoek, de schade vergoeden, welke hij daardoor mocht hebben geleden; het bedrag van het te dezer zake verschuldigde wordt, tenzij dit bij minnelijke schikking kan worden bepaald, vastgesteld door de commissie van deskundigen, bedoeld in artikel 104A, 2de lid.

Artikel

104C

Vervallen

Titel

VI

Over onteigening in het belang der verkrijging door landarbeiders van land met woning in eigendom of van los land in pacht

Artikel

105

Vervallen

Artikel

106

Vervallen

Artikel

107

Vervallen

Artikel

108

Vervallen

Artikel

109

Vervallen

Artikel

110

Vervallen

Artikel

111

Vervallen

Artikel

112

Vervallen

Artikel

113

Vervallen

Artikel

114

Vervallen

Artikel

115

Vervallen

Artikel

116

Vervallen

Artikel

117

Vervallen

Artikel

118

Vervallen

Artikel

119

Vervallen

Artikel

120

Vervallen

Artikel

121

Vervallen

Titel

VII

Over onteigening in het belang van de landinrichting

Artikel

122

Artikel

123

De artikelen 63 tot en met 64b zijn van toepassing, met dien verstande dat:

  • a.

    in het geval van onteigening ter verwezenlijking van een landinrichtingsplan in artikel 63, tweede lid, aanhef, in plaats van «doet Onze Minister die het aangaat» wordt gelezen: doen gedeputeerde staten van de provincie die het landinrichtingsplan hebben vastgesteld;

  • b.

    in het geval van onteigening ter verwezenlijking van een reconstructieplan in artikel 63, tweede lid, aanhef, in plaats van «doet Onze Minister die het aangaat» wordt gelezen: doen gedeputeerde staten van de provincie waarin de onroerende zaken waarop de onteigening betrekking heeft zijn gelegen;

  • c.

    in artikel 63, derde lid, in plaats van «vermeldt Onze Minister» wordt gelezen: vermelden gedeputeerde staten;

  • d.

    in artikel 63, vierde lid, in plaats van «Onze Minister» telkens wordt gelezen «gedeputeerde staten», terwijl in de laatste volzin van dit lid in plaats van «kan» wordt gelezen «kunnen».

Artikel 125

Vervallen

Artikel

126

Vervallen

Artikel

127

Vervallen

Artikel

128

Vervallen

Artikel

129

Vervallen

Artikel

130

Vervallen

Artikel

131

Vervallen

Artikel

132

Vervallen

Artikel

133

Vervallen

Artikel

134

Vervallen

Artikel

135

Vervallen

Artikel

136

Vervallen

Artikel

137

Vervallen

Artikel

138

Vervallen

Artikel

139

Vervallen

Artikel

140

Vervallen

Titel

VIII

Over onteigening in het belang der natuurbescherming

Artikel

141

Artikel

142

Geen voorstel van wet wordt door Ons aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden, dan nadat belanghebbenden in de gelegenheid zijn gesteld hun bezwaren te doen kennen.

Artikel

143

Artikel

144

Van elke nederlegging wordt door het hoofd van het gemeentebestuur in één of meer ter plaatse verspreid wordende nieuws- of advertentiebladen onverwijld kennis gegeven en wordt onverwijld op de gebruikelijke wijze aan de ingezetenen mededeling gedaan.

Artikel

145

Artikel

146

Artikel

147

Artikel

148

Artikel

149

De artikelen 2, 3 en 4 alsmede de artikelen 17-20, 22, 24, 26-38, 40-47 en 49-54t vinden overeenkomstige toepassing met dien verstande, dat voor den in artikel 18, derde lid, bedoelden termijn in de plaats treedt de termijn, bepaald bij de in artikel 141 bedoelde wet, en dat het verzoek, bedoeld in artikel 54a, kan worden gedaan, zodra de nederlegging, bedoeld in artikel 143, heeft plaats gehad en bij het verzoekschrift in plaats van de in het tweede lid van artikel 54a onder 1 genoemde stukken moet worden overgelegd een mede door het hoofd van het gemeentebestuur afgegeven bewijs, dat de uitgewerkte plannen met de daarbij behorende grondtekeningen, bedoeld in artikel 143, op de secretarie der gemeente ter inzage hebben gelegen.

Artikel

150

Ten minste drie dagen vóór de verschijning legt de onteigenende partij tot staving van haren eisch ter griffie van de rechtbank over:

  • 1°.

    een exemplaar van de Staatscourant, waarin is openbaar gemaakt Ons besluit, waarbij de te onteigenen onroerende zaken of rechten worden aangewezen;

  • 2°.

    een door Onzen Commissaris in de provincie afgegeven bewijs, dat de artikelen 142, 143 en 148 zijn nageleefd.

Artikel

151

De rechtbank kan aan de onteigenende partij haren eisch niet toewijzen:

  • 1°.

    wanneer de in het voorgaand artikel bedoelde bescheiden niet zijn overgelegd;

  • 2°.

    wanneer blijken mocht, dat de artikelen 142, 143 en 148 niet zijn nageleefd.

Artikel

152

Bij de berekening der schadeloosstelling wordt niet gelet op veranderingen, welke kennelijk zijn tot stand gebracht om de schadevergoeding te verhogen; evenmin wordt gelet op veranderingen, tot stand gebracht na de nederlegging ter inzage van het in artikel 143 bedoelde plan, tenzij het normale of noodzakelijke veranderingen betreft die aansluiten bij de aard en de wijze van gebruik van de onroerende zaak ten tijde van die nederlegging.

Artikel

153

Vervallen

Slotbepalingen

Artikel

155

Op de gevallen, waarin volgens art. 186 der Grondwet moet worden voorzien, is deze wet niet toepasselijk.

Artikel

156

Artikel

157

Deze wet kan worden aangehaald onder den titel van "onteigeningswet".

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Collegien en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's Gravenhage
WILLEM.
De Minister van Binnenlandsche Zaken, THORBECKE.
De Staatsraad, Directeur van het Kabinet des Konings, A. G. A. VAN RAPPARD.