Wet van 15 januari 1921

Wetboek van Strafvordering

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje Nassau, enz., enz., enz..
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is een nieuw Wetboek van Strafvordering vast te stellen;

Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel I

Worden vastgesteld de navolgende bepalingen welke zullen uitmaken het Wetboek van Strafvordering

Eerste

Boek

Algemeene bepalingen

Titel

I

Strafvordering in het algemeen

Eerste

afdeeling

Inleidende bepaling

Artikel

1

Strafvordering heeft alleen plaats op de wijze bij de wet voorzien.

Tweede

afdeeling

Relatieve bevoegdheid van de rechtbanken tot kennisneming van strafbare feiten

Artikel

2

Artikel

3

Vervallen

Artikel

4

Strafbare feiten buiten het rechtsgebied van een rechtbank aan boord van een Nederlandsch vaartuig of luchtvaartuig begaan, worden, ter bepaling van de bevoegdheid des rechters, geacht te zijn begaan binnen het rijk ter plaatse waar de eigenaar van het vaartuig of luchtvaartuig woont of de zetel van het bedrijf is gevestigd dan wel het vaartuig teboekstaat.

Artikel

5

Indien de voorgaande artikelen niet een bevoegde rechter aanwijzen, is de rechtbank Amsterdam bevoegd.

Artikel

6

Derde

afdeeling

Vervolging van strafbare feiten

Artikel

7

De procureur-generaal bij den Hoogen Raad is belast met de vervolging van die strafbare feiten waarvan de Hooge Raad in eersten aanleg kennis neemt.

Artikel

8

Het College van procureurs-generaal waakt voor de richtige vervolging van de strafbare feiten waarvan, de rechtbanken en de gerechtshoven kennisnemen. Het geeft daartoe de nodige bevelen aan de hoofden van de parketten.

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Vervallen.

Vierde

afdeeling

Beklag over het niet vervolgen van strafbare feiten

Artikel

12

Artikel

12a

Artikel

12b

Indien het beklag niet tot de kennisneming van het gerechtshof behoort, verklaart het gerechtshof zich onbevoegd. Is het gerechtshof van oordeel dat een ander gerechtshof dan wel, in geval van artikel 13a, de Hoge Raad bevoegd is, dan verwijst het gerechtshof de zaak naar het bevoegd geachte college onder gelijktijdige toezending van het klaagschrift en een afschrift van de beschikking.

Artikel

12c

Is de klager kennelijk niet ontvankelijk of het beklag kennelijk ongegrond, dan kan het gerechtshof zonder nader onderzoek de klager niet ontvankelijk of het beklag ongegrond verklaren.

Artikel

12d

Artikel

12e

Artikel

12f

Artikel

12g

De persoon wiens vervolging wordt verlangd is niet verplicht op de vragen, hem in raadkamer gesteld, te antwoorden. Hiervan wordt hem, voordat hij wordt gehoord, mededeling gedaan. De mededeling wordt in het proces-verbaal opgenomen.

Artikel

12h

Het horen van de klager en de persoon wiens vervolging wordt verlangd kan ook aan één der leden van het gerechtshof worden opgedragen.

Artikel

12i

Artikel

12j

De leden van het gerechtshof die over het beklag hebben geoordeeld, nemen bij voorkeur geen deel aan de berechting.

Artikel

12k

Artikel

12l

Artikel

12m

Vervallen

Artikel

12n

Vervallen

Artikel

12o

Vervallen

Artikel

12p

Vervallen

Artikel

13

Artikel

13a

Betreft het beklag een strafbaar feit waarvan de Hooge Raad in eersten aanleg kennis neemt, dan geldt hetgeen in de artikel 12-12j ten aanzien van het gerechtshof, de leden en de advocaat-generaal voorkomt, ten aanzien van den Hoogen Raad, de leden en den procureur-generaal bij dien Raad.

Vijfde

afdeeling

Schorsing der vervolging

Artikel

14

Artikel

14a

In zaken betreffende minderjarige verdachten kan de vervolging worden geschorst, indien, gelijktijdig met de vervolging, ten aanzien van beide of een der ouders, onderscheidenlijk de voogd, een verzoek tot beëindiging van het gezag, onderscheidenlijk beëindiging van de voogdij, over de verdachte dan wel een verzoek of een vordering tot ondertoezichtstelling aanhangig is, en wel totdat de beslissing daarop onherroepelijk zal zijn geworden.

Artikel

15

Na de kennisgeving van verdere vervolging of, indien deze niet heeft plaats gehad, na het uitbrengen van de dagvaarding ter terechtzitting kan de verdachte de schorsing wegens het bestaan van een geschilpunt van burgerlijk recht enkel verzoeken, hetzij bij het bezwaarschrift hetwelk tegen die kennisgeving of dagvaarding kan worden ingediend, hetzij op de terechtzitting.

Artikel

16

Artikel

17

Artikel

18

Vervallen

Artikel

19

Artikel

20

Zesde

afdeeling

Behandeling door de raadkamer

Artikel

21

Artikel

22

Artikel

23

Artikel

24

Artikel

25

Artikel

26

Vervallen

Titel

II

De verdachte

Artikel

27

Artikel

27a

Artikel

27b

Artikel

27c

Artikel

27ca

Artikel

27cb

Het verhoor van een aangehouden verdachte vindt zoveel mogelijk plaats op een plaats die is bestemd voor het verhoren van verdachten of op een andere door de hulpofficier van justitie of de officier van justitie aangewezen plaats van verhoor.

Artikel

27d

Artikel

27e

Artikel

28

Artikel

28a

Artikel

28ab

Artikel 28, eerste lid, is niet van toepassing bij het verhoor ter plaatse van de staande gehouden verdachte van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen overtreding waarvoor een strafbeschikking zal worden uitgevaardigd.

Artikel

28b

Artikel

28c

Artikel

28d

Artikel

28e

Artikel

29

Artikel

29a

Artikel

29b

Artikel

29c

Artikel

29d

De taken en bevoegdheden die in deze titel aan de hulpofficier van justitie zijn toegekend, kunnen ook door de officier van justitie worden uitgeoefend.

Artikel

29e

Artikel

29f

Titel

IIa

Kennisneming van processtukken

Artikel

30

Artikel

31

Aan de verdachte mag niet worden onthouden de volledige kennisneming van:

  • a.

    de processen-verbaal van zijn verhoren;

  • b.

    de processen-verbaal betreffende verhoren of handelingen van onderzoek, waarbij hij of zijn raadsman de bevoegdheid heeft gehad tegenwoordig te zijn, tenzij en voor zover uit een proces-verbaal blijkt van een omstandigheid waarvan hij in het belang van het onderzoek tijdelijk onkundig moet blijven, en in verband daarmee een bevel als bedoeld in artikel 46, eerste lid, is gegeven;

  • c.

    de processen-verbaal van verhoren, waarvan hem de volledige inhoud mondeling is medegedeeld.

Artikel

32

Artikel

32a

Artikel

33

De kennisneming van alle processtukken in het oorspronkelijk of in afschrift mag, behoudens het bepaalde in artikel 149b, de verdachte niet worden onthouden zodra de dagvaarding ter terechtzitting in eerste aanleg aan hem is betekend dan wel een strafbeschikking is uitgevaardigd.

Artikel

34

Titel

IIb

Kennisgeving van gerechtelijke mededelingen

Artikel

36a

Artikel

36b

Artikel

36c

Artikel

36d

Artikel

36e

Artikel

36f

Artikel

36g

Artikel

36h

Artikel

36i

Artikel

36j

Artikel

36k

Artikel

36l

Heeft de uitreiking niet overeenkomstig artikel 36j, tweede of derde lid, of artikel 36k, tweede of derde lid, kunnen geschieden, dan wordt de gerechtelijke mededeling uitgereikt aan de autoriteit van welke zij is uitgegaan. Deze autoriteit zendt alsdan een afschrift van de mededeling onverwijld toe aan het in de mededeling vermelde adres, van welk feit aantekening wordt gedaan op de akte van uitreiking.

Artikel

36n

Titel

III

De raadsman

Eerste

afdeling

Optreden raadsman

Artikel

37

Artikel

38

Artikel

39

Artikel

40

Artikel

41

Artikel

42

Artikel

43

Artikel

44

Tweede

afdeling

Bevoegdheden van de raadsman betreffende het verkeer met de verdachte en de kennisneming van processtukken

Artikel

45

De raadsman heeft vrije toegang tot de verdachte die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, kan hem alleen spreken en met hem brieven wisselen zonder dat van de inhoud door anderen wordt kennis genomen, een en ander onder het vereiste toezicht, met inachtneming van de huishoudelijke reglementen, en zonder dat het onderzoek daardoor mag worden opgehouden.

Artikel

46

Artikel

47

Artikel

48

Ten aanzien van de bevoegdheid van de raadsman tot de kennisneming van processtukken en het verkrijgen van afschrift daarvan vinden de artikelen 30 tot en met 34 overeenkomstige toepassing. Van alle stukken die ingevolge dit wetboek ter kennis van de verdachte worden gebracht, ontvangt de raadsman, behoudens het bepaalde in artikel 32, tweede lid, onverwijld afschrift.

Derde

afdeeling

Bevoegdheden van den raadsman betreffende het verkeer met den verdachte en de kennisneming van processtukken

Artikel

49

Vervallen

Artikel

50

Vervallen

Artikel

50a

Vervallen

Artikel

51

Vervallen

Titel

IIIA

Het slachtoffer

Eerste

afdeling

Definities

Artikel

51a

Tweede

afdeling

Rechten van het slachtoffer

Artikel

51aa

Artikel

51ab

Artikel

51ac

Artikel

51b

Artikel

51c

Artikel

51ca

Artikel

51e

Derde

afdeling

Schadevergoeding

Artikel

51f

Artikel

51g

Artikel

51h

Titel

IIIC

: De deskundige

Artikel

51i

Artikel

51j

Artikel

51k

Artikel

51l

Artikel

51m

Titel

IV

Eenige bijzondere dwangmiddelen

Eerste

afdeeling

Aanhouding en inverzekeringstelling

Artikel

52

Iedere opsporingsambtenaar is bevoegd de identiteit van de verdachte vast te stellen op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en hem daartoe staande te houden.

Artikel

53

Artikel

54

Artikel

55

Artikel

55a

Artikel

55b

Artikel

55c

Artikel

55d

Artikel

55e

Artikel

56

Artikel

56a

Artikel

56b

Artikel

57

Artikel

58

Artikel

59

Artikel

59a

Artikel

59c

Artikel

60

De officier van justitie voor wien de verdachte wordt geleid of die zelf den verdachte heeft aangehouden, doet hem, ingeval hij diens bewaring noodig oordeelt, onverwijld geleiden voor den rechter-commissaris.

Artikel

61

Vervallen

Artikel

61a

Artikel

61b

Vervallen

Artikel

61c

Vervallen

Artikel

62

Artikel

62a

Tweede

afdeeling

Voorloopige hechtenis

§

1

Bevelen tot voorloopige hechtenis

Artikel

63

Artikel

64

Artikel

65

Artikel

66

Artikel

66a

Artikel

67

Artikel

67a

Artikel

67b

Artikel

68

Artikel

69

Artikel

70

Artikel

71

Artikel

72

Artikel

72a

Artikel

73

Artikel

74

Indien het gerechtshof of de Hooge Raad tot het geven van eenige beslissing is geroepen, vóórdat beroep van de einduitspraak is aangeteekend, wordt daarbij de opheffing van het bevel tot voorloopige hechtenis gelast, indien dit uit de beslissing voortvloeit.

Artikel

75

Artikel

76

In geval van voorlopige hechtenis zijn de artikelen 62 en 62a van overeenkomstige toepassing.

§

2

Het hooren van den in voorloopige hechtenis gestelden verdachte

Artikel

77

§

3

Inhoud der bevelen en hunne beteekening

Artikel

78

Artikel

79

De bevelen tot opheffing van een bevel tot voorlopige hechtenis en de beslissing waarbij zodanige opheffing wordt geweigerd, worden onverwijld aan de verdachte betekend.

§

4

Schorsing der voorloopige hechtenis

Artikel

80

Artikel

81

Artikel

82

Artikel

83

Artikel

84

Artikel

85

Indien het voortduren der zekerheid niet langer noodzakelijk is, beveelt de rechter, zoo noodig na verhoor van den verdachte en diens waarborg, ambtshalve, op de vordering van het openbaar ministerie, of op het verzoek van den verdachte of diens waarborg, dat de gestorte geldswaarden aan dengene die de zekerheid heeft gesteld, zullen worden teruggegeven, of dat diens verbintenis zal worden opgeheven.

Artikel

86

Artikel

87

Artikel

88

Waar in deze paragraaf wordt gesproken van schorsing, wordt daaronder begrepen opschorting.

Tweede afdeling

A

Schadevergoeding

Artikel

89

Vervallen

Artikel

90

Vervallen

Artikel

91

Vervallen

Artikel

92

Vervallen

Artikel

93

Vervallen

Derde

afdeeling

Inbeslagneming

§

1

Algemene bepalingen

Artikel

94

Artikel

94a

Artikel

94b

Voor de toepassing van de artikelen 94 en 94a geldt:

  • 1°.

    dat beslag op vorderingen wordt gelegd en beëindigd door een schriftelijke kennisgeving aan de schuldenaar;

  • 2°.

    dat beslag op rechten aan toonder of order geschiedt door beslag op het papier;

  • 3°.

    dat bij het leggen van beslag op aandelen en effecten op naam en bij het leggen en beëindigen van beslag op onroerende registergoederen de tussenkomst van de gerechtsdeurwaarder wordt ingeroepen en formaliteiten in acht genomen worden welke ingevolge het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gelden ten aanzien van de mededeling of aanzegging van de inbeslagneming, dan wel de betekening van het proces-verbaal van inbeslagneming, de aantekening, inschrijving of doorhaling in registers en de betekening daarvan aan derden;

  • 4°.

    dat bij het leggen en beëindigen van beslag op schepen en luchtvaartuigen formaliteiten in acht genomen worden welke ingevolge het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gelden ten aanzien van de betekening van het proces-verbaal van inbeslagneming, en ingevolge enige regeling inzake teboekgestelde schepen, onderscheidenlijk luchtvaartuigen ten aanzien van de inschrijving en doorhaling daarvan in registers.

Artikel

94c

Op het beslag, bedoeld in artikel 94a, is de vierde Titel van het Derde Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing, behoudens dat:

  • a.

    voor het leggen van het beslag geen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank vereist is, noch vrees voor verduistering behoeft te bestaan;

  • b.

    een maximum bedrag waarvoor het recht tot verhaal zal worden uitgeoefend in het proces-verbaal van inbeslagneming of het beslagexploit dient te worden vermeld;

  • c.

    geen overeenkomstige toepassing toekomt aan voorschriften omtrent termijnen waarbinnen na het beslag de eis in de hoofdzaak dient te zijn ingesteld;

  • d.

    voor roerende zaken die geen registergoederen zijn en rechten aan toonder of order ook volstaan kan worden met het door een opsporingsambtenaar opmaken van een proces-verbaal van inbeslagneming en het afgeven van een bewijs van ontvangst aan degene bij wie de voorwerpen in beslag zijn genomen;

  • e.

    het niet in acht nemen van termijnen waarbinnen betekening van het beslag moet plaatsvinden, buiten de gevallen van artikel 94b, onder 3°, geen nietigheid van het beslag meebrengt;

  • f.

    geen overeenkomstige toepassing toekomt aan artikel 721 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; de officier van justitie geeft, zo de hoofdzaak na het beslag ter terechtzitting aanhangig wordt gemaakt, daarvan zo spoedig mogelijk aan de derde schriftelijk kennis;

  • g.

    geen overeenkomstige toepassing toekomt aan artikel 722 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

  • h.

    op in beslag genomen roerende zaken die in bewaring worden genomen de artikelen 117 en 118 toepasselijk zijn;

  • i.

    de beëindiging van het beslag met inachtneming van de bepalingen van dit Wetboek geschiedt.

Artikel

94d

§

2

Inbeslagneming door opsporingsambtenaren of bijzondere personen

Artikel

95

Artikel

96

Artikel

96a

Artikel

96b

Artikel

96c

Artikel

97

Artikel

98

Artikel

99

Artikel

99a

De verdachte is bevoegd zich tijdens het doorzoeken van plaatsen door zijn raadsman te doen bijstaan, zonder dat de doorzoeking daardoor mag worden opgehouden.

Artikel

100

Artikel

101

Artikel

102

Artikel

102a

§

2a

Inbeslagneming op grond van artikel 94a

Artikel

103

§

3

Inbeslagneming door den rechter-commissaris

Artikel

104

Artikel

105

Artikel

106

Vervallen

Artikel

107

Vervallen

Artikel

108

Artikel

109

Indien het over te brengen stuk een gedeelte uitmaakt van een register, waarvan het niet kan worden afgescheiden, kan de rechter-commissaris bevelen dat het register, voor de tijd bij het bevel te bepalen, ter inzage of voor het maken van een afschrift zal worden overgebracht.

Artikel

110

Artikel

111

Vervallen

Artikel

112

Vervallen

Artikel

113

Vervallen

Artikel

114

Artikel

115

Vervallen

§

4

Teruggave en bewaring van inbeslaggenomen voorwerpen

Artikel

116

Artikel

117

Artikel

117a

Indien het openbaar ministerie een van de beslissingen bedoeld in de artikelen 116 en 117 neemt terwijl de rechter-commissaris uit hoofde van de artikelen 181 tot en met 183 onderzoekshandelingen verricht, doet het daarvan mededeling aan de rechter-commissaris.

Artikel

118

Artikel

118a

Artikel

118b

Vervallen

Artikel

119

Artikel

119a

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven met betrekking tot de toepassing van artikel 117, eerste tot en met het derde lid, 118, tweede lid, en 118a omtrent de wijze waarop de inbeslaggenomen voorwerpen worden aangeboden aan de bewaarder, de wijze waarop deze worden bewaard en ter beschikking van het onderzoek gehouden.

Artikel

120

Vervallen

Artikel

121

Vervallen

Artikel

122

Vervallen

Artikel

123

Vervallen

Vierde

afdeeling

Handhaving der orde ter gelegenheid van ambtsverrichtingen

Artikel

124

Vijfde

afdeling

Maatregelen ter gelegenheid van een schouw of een doorzoeking

Artikel

125

Artikel

125a

Vervallen

Artikel

125b

Vervallen

Artikel

125c

Vervallen

Artikel

125d

Vervallen

Artikel

125e

Vervallen

Zesde

afdeling

Artikel

125f

Vervallen

Artikel

125g

Vervallen

Artikel

125h

Vervallen

Zevende

afdeling

Doorzoeking ter vastlegging van gegevens

Artikel

125i

Aan de rechter-commissaris, de officier van justitie, de hulpofficier van justitie en de opsporingsambtenaar komt onder dezelfde voorwaarden als bedoeld in de artikelen 96b, 96c, eerste, tweede en derde lid, 97, eerste tot en met vierde lid, en 110, eerste en tweede lid, de bevoegdheid toe tot het doorzoeken van een plaats ter vastlegging van gegevens die op deze plaats op een gegevensdrager zijn opgeslagen of vastgelegd. In het belang van het onderzoek kunnen zij deze gegevens vastleggen. De artikelen 96, tweede lid, 98, 99 en 99a zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel

125j

Artikel

125k

Artikel

125l

Naar gegevens die zijn ingevoerd door of vanwege personen met bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in de artikelen 218 en 218a, vindt, tenzij met hun toestemming, geen onderzoek plaats voor zover daartoe hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt. Een onderzoek in een geautomatiseerd werk waarin zodanige gegevens zijn opgeslagen, vindt, tenzij met hun toestemming, slechts plaats, voor zover dit zonder schending van het stands-, beroeps- of ambtsgeheim kan geschieden.

Artikel

125la

Indien bij een doorzoeking ter vastlegging van gegevens bij een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst gegevens worden aangetroffen die niet voor deze bestemd of van deze afkomstig zijn, is de officier van justitie slechts bevoegd te bepalen dat van deze gegevens wordt kennisgenomen en dat deze worden vastgelegd, voor zover zij klaarblijkelijk van de verdachte afkomstig zijn, voor hem bestemd zijn, op hem betrekking hebben of tot het begaan van het strafbare feit hebben gediend, ofwel klaarblijkelijk met betrekking tot die gegevens het strafbare feit is gepleegd. De officier van justitie behoeft hiervoor een voorafgaande schriftelijke machtiging, op zijn vordering te verlenen door de rechter-commissaris.

Artikel

125m

Artikel

125n

Artikel

125o

Artikel

125p

Negende

afdeling

strafrechtelijk financieel onderzoek

Artikel

126

Artikel

126a

Artikel

126b

Artikel

126c

Artikel

126d

De artikelen 98, 99 en 99a zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de in artikel 98, vijfde lid, bedoelde doorzoeking zich ten aanzien van brieven en geschriften mede uitstrekt tot die welke kunnen dienen om wederrechtelijk voordeel aan te tonen dat is verkregen door degene tegen wie het onderzoek is gericht.

Artikel

126e

Artikel

126f

Artikel

126fa

Titel

IVA

Bijzondere bevoegdheden tot opsporing

Eerste

afdeling

Stelselmatige observatie

Artikel

126g

Tweede

afdeling

Infiltratie

Artikel

126h

Derde

afdeling

Pseudo-koop of -dienstverlening

Artikel

126i

Vierde

afdeling

Stelselmatige inwinning van informatie

Artikel

126j

Vijfde

afdeling

Bevoegdheden in een besloten plaats

Artikel

126k

Zesde

afdeling

Opnemen van vertrouwelijke communicatie met een technisch hulpmiddel

Artikel

126l

Zevende

afdeling

Onderzoek van communicatie door middel van geautomatiseerde werken

Artikel

126la

Vervallen

Artikel

126m

Artikel

126ma

Artikel

126n

Artikel

126na

Artikel

126nb

Achtste

afdeling

Onderzoek in een geautomatiseerd werk

Artikel

126nba

Negende

afdeling

Vorderen van gegevens

Artikel

126nc

Artikel

126nd

Artikel

126nda

Artikel

126ne

Artikel

126nf

Artikel

126ng

Artikel

126nh

Artikel

126ni

Titel

V

Bijzondere bevoegdheden tot opsporing voor het onderzoek naar het beramen of plegen van ernstige misdrijven in georganiseerd verband

Artikel

126o

Artikel

126p

Artikel

126q

Artikel

126qa

Artikel

126r

Artikel

126s

Artikel

126t

Artikel

126ta

Artikel

126u

Artikel

126ua

Artikel

126uba

Artikel

126uc

Artikel

126ud

Artikel

126ue

Artikel

126uf

Artikel

126ug

Artikel

126uh

Artikel

126ui

Titel

VA

Bijstand aan opsporing door burgers

Eerste

afdeling

Verzoek informatie in te winnen

Artikel

126v

Tweede

afdeling

Burgerinfiltratie

Artikel

126w

Artikel

126x

Derde

afdeling

Burgerpseudo-koop of -dienstverlening

Artikel

126ij

Artikel

126z

Titel

VB

Bijzondere bevoegdheden tot opsporing van terroristische misdrijven

Eerste

afdeling

Algemene bepalingen

Artikel

126za

Artikel

126zb

Artikel

126zc

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen personen in de openbare dienst van een vreemde staat die voldoen aan daarin te stellen eisen voor de toepassing van de bevoegdheden van artikel 126zd, eerste lid, onder a, b en c, en artikel 126ze met een opsporingsambtenaar gelijk worden gesteld.

Tweede

afdeling

Stelselmatige observatie, pseudo-koop of -dienstverlening, stelselmatige inwinning van informatie, bevoegdheden in een besloten plaats en infiltratie

Artikel

126zd

Artikel

126ze

Derde

afdeling

Opnemen en onderzoek communicatie

Artikel

126zf

Artikel

126zg

Artikel

126zga

Artikel

126zh

Artikel

126zi

Artikel

126zja

Derde afdeling

A

Vorderen van gegevens

Artikel

126zk

Artikel

126zl

Artikel

126zm

Artikel

126zo

Artikel

126zp

Derde afdeling

B

Onderzoek in een geautomatiseerd werk

Artikel

126zpa

Vierde

afdeling

Onderzoek van voorwerpen, vervoermiddelen en kleding

Artikel

126zq

Artikel

126zr

Artikel

126zs

Vijfde

afdeling

Onderzoek aan het lichaam en DNA-onderzoek

Artikel

126zsa

Bij toepassing van de bevoegdheden van de artikelen 151b, eerste lid, en 195d, eerste lid, zijn ernstige bezwaren niet vereist bij een verdachte die wegens verdenking van een terroristisch misdrijf in verzekering is gesteld.

Titel

VC

Bijstand aan opsporing van terroristische misdrijven door burgers

Artikel

126zt

Artikel

126zu

Titel

VD

Algemene regels betreffende de bevoegdheden in de titels IVA tot en met VC

Eerste

afdeling

Voeging bij de processtukken

Artikel

126aa

Tweede

afdeling

Kennisgeving aan betrokkene

Artikel

126bb

Derde

afdeling

De bewaring en de vernietiging van processen-verbaal en andere voorwerpen, het gebruik van gegevens voor een ander doel en de ontoegankelijkmaking en vernietiging van gegevens

Artikel

126cc

Artikel

126dd

Vierde

afdeling

Technische hulpmiddelen

Artikel

126ee

Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:

Vijfde

afdeling

Verbod op doorlaten

Artikel

126ff

Zesde

afdeling

Uitstel melding onbekende kwetsbaarheden

Artikel

126ffa

Titel

VE

Verkennend onderzoek

Artikel

126gg

Artikel

126hh

Artikel

126ii

Titel

VF

Vastleggen en bewaren van kentekengegevens

Artikel

126jj

Titel

VI

Beteekenis van sommige in het wetboek voorkomende uitdrukkingen

Artikel

127

Onder opsporingsambtenaren worden verstaan alle personen met de opsporing van het strafbare feit belast.

Artikel

127a

Onder Onze Minister wordt verstaan Onze Minister van Justitie en Veiligheid.

Artikel

128

Artikel

129

Waar van misdrijf in het algemeen of van enig misdrijf in het bijzonder gesproken wordt, wordt daaronder medeplichtigheid aan, poging tot en voorbereiding van dat misdrijf begrepen, voorzover niet uit enige bepaling het tegendeel volgt.

Artikel

130

Waar een termijn in dagen is uitgedrukt, worden daaronder verstaan vrije dagen, voor zoover niet uit eenige bepaling het tegendeel volgt.

Artikel

131

Onder ouders van een minderjarige worden verstaan de ouders die het gezag over de minderjarige uitoefenen.

Artikel

131a

Artikel

131b

Waar wordt gesproken van bijstand van een tolk aan een verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt daaronder mede begrepen bijstand van een daartoe geschikte persoon als tolk aan een verdachte die niet of slechts zeer gebrekkig kan horen of spreken.

Artikel

132

Onder het voorbereidende onderzoek wordt verstaan het onderzoek hetwelk aan de behandeling ter terechtzitting voorafgaat.

Artikel

132a

Onder opsporing wordt verstaan het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen.

Artikel

133

Onder voorloopige hechtenis wordt verstaan de vrijheidsbeneming ingevolge eenig bevel van bewaring, gevangenneming of gevangenhouding.

Artikel

134

Artikel

135

Bij de beantwoording der vraag of eene zaak al dan niet is geëindigd, wordt het rechtsgevolg, bij artikel 255 aan het bekend worden van nieuwe bezwaren verbonden, buiten beschouwing gelaten.

Artikel

136

Artikel

136a

Artikel

136b

Artikel

136c

Onder bedreigde getuige wordt verstaan een getuige ten aanzien van wie door de rechter op grond van artikel 226a bevel is gegeven dat ter gelegenheid van het verhoor zijn identiteit verborgen wordt gehouden.

Artikel

136d

Onder afgeschermde getuige wordt verstaan een getuige die door de rechter op grond van artikel 226m als zodanig is aangemerkt.

Artikel

137

Onder de bevoegdheid tot kennisneming van processtukken wordt begrepen die tot kennisneming van stukken die op gegevensdragers zijn opgenomen en vastgelegd.

Artikel

138

Worden verstaan:

onder beschikkingen de niet op de terechtzitting gegeven beslissingen;

onder rechterlijke beslissingen zowel de beschikkingen van een rechter als de uitspraken;

onder uitspraken de op de terechtzitting gegeven beslissingen;

onder einduitspraken de uitspraken tot schorsing der vervolging of tot verklaring van onbevoegdheid, niet-ontvankelijkheid of nietigheid van dagvaarding, en die welke na afloop van het geheele onderzoek op de terechtzitting over de zaak worden gedaan.

Artikel

138a

Onder DNA-onderzoek wordt verstaan het onderzoek van celmateriaal dat slechts gericht is op het vergelijken van DNA-profielen, het vaststellen van uiterlijk waarneembare persoonskenmerken van de onbekende verdachte of het onbekende slachtoffer of het vaststellen van verwantschap.

Artikel

138b

Onder een verkort vonnis wordt verstaan een vonnis waarin geen bewijsmiddelen zijn opgenomen, noch een opgave daarvan.

Artikel

138c

Onder een verkort proces-verbaal wordt verstaan een proces-verbaal dat uitsluitend bevat de uitspraken, die niet in het vonnis zijn opgenomen, en de aantekeningen, waarvan opneming door de wet, anders dan door artikel 326, eerste of tweede lid, wordt verlangd.

Artikel

138e

Onder een elektronische handtekening wordt verstaan een handtekening die bestaat uit elektronische gegevens die gehecht zijn aan of logisch verbonden zijn met andere elektronische gegevens en die worden gebruikt door de ondertekenaar om te ondertekenen.

Artikel

138f

Onder getekend of ondertekend respectievelijk waarmerken of gewaarmerkt wordt mede verstaan een ondertekening respectievelijk waarmerking met een elektronische handtekening die voldoet aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen ten aanzien van in elk geval het betrouwbaarheidsniveau van authenticatie.

Artikel

138g

Onder aanbieder van een communicatiedienst wordt verstaan de natuurlijke persoon of rechtspersoon die in de uitoefening van een beroep of bedrijf aan de gebruikers van zijn dienst de mogelijkheid biedt te communiceren met behulp van een geautomatiseerd werk, of gegevens verwerkt of opslaat ten behoeve van een zodanige dienst of de gebruikers van die dienst.

Artikel

138h

Onder gebruiker van een communicatiedienst wordt verstaan de natuurlijke persoon of rechtspersoon die met de aanbieder van een communicatiedienst een overeenkomst is aangegaan met betrekking tot het gebruik van die dienst of die feitelijk gebruik maakt van een zodanige dienst.

Tweede

Boek

Strafvordering in eersten aanleg

Titel

I

Het opsporingsonderzoek

Eerste

afdeeling

Algemeene bepalingen

Artikel

139

Vervallen

Artikel

140

Het College van procureurs-generaal waakt voor de richtige opsporing van de strafbare feiten waarvan de rechtbanken en de gerechtshoven kennis nemen. Het geeft daartoe de nodige bevelen aan de hoofden van de parketten.

Artikel

141

Met de opsporing van strafbare feiten zijn belast:

  • a.

    de officieren van justitie;

  • b.

    de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onder a, van de Politiewet 2012, en de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onder c en d, van die wet, voor zover zij zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;

  • c.

    de door Onze Minister van Veiligheid en Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Defensie aangewezen militairen van de Koninklijke marechaussee;

  • d.

    de opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten.

Artikel

142

Artikel

143

Vervallen

Artikel

144

Vervallen

Artikel

145

Vervallen

Artikel

146

Artikel

146a

Ter plaatse waar en binnen de grenzen binnen welke zij bevoegd zijn tot opsporing, zijn hulpofficier van justitie:

  • a.

    de door Onze Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaren van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;

  • b.

    de officieren van de Koninklijke marechaussee;

  • c.

    de door Onze Minister van Veiligheid en Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Defensie aangewezen onderofficieren van de Koninklijke marechaussee;

  • d.

    de door Onze Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten en buitengewone opsporingsambtenaren.

Artikel

147

Tweede

afdeeling

De officieren van justitie

Artikel

148

Artikel

148c

De officier van justitie verleent de advocaat-generaal op diens verzoek de nodige bijstand bij het opsporingsonderzoek in zaken die in hoger beroep bij het gerechtshof aanhangig zijn.

Artikel

149

Wanneer de officier van justitie kennis heeft gekregen van een strafbaar feit met welks vervolging hij is belast, stelt hij het noodige opsporingsonderzoek in.

Artikel

149a

Artikel

149b

Artikel

150

Artikel

150a

Artikel

150b

Artikel

150c

Artikel

151

Artikel

151a

Artikel

151b

Artikel

151c

Vervallen

Artikel

151d

Artikel

151da

Artikel

151e

Artikel

151f

Artikel

151g

Artikel

151h

Artikel

151i

Derde

afdeling

Verslaglegging door opsporingsambtenaren

Artikel

152

Artikel

153

Artikel

154

Vervallen

Artikel

155

Vervallen

Artikel

156

Artikel

157

Vervallen

Artikel

158

Vervallen

Artikel

159

Na overeenkomstig artikel 156 te hebben gehandeld, wachten de hulpofficieren van justitie en de overige opsporingsambtenaren de nadere bevelen van de officier van justitie af; gedoogt het belang van het onderzoek zodanig afwachten niet, dan zetten zij het onderzoek inmiddels voort en winnen zij de narichten in, die de zaak tot meer klaarheid kunnen brengen. Van dit onderzoek en de ingewonnen narichten doen zij blijken bij proces-verbaal, waarmede zij handelen overeenkomstig artikel 156.

Vierde

afdeeling

Aangiften en klachten

Artikel

160

Artikel

161

Ieder die kennis draagt van een begaan strafbaar feit is bevoegd daarvan aangifte of klachte te doen.

Artikel

162

Artikel

163

Artikel

164

Artikel

165

Artikel

165a

Indien de klacht krachtens artikel 65, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht door de wettige vertegenwoordiger van een minderjarige die twaalf jaren of ouder is of van een onder curatele gestelde is geschied, gaat het openbaar ministerie niet tot vervolging over dan na de vertegenwoordigde persoon, zo deze in Nederland verblijft, in de gelegenheid te hebben gesteld zijn mening omtrent de wenselijkheid van vervolging kenbaar te maken, althans na deze daartoe behoorlijk te hebben opgeroepen, tenzij dit in verband met de lichamelijke of geestelijke toestand van de minderjarige of de onder curatele gestelde niet mogelijk of niet wenselijk is.

Artikel

166

Artikel

166a

Vijfde

afdeeling

Beslissingen omtrent vervolging

Artikel

167

Artikel

167a

Terzake van een misdrijf, omschreven in artikel 245, 247, 248a, 248d of 248e van het Wetboek van Strafrecht en gepleegd ten aanzien van een minderjarige die twaalf jaren of ouder is, stelt het openbaar ministerie de minderjarige zo mogelijk in de gelegenheid zijn mening over het gepleegde feit kenbaar te maken.

Titel

II

De rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken

Artikel

168

Vervallen

Artikel

169

Vervallen

Artikel

170

Artikel

171

Artikel

172

Artikel

173

Geene vragen worden gedaan welke de strekking hebben verklaringen te verkrijgen, waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid zijn afgelegd.

Artikel

174

Artikel

175

Artikel

176

De rechter-commissaris kan ambtshalve, op vordering van de officier van justitie of verzoek van de verdachte, een of meer deskundigen benoemen op de wijze bepaald in artikelen 227 tot en met 232. Het verzoek van de verdachte om benoeming van een deskundige geldt als een verzoek op grond van artikel 182.

Artikel

177

Artikel

177a

De officier van justitie draagt er zorg voor dat de rechter-commissaris tot wie hij een vordering richt, tijdig alle relevante stukken ontvangt en voorziet de rechter-commissaris van de inlichtingen die nodig zijn voor een goede uitoefening van diens taak.

Artikel

177b

Artikel

178

Indien bij afwezigheid van den officier van justitie gedurende het onderzoek eenig strafbaar feit wordt begaan, doet de rechter-commissaris daarvan een proces-verbaal opmaken en dat toekomen aan het bevoegde openbaar ministerie. Hij kan tevens, in de gevallen en op de gronden in de artikelen 67 en 67a vermeld, ambtshalve een bevel van bewaring tegen den verdachte uitvaardigen. De bepalingen van de tweede afdeeling van den Vierden Titel van het Eerste Boek zijn dan van toepassing.

Artikel

178a

Artikel

179

Indien gedurende of na de door hem verrichte onderzoekshandelingen de rechter- commissaris onbevoegd blijkt te zijn, blijft niettemin het gevoerde onderzoek van kracht.

Artikel

180

Titel

III

Onderzoek door de rechter-commissaris

Eerste

afdeling

Aanleiding tot het verrichten van onderzoekshandelingen

Artikel

181

Artikel

182

Artikel

183

Artikel

184

Tweede

afdeling

Het verrichten van onderzoekshandelingen door de rechter-commissaris

Artikel

185

Artikel

186

Artikel

186a

Artikel

187

Artikel

187a

Voor de verdachte die geen raadsman heeft, wordt op last van de rechter-commissaris door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een raadsman aangewezen, indien die raadsman op grond van artikel 186a, eerste lid, of 187 bevoegd zou zijn enig verhoor bij te wonen.

Artikel

187b

Artikel

187c

Tot bijwoning van het verhoor van een getuige of deskundige kan de rechter-commissaris bijzondere toegang verlenen.

Artikel

187d

Artikel

188

De rechter-commissaris neemt de noodige maatregelen om te beletten dat de ten verhoore verschenen verdachten, getuigen en deskundigen zich vóór of tijdens hun verhoor met elkander onderhouden.

Artikel

189

Artikel

190

Artikel

191

Artikel

192

Artikel

193

Artikel

194

Vervallen

Artikel

195

Artikel

195a

Artikel

195b

Artikel

195d

Artikel

195e

Vervallen

Artikel

195f

Artikel

195g

Artikel

196

Indien het noodzakelijk is dat een onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte tegen wie voorlopige hechtenis is bevolen, zal worden ingesteld en dit niet voldoende op een andere wijze kan plaatsvinden, beveelt de rechter-commissaris hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte, dat de verdachte ter observatie zal worden overgebracht naar een in het bevel aan te duiden psychiatrisch ziekenhuis, bedoeld in artikel 509f, of een instelling tot klinische observatie bestemd.

Artikel

197

Artikel

198

Artikel

199

Indien de rechter-commissaris blijkt dat in het opsporingsonderzoek vormen zijn verzuimd, beveelt hij, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte, zo mogelijk het herstel van het verzuim, onder aanwijzing van de verrichtingen welke daartoe opnieuw zullen geschieden.

Derde

afdeeling

Het verhoor van den verdachte

Artikel

200

De rechter-commissaris doet, indien hij dit nodig acht, de verdachte voor zich verschijnen. Hij kan de dagvaarding bevelen van de verdachte die in vrijheid is.

Artikel

201

Vervallen

Artikel

202

Artikel

203

Indien de verdachte zich ophoudt in Aruba, Curaçao of Sint Maarten dan wel in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, kan de rechter-commissaris het verhoor opdragen aan den bevoegden rechterlijken ambtenaar aldaar.

Artikel

204

Het proces-verbaal van een verhoor van den verdachte, hetwelk in opdracht van den rechter-commissaris heeft plaats gevonden, wordt dezen gesloten en verzegeld toegezonden.

Artikel

205

Indien de verdachte in vrijheid is en niet op de dagvaarding verschijnt, kan de rechter-commissaris hem andermaal doen dagvaarden en daarbij voegen een bevel tot medebrenging of zoodanig bevel later uitvaardigen.

Artikel

206

Artikel

207

Vervallen

Artikel

208

Vervallen

Artikel

209

Den verdachte wordt bij zijn verhoor mondeling mededeeling gedaan van de verklaringen van getuigen en deskundigen, die buiten zijne tegenwoordigheid zijn gehoord, voor zoover naar het oordeel van den rechter-commissaris het belang van het onderzoek dit niet verbiedt. Wordt den verdachte de wetenschap van bepaalde opgaven onthouden, dan geeft de rechter-commissaris hem dit mondeling te kennen.

Vierde

afdeeling

Het verhoor van den getuige

Artikel

210

Artikel

211

De artikelen 203 en 204 vinden ten aanzien van het verhoor van getuigen, die zich in Aruba, Curaçao of Sint Maarten dan wel in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba ophouden, overeenkomstige toepassing.

Artikel

212

Artikel

213

Artikel

214

Artikel

215

De getuige verklaart de geheele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen. De deskundige verklaart naar waarheid en zijn geweten te verklaren.

Artikel

216

Artikel

216a

Artikel

217

Van het geven van getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen kunnen zich verschoonen:

  • 1°.

    des verdachten of mede-verdachten bloed- of aanverwanten in de rechte lijn;

  • 2°.

    des verdachten of mede-verdachten bloed- of aanverwanten in de zijlijn tot den derden graad ingesloten;

  • 3°.

    des verdachten of mede-verdachten echtgenoot of eerdere echtgenoot dan wel geregistreerde partner of eerdere geregistreerde partner.

Artikel

218

Van het geven van getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen kunnen zich ook verschoonen zij die uit hoofde van hun stand, hun beroep of hun ambt tot geheimhouding verplicht zijn, doch alleen omtrent hetgeen waarvan de wetenschap aan hen als zoodanig is toevertrouwd.

Artikel

218a

Artikel

219

De getuige kan zich verschoonen van het beantwoorden eener hem gestelde vraag, indien hij daardoor of zichzelf of een zijner bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de zijlijn in den tweeden of derden graad of zijn echtgenoot of eerdere echtgenoot dan wel geregistreerde partner of eerdere geregistreerde partner aan het gevaar eener strafrechtelijke veroordeeling zou blootstellen.

Artikel

219a

De getuige die uit hoofde van zijn ambt of beroep betrokken is bij het verhoor van een bedreigde getuige of een verhoor waarbij artikel 187d is toegepast, dan wel een daaraan voorafgaand verhoor, kan zich verschonen van het beantwoorden van een hem gestelde vraag, voor zover zulks ter bescherming van de in artikel 187d, eerste lid, of artikel 226a, eerste lid, genoemde belangen noodzakelijk is.

Artikel

219b

De getuige die uit hoofde van zijn ambt of beroep betrokken is bij het verhoor van een afgeschermde getuige, verschoont zich van het beantwoorden van een te dien aanzien gestelde vraag.

Artikel

220

Artikel

221

Artikel

222

Artikel

223

Artikel

224

Alle beschikkingen waarbij gijzeling wordt bevolen of verlengd, of waarbij een verzoek van de getuige tot ontslag uit gijzeling wordt afgewezen, worden binnen vierentwintig uur aan de getuige betekend.

Artikel

225

Artikel

226

Vierde Afdeling

A

Bedreigde getuigen

Artikel

226a

Artikel

226b

Artikel

226c

Artikel

226d

Artikel

226e

Tijdens het verhoor onderzoekt de rechter-commissaris de betrouwbaarheid van de bedreigde getuige en legt daaromtrent in het proces-verbaal rekenschap af.

Artikel

226f

Vierde afdeling

B

Toezeggingen aan getuigen die tevens verdachte zijn

Artikel

226g

Artikel

226h

Artikel

226i

Artikel

226j

Vierde afdeling

C

Toezeggingen aan getuigen die reeds veroordeeld zijn

Artikel

226k

Vierde afdeling

D

Maatregelen tot bescherming van getuigen

Artikel

226l

Vierde afdeling

E

Afgeschermde getuigen

Artikel

226m

Artikel

226n

Artikel

226o

Tot bijwoning van het verhoor van een afgeschermde getuige kan de rechter-commissaris bijzondere toegang verlenen.

Artikel

226p

Artikel

226q

Tijdens het verhoor van de afgeschermde getuige onderzoekt de rechter-commissaris de betrouwbaarheid van de verklaring van de afgeschermde getuige en hij legt daarover in het proces-verbaal rekenschap af.

Artikel

226r

Artikel

226s

Vijfde

afdeeling

Deskundigen

Artikel

227

Artikel

228

Artikel

229

Artikel

230

Artikel

231

Artikel

232

De rechter-commissaris kan de deskundige ambtshalve, op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte horen. De rechter-commissaris kan zijn dagvaarding bevelen. Ten aanzien van de deskundige en zijn verhoor vinden de artikelen 211 tot en met 213 overeenkomstige toepassing.

Artikel

233

Vervallen

Artikel

234

Vervallen

Artikel

235

Vervallen

Artikel

236

De rechter-commissaris kan den deskundigen geheimhouding opleggen.

Zesde

afdeling

Beëindiging van het onderzoek

Artikel

237

Indien de rechter-commissaris de onderzoekshandelingen heeft voltooid, of indien tot voorzetting van het onderzoek geen grond bestaat, beëindigt hij het onderzoek. Hij zendt de daarop betrekking hebbende stukken aan de officier van justitie en in afschrift tevens aan de verdachte.

Artikel

238

Artikel

239

Vervallen

Artikel

240

Vervallen

Artikel

241

Vervallen

Artikel

241a

Vervallen

Zevende

afdeling

Bevoegdheden van de raadsman

Artikel

241b

Elke bevoegdheid aan de verdachte bij deze Titel toegekend komt mede toe aan diens raadsman.

Achtste

afdeling

Geen beroep in cassatie voor het openbaar ministerie

Artikel

241c

In afwijking van artikel 446, tweede lid, staat voor het openbaar ministerie tegen een beschikking van de rechtbank, gegeven in hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechter-commissaris, waarbij een krachtens deze Titel genomen vordering niet is toegewezen, geen beroep in cassatie open.

Titel

IV

Beslissingen omtrent verdere vervolging

Artikel

242

Artikel

243

Artikel

244

Vervallen

Artikel

245

Vervallen

Artikel

245a

Vervallen

Artikel

246

Artikel

247

Indien de zaak niet verder wordt vervolgd op grond van:

  • a.

    onbevoegdheid van de rechtbank tot kennisneming van het feit,

  • b.

    vereniging met een strafzaak welke voor een andere rechtbank in onderzoek is,

  • c.

    niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie,

  • d.

    niet-strafbaarheid van het feit of van de verdachte,

  • e.

    onvoldoende aanwijzing van schuld,

wordt van die grond in de kennisgeving melding gemaakt.

Artikel

248

Vervallen

Artikel

249

Vervallen

Artikel

250

Vervallen

Artikel

250a

Vervallen

Artikel

251

Vervallen

Artikel

252

Vervallen

Artikel

253

Vervallen

Artikel

254

Vervallen

Artikel

255

Artikel

255a

Slotbepalingen betreffende het voorbereidend onderzoek

Artikel

256

Artikel

257

Vervallen

Titel

IVa

Vervolging door een strafbeschikking

Eerste

afdeling

De strafbeschikking

Artikel

257a

Tweede

afdeling

Oplegging door opsporingsambtenaren en lichamen of personen, met een publieke taak belast

Artikel

257b

Artikel

257ba

Derde

afdeling

Waarborgen bij de oplegging

Artikel

257c

Vierde

afdeling

Uitreiken en toezenden van de strafbeschikking

Artikel

257d

Vijfde

afdeling

Het doen van verzet

Artikel

257e

Zesde

afdeling

De behandeling van het verzet

Artikel

257f

Zevende

afdeling

Openbaarheid

Artikel

257g

Vervallen

Artikel

257h

Titel

V

Aanhangig maken der zaak ter terechtzitting

Artikel

258

Artikel

258a

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

259

Strafbare feiten welke op dezelfde terechtzitting worden aangebracht en waartusschen verband bestaat of welke door denzelfden persoon zijn begaan, worden gevoegd aan de kennisneming van de rechtbank onderworpen, indien dit in het belang van het onderzoek is.

Artikel

260

Artikel

261

Artikel

261a

Indien een feit onder verwijzing naar het misdrijf, bedoeld in artikel 372 van het Wetboek van Strafrecht ten laste wordt gelegd, kan in de dagvaarding hetzelfde feit niet tevens onder verwijzing naar een ander misdrijf ten laste worden gelegd.

Artikel

262

Artikel

262a

Artikel

263

Artikel

264

Artikel

265

Artikel

266

Artikel

267

Titel

VI

Behandeling van de zaak door de rechtbank

Eerste

afdeling

Onderzoek op de terechtzitting

Artikel

268

Artikel

269

Artikel

270

De voorzitter begint het onderzoek door het doen uitroepen van de zaak tegen de verdachte.

Artikel

271

Artikel

272

Artikel

273

Artikel

274

Artikel

275

Artikel

276

Artikel

277

Artikel

277a

Vervallen

Artikel

278

Artikel

279

Artikel

280

Artikel

280a

Vervallen

Artikel

281

Artikel

282

Artikel

282a

Artikel

283

Artikel

284

Artikel

285

Artikel

286

Artikel

287

Artikel

288

Artikel

288a

Artikel

289

Artikel

290

Artikel

291

De getuige moet bij zijn verklaring zo veel mogelijk uitdrukkelijk opgeven wat hij heeft waargenomen en ondervonden en wat zijn redenen van wetenschap zijn.

Artikel

292

Artikel

293

Artikel

294

Artikel

295

Artikel

296

Artikel

297

Artikel

298

Vervallen

Artikel

299

Onverminderd artikel 51m, zijn alle bepalingen in deze titel betreffende getuigen en hun verklaringen ook van toepassing ten aanzien van deskundigen en hun verklaringen.

Artikel

300

Artikel

301

Artikel

302

De voorzitter en de rechters kunnen de spreekgerechtigde vragen over zijn verklaring stellen. Nadere vragen van de officier van justitie en de verdachte worden door tussenkomst van de voorzitter gesteld.

Artikel

303

Artikel

304

Vervallen

Artikel

305

Vervallen

Artikel

306

Vervallen

Artikel

307

Vervallen

Artikel

308

Vervallen

Artikel

309

Artikel

310

De rechtbank heeft gelijke bevoegdheid als in artikel 147 aan het openbaar ministerie is toegekend. Zij oefent die uit hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van den officier van justitie of op verzoek van den verdachte. Artikel 147, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel

311

Artikel

312

Indien uit het onderzoek omstandigheden zijn bekend geworden die, niet in de dagvaarding vermeld, volgens de wet tot verzwaring van straf grond opleveren, is de officier van justitie bevoegd deze alsnog mondeling ten laste te leggen.

Artikel

313

Artikel

314

Artikel

315

Artikel

316

Artikel

317

Artikel

318

Artikel

319

Artikel

320

Artikel

321

Vervallen

Artikel

322

Artikel

323

Vervallen

Artikel

324

Artikel

325

Voor de sluiting van het onderzoek vraagt de voorzitter aan de verdachte die op de terechtzitting door een tolk is bijgestaan of hij bij de uitspraak die niet aanstonds wordt gedaan, aanwezig zal zijn. Indien de verdachte verklaart niet aanwezig te zullen zijn, blijft de oproeping van de tolk voor de uitspraak achterwege. Indien de verdachte verklaart wel aanwezig te zullen zijn, zegt de voorzitter de tolk de datum en het tijdstip van de uitspraak aan; de aanzegging geldt als oproeping.

Artikel

326

Artikel

327

Het proces-verbaal wordt door den voorzitter of door een der rechters, die over de zaak heeft geoordeeld, en den griffier vastgesteld en zoo spoedig mogelijk na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting en in elk geval binnen den in het eerste lid van artikel 365 vermelden termijn onderteekend. Voor zoover de griffier tot een en ander buiten staat is, geschiedt dit zonder zijne medewerking en wordt van zijne verhindering aan het slot van het proces-verbaal melding gemaakt.

Artikel

327a

Artikel

328

Tot het nemen van elke rechterlijke beslissing op grond van de bepalingen van dezen Titel kan door den officier van justitie eene vordering en door den verdachte een verzoek tot de rechtbank worden gedaan, tenzij uit eenige bepaling het tegendeel volgt.

Artikel

329

Alvorens te beslissen op eenig verzoek of verzet van den verdachte, hoort de rechtbank den officier van justitie. Alvorens te beslissen op eenige vordering of op eenig verzet van den officier van justitie, stelt de rechtbank den verdachte, indien deze tegenwoordig is, of diens raadsman in de gelegenheid het woord te voeren.

Artikel

330

Weigering of verzuim om te beslissen over eene vordering of een verzet van den officier van justitie of een verzoek of verzet van den verdachte, strekkende om gebruik te maken van eene bevoegdheid of van een recht door de wet toegekend, heeft nietigheid ten gevolge.

Artikel

331

Tweede

afdeeling

Onderzoek van de vordering van de benadeelde partij op de terechtzitting

Artikel

332

De rechtbank kan bevelen dat de benadeelde partij, die niet in persoon of bij vertegenwoordiger ter terechtzitting is verschenen, zal worden opgeroepen om op een nader door de rechtbank te bepalen tijdstip ter terechtzitting te verschijnen.

Artikel

333

Indien naar het oordeel van de rechtbank de benadeelde partij kennelijk niet ontvankelijk is, kan zij zonder nader onderzoek van de zaak de niet ontvankelijkheid van de benadeelde partij uitspreken.

Artikel

334

Artikel

335

Behoudens toepassing van artikel 333, doet de rechtbank over de vordering van de benadeelde partij uitspraak gelijktijdig met de einduitspraak in de strafzaak.

Tweede Afdeling

A

Verklaring van het slachtoffer of diens nabestaande op de terechtzitting

Artikel

336

Vervallen

Artikel

337

Vervallen

Derde

afdeeling

Bewijs

Artikel

338

Het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, kan door den rechter slechts worden aangenomen, indien hij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door den inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.

Artikel

339

Artikel

340

Onder eigen waarneming van den rechter wordt verstaan die welke bij het onderzoek op de terechtzitting door hem persoonlijk is geschied.

Artikel

341

Artikel

342

Artikel

343

Onder verklaring van een deskundige wordt verstaan zijn bij het onderzoek op de terechtzitting afgelegde verklaring over wat zijn wetenschap en kennis hem leren omtrent datgene wat aan zijn oordeel onderworpen is, al dan niet naar aanleiding van een door hem in opdracht uitgebracht deskundigenverslag.

Artikel

344

Artikel

344a

Vierde

afdeeling

Beraadslaging en uitspraak

Artikel

345

Artikel

346

Artikel

347

Artikel

348

De rechtbank onderzoekt op den grondslag der telastlegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting de geldigheid der dagvaarding, hare bevoegdheid tot kennisneming van het telastegelegde feit en de ontvankelijkheid van den officier van justitie en of er redenen zijn voor schorsing der vervolging.

Artikel

349

Artikel

350

Indien het onderzoek in artikel 348 bedoeld, niet leidt tot toepassing van artikel 349, eerste lid, beraadslaagt de rechtbank op den grondslag der telastlegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting over de vraag of bewezen is dat het feit door den verdachte is begaan, en, zoo ja, welk strafbaar feit het bewezen verklaarde volgens de wet oplevert; indien wordt aangenomen dat het feit bewezen en strafbaar is, dan beraadslaagt de rechtbank over de strafbaarheid van den verdachte en over de oplegging van straf of maatregel, bij de wet bepaald.

Artikel

351

Acht de rechtbank het telastegelegde feit bewezen, het te zijn een strafbaar feit en den verdachte deswege strafbaar, dan legt zij op de straf of den maatregel, op het feit gesteld.

Artikel

352

Artikel

353

Artikel

354

Artikel

354a

Artikel

355

Artikel

356

Artikel

357

Artikel

358

Artikel

359

Artikel

359a

Artikel

360

Artikel

361

Artikel

361a

Heeft de officier van justitie tevens een vordering ingediend tot het gelasten van gehele of gedeeltelijke tenuitvoerlegging van een met toepassing van artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht opgelegde straf, dan beraadslaagt de rechtbank mede over haar bevoegdheid om over de vordering te oordelen, over de ontvankelijkheid van de officier van justitie en over de gegrondheid van de vordering. Het vonnis houdt alsdan, tenzij onbevoegdheid van de rechtbank om over de vordering te oordelen of niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie wordt uitgesproken, ook de beslissing van de rechtbank over de vordering in.

Artikel

362

Artikel

363

Artikel

364

Artikel

365

Artikel

365a

Artikel

365c

Artikel

366

Artikel

366a

Artikel

366b

Titel

VII

Bijzondere bepalingen voor het rechtsgeding voor de politierechter

Artikel

368

Het rechtsgeding wordt voor de politierechter vervolgd indien naar het aanvankelijke oordeel van het openbaar ministerie de zaak van eenvoudige aard is, in het bijzonder ook ten aanzien van het bewijs en de toepassing van de wet, terwijl de te requireren gevangenisstraf niet meer dan een jaar mag bedragen.

Artikel

369

Artikel

370

Artikel

370a

Artikel

371

In geval de verdachte is gedagvaard om voor de politierechter te verschijnen, kan de politierechter optreden als raadkamer met betrekking tot:

  • a.

    de beslissing tot uitstel van het onderzoek op de terechtzitting, bedoeld in artikel 262, tweede lid;

  • b.

    de behandeling van de vordering van de officier van justitie, bedoeld in artikel 68, derde lid;

  • c.

    de behandeling van het bezwaarschrift tegen de dagvaarding.

Artikel

372

Wanneer de verdachte bij zijn eerste verschijning op de terechtzitting in het belang van zijn verdediging uitstel verzoekt, schorst de politierechter het onderzoek voor bepaalde tijd, indien het verzoek hem gegrond voorkomt.

Artikel

373

De officier van justitie is bevoegd getuigen, deskundigen en tolken mondeling op te roepen of te doen oproepen om voor de politierechter te verschijnen. In het laatste geval geschiedt de oproeping door ambtenaren of functionarissen die Onze Minister van Veiligheid en Justitie daartoe heeft aangewezen.

Artikel

374

Artikel

375

Artikel

376

Artikel

377

Artikel

378

Artikel

378a

Artikel

379

Artikel

380

Indien de politierechter of de plaatsvervanger die over de zaak geoordeeld heeft, tot de uitspraak van het schriftelijk vonnis buiten staat is, geschiedt zij, in het eerste geval door een plaatsvervanger en, in het tweede geval, door den politierechter of een andere plaatsvervanger.

Artikel

381

Titel

VIII

Bijzondere bepalingen voor het rechtsgeding voor de kantonrechter

Artikel

382

Voor de kantonrechter worden vervolgd, rechtsgedingen inzake:

Artikel

383

De zaak wordt bij de kantonrechter vanwege het openbaar ministerie ter terechtzitting aanhangig gemaakt:

hetzij door oproeping;

hetzij door dagvaarding.

Artikel

384

Artikel

385

Artikel

386

Artikel

387

De officier van justitie kan voor de aanvang van de terechtzitting aan de verdachte schriftelijk of mondeling mededeling doen van de intrekking van de oproeping.

Artikel

388

Artikel

389

Vervallen

Artikel

390

Artikel

391

Het openbaar ministerie is in zaken die voor de kantonrechter worden gebracht, bevoegd getuigen, deskundigen en tolken mondeling op te roepen of door een ambtenaar van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, dan wel een andere ambtenaar of functionaris, voor zover die ambtenaar of functionaris door Onze Minister van Veiligheid en Justitie daartoe is aangewezen, mondeling te doen oproepen om ter terechtzitting van de kantonrechter te verschijnen.

Artikel

392

Artikel

393

Artikel

394

Wanneer de verdachte bij zijn eerste verschijning op de terechtzitting in het belang van zijn verdediging uitstel verzoekt, schorst de kantonrechter het onderzoek voor een bepaalde tijd, indien dit verzoek hem gegrond voorkomt.

Artikel

395

Artikel

395a

Artikel

396

Artikel

397

Indien de kantonrechter die over de zaak heeft geoordeeld, tot de uitspraak van het schriftelijk vonnis buiten staat is, geschiedt zij door een andere kantonrechter van dezelfde rechtbank.

Artikel

397a

Artikel

398

Op het rechtsgeding bij de kantonrechter zijn overigens de Vijfde Titel en de Zesde Titel van dit Boek van overeenkomstige toepassing, behoudens de navolgende uitzonderingen:

  • 1°.

    Indien door de rechter-commissaris overeenkomstig de Zevende Titel van het Vierde Boek bevelen tot handhaving der openbare orde zijn gegeven, is de termijn van dagvaarding ten minste twee dagen. Deze termijn wordt, zo nodig, zoveel verlengd, dat daarin ten minste één dag voorkomt, die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

  • 2°.

    De verdachte kan, tenzij hij vervolgd wordt ter zake van misdrijf of de kantonrechter beveelt dat hij in persoon zal verschijnen, zich op de terechtzitting doen vertegenwoordigen door een advocaat, indien deze aldaar verklaart daartoe bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn, of wel door een daartoe bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde.

  • 3°.

    De bepalingen betrekkelijk de voordracht van de zaak door het openbaar ministerie, de voorlopige hechtenis en het bezwaarschrift tegen de dagvaarding zijn niet van toepassing.

  • 4°.

    In geval van artikel 295 worden de stukken toegezonden aan de officier van justitie in het arrondissement waarin de rechtbank is gelegen die bevoegd is tot kennisneming van het misdrijf.

  • 5°.

    Tenzij de ter terechtzitting verschenen verdachte of zijn aldaar aanwezige raadsman voorlezing of mededeling van de korte inhoud van bepaald aangeduide stukken verlangt, kan de kantonrechter in plaats van de voorlezing van de processen-verbaal, de verslagen van deskundigen of andere stukken vermeld in artikel 301, gelasten dat in het proces-verbaal van de terechtzitting wordt aangetekend dat die stukken zijn overgelegd; daarop mag ook ten bezware van de verdachte acht worden geslagen.

  • 6°.

    Vervallen.

  • 7°.

    Vervallen.

  • 8°.

    Vervallen.

  • 9°.

    Vervallen.

  • 10°.

    De ambtenaar van het openbaar ministerie behoeft bij de uitspraak van het vonnis niet tegenwoordig te zijn.

  • 11°.

    Vervallen.

  • 12°.

    Vervallen.

  • 13°.

    Vervallen.

  • 14°.

    De in artikel 366 bedoelde mededeling behoeft niet te geschieden tenzij:

    • a.

      ten aanzien van de verdachte artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht is toegepast, dan wel,

    • b.

      een vrijheidsstraf is opgelegd, vervangende vrijheidsstraf daaronder niet begrepen, dan wel,

    • c.

      een bijkomende straf is opgelegd, waarbij de ontzetting van bepaalde rechten of de ontzegging van bepaalde bevoegdheden is uitgesproken.

Derde

Boek

Rechtsmiddelen

A

Gewone rechtsmiddelen

Titel

I

Verzet tegen einduitspraken

Artikel

399

Vervallen

Artikel

400

Vervallen

Artikel

401

Vervallen

Artikel

402

Vervallen

Artikel

403

Vervallen

Titel

II

Hooger beroep van uitspraken

Artikel

404

Artikel

405

Vervallen

Artikel

406

Artikel

407

Artikel

408

Artikel

408a

Indien het hoger beroep is ingesteld door de verdachte in persoon of door een gemachtigde ingevolge artikel 450, eerste en tweede lid, kan aanstonds een oproeping van de verdachte worden betekend om tegen een bepaalde datum ter terechtzitting te verschijnen, ten einde terecht te staan ter zake van een of meer van de feiten hem in eerste aanleg telastegelegd.

Artikel

409

Artikel

410

Artikel

410a

Artikel

411

Artikel

411a

Artikel

412

Artikel

413

Artikel

414

Artikel

415

Artikel

416

Artikel

417

Artikel

418

Artikel

419

In geval van artikel 295 wordt het proces-verbaal met de andere processtukken door den advocaat-generaal toegezonden aan de officier van justitie in het arrondissement waarin de rechtbank is gelegen die in eerste aanleg heeft gevonnist, en is alleen die rechtbank bevoegd van het misdrijf kennis te nemen.

Artikel

420

Artikel

421

Artikel

422

Artikel

422a

Artikel

423

Artikel

423a

Vervallen

Artikel

424

Vervallen

Artikel

425

Artikel

426

Titel

III

Beroep in cassatie van uitspraken

Artikel

427

Artikel

428

Tegen vonnissen of arresten die geen einduitspraken zijn, is het beroep in cassatie slechts gelijktijdig met dat tegen de einduitspraak toegelaten.

Artikel

429

Het beroep in cassatie kan ook tegen een gedeelte van het vonnis of arrest worden ingesteld.

Artikel

430

Vervallen

Artikel

431

Verzuim van vormen op straffe van nietigheid voorgeschreven, geeft grond tot vernietiging, zowel wanneer dat verzuim heeft plaats gehad in het vonnis of arrest zelf, als wanneer het heeft plaats gehad in de loop van het rechtsgeding.

Artikel

432

Artikel

432a

Tijdens het beroep in cassatie worden processtukken ingediend en berichten tussen de Hoge Raad, de procureur-generaal bij de Hoge Raad, het openbaar ministerie, de raadsman van de verdachte en de advocaat van een andere procespartij overgedragen met behulp van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen elektronische voorziening, tenzij de wet of de Hoge Raad anders bepaalt. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over het gebruik van de elektronische voorziening.

Artikel

433

Artikel

434

Artikel

435

Artikel

436

Artikel

437

Artikel

438

Artikel

439

Artikel

440

Artikel

441

Zo de artikelen der wet waarop de oplegging van straf of maatregel berust, niet in het vonnis of arrest zijn vermeld, kan de Hoge Raad er mee volstaan, dit alleen te dien aanzien te vernietigen en te doen wat de rechter had behoren te doen.

Artikel

442

Artikel

443

Het arrest wordt op een openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de Hoge Raad uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en de procureur-generaal.

Artikel

444

Titel

IV

Hooger beroep en beroep in cassatie van beschikkingen. Bezwaarschriften

Artikel

445

Tegen beschikkingen staat hooger beroep of beroep in cassatie niet open en is een bezwaarschrift niet toegelaten, dan in de gevallen bij dit wetboek bepaald.

Artikel

446

Artikel

447

Artikel

448

Artikel

448a

Vervallen

Titel

V

Aanwenden van gewone rechtsmiddelen

Artikel

449

Artikel

450

Artikel

451

Artikel

451a

Artikel

451b

Artikel

452

Titel

VI

Intrekking en afstand van gewone rechtsmiddelen

Artikel

453

Artikel

454

Artikel

455

B

Buitengewone rechtsmiddelen

Titel

VII

Cassatie "in het belang der wet"

Artikel

456

Titel

VIII

Herziening van arresten en vonnissen

Eerste

Afdeling

Herziening ten voordele van de gewezen verdachte

Artikel

457

Artikel

458

Artikel

459

De gewezen verdachte alsmede de personen genoemd in artikel 458 hebben het recht zich door een raadsman te doen bijstaan.

Artikel

460

Artikel

461

Artikel

462

Artikel

463

Artikel

464

Artikel

464a

Artikel

465

Artikel

466

Artikel

467

Artikel

468

Artikel

469

Artikel

470

Indien de Hoge Raad de herzieningsaanvraag niet gegrond acht, wijst hij die af.

Artikel

471

Artikel

472

Artikel

473

Artikel

474

Beslissingen als bedoeld in de artikelen 465 en 470 tot en met 472 worden gegeven bij met redenen omkleed arrest. Het arrest wordt op een openbare terechtzitting uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en de procureur-generaal.

Artikel

475

De beslissingen van de Hoge Raad genoemd in de artikelen 465, 470 tot en met 473 worden zodra mogelijk vanwege de procureur-generaal aan de belanghebbende schriftelijk medegedeeld en in afschrift toegezonden aan Onze Minister die is belast met de tenuitvoerlegging van de onherroepelijke uitspraak waarvan de herziening is gevraagd, of van het vernietigde arrest of vonnis.

Artikel

476

Artikel

477

Artikel

478

Artikel

479

Artikel

480

Vervallen

Artikel

481

Artikel

482

Vervallen

Tweede

Afdeling

Herziening ten nadele van de gewezen verdachte

Artikel

482a

Artikel

482b

Artikel

482c

Artikel

482d

Artikel

482e

Artikel

482f

Artikel

482g

Artikel

482h

Artikel

482i

Vierde

Boek

Eenige rechtsplegingen van bijzonderen aard

Titel

I

Strafvordering ter zake van strafbare feiten waarvan de Hooge Raad in eersten aanleg kennis neemt

Artikel

483

Vervallen

Artikel

484

Artikel

485

De vervolging der mede-verdachten van dengene die voor den Hoogen Raad terechtstaat, heeft voor hetzelfde college plaats.

Titel

II

Strafvordering in zaken betreffende jeugdige personen

Eerste

afdeling

Algemene bepalingen

Artikel

486

Niemand kan strafrechtelijk worden vervolgd wegens een feit, begaan voordat hij de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt.

Artikel

487

Tweede

afdeling

Strafvordering in zaken betreffende personen die de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt

Artikel

488

Artikel

488a

Artikel 94a is van overeenkomstige toepassing op personen die ten tijde van het begaan van het feit de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat inbeslagneming tot bewaring van het recht tot verhaal ten aanzien van jeugdigen mogelijk is in geval van verdenking van onderscheidenlijk verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd.

Artikel

488aa

Artikel

488ab

Artikel

488ac

Een verhoor door een opsporingsambtenaar wordt audiovisueel geregistreerd wanneer de ernst van het misdrijf of de persoonlijkheid van de verdachte daartoe aanleiding geeft.

Artikel

488b

Artikel

489

Artikel

489a

Artikel

490

Artikel

490a

Vervallen

Artikel

491

Artikel

491a

Artikel

492

De kinderrechter treedt inzake de toepassing van de voorlopige hechtenis op als rechter-commissaris.

Artikel

493

Artikel

493a

Artikel

494

Artikel

494a

Artikel

494b

Artikel

495

Artikel

495a

Artikel

495b

Artikel

496

Artikel

496a

Artikel

496b

Vervallen

Artikel

496c

Vervallen

Artikel

496d

Vervallen

Artikel

496e

Vervallen

Artikel

496f

Vervallen

Artikel

497

Artikel

498

Indien het gerecht het noodzakelijk oordeelt dat alsnog een onderzoek naar de persoonlijkheid en de levensomstandigheden van de minderjarige verdachte wordt ingesteld, kan het nadere inlichtingen bij de raad voor de kinderbescherming inwinnen.

Artikel

498a

Vervallen

Artikel

499

Artikel

500

Artikel

501

In geval van hoger beroep bij het gerechtshof of bij de rechtbank zijn de artikelen 495a tot en met 498 van overeenkomstige toepassing.

Artikel

502

Artikel

503

Artikel

503a

Vervallen

Artikel

504

Vervallen

Artikel

505

Vervallen

Artikel

506

Vervallen

Artikel

507

Vervallen

Artikel

508

Vervallen

Artikel

509

Vervallen

Titel

IIA

Berechting van verdachten bij wie een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap wordt vermoed

Artikel

509a

Artikel

509b

Artikel

509c

Ten spoedigste na de beslissing bedoeld in artikel 509a, geeft de voorzitter van het gerecht het bestuur van de raad voor rechtsbijstand last tot aanwijzing van een raadsman aan de verdachte.

Artikel

509d

Artikel

509e

Vervallen

Titel

IIB

Rechtsplegingen in verband met de terbeschikkingstelling en de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis

Eerste

afdeling

Inleidende bepalingen

Artikel

509f

In deze titel wordt verstaan onder:

reclasseringsmedewerker: degene die door een instelling, aangewezen overeenkomstig artikel 6:3:14, is belast met het onderhouden van contact met de ter beschikking gestelde;

psychiatrisch ziekenhuis:

psychiater: een arts als bedoeld in artikel 90 septies van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel

509g

Artikel

509h

Artikel

509i

Vervallen

Artikel

509i bis

Indien de rechter last geeft tot toepassing van de maatregel van terbeschikkingstelling zonder daaraan een bevel tot verpleging van overheidswege te verbinden, doet het openbaar ministerie de uitspraak, zodra deze onherroepelijk is geworden, met alle op dat bevel betrekking hebbende beslissingen aan de ter beschikking gestelde betekenen. De betekening geschiedt aan hem in persoon.

Tweede

afdeling

Toepassing van de artikelen 38b, 38c, 38i, 38k of 38la, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht

Artikel

509j

Vervallen

Artikel

509jbis

Vervallen

Artikel

509k

Vervallen

Artikel

509l

Vervallen

Artikel

509m

Vervallen

Artikel

509n

Vervallen

Derde

afdeling

Verlenging van de terbeschikkingstelling

Artikel

509o

Vervallen

Artikel

509oa

Vervallen

Artikel

509p

Vervallen

Artikel

509q

Vervallen

Artikel

509r

Vervallen

Artikel

509s

Vervallen

Artikel

509t

Vervallen

Artikel

509u

Vervallen

Artikel

509u bis

Vervallen

Vierde

afdeling

Beroep

Artikel

509v

Vervallen

Artikel

509w

Vervallen

Artikel

509x

Vervallen

TITEL

IIC

Rechtsplegingen in verband met de plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

Artikel

509y

Vervallen

Artikel

509z

Vervallen

Artikel

509aa

Vervallen

Artikel

509bb

Vervallen

Artikel

509cc

Vervallen

Artikel

509dd

Vervallen

Artikel

509ee

Vervallen

Artikel

509ff

Vervallen

Artikel

509gg

Vervallen

Titel

IID

Gedragsaanwijzing ter beëindiging van ernstige overlast

Artikel

509hh

Titel

III

Vervolging en berechting van rechterlijke ambtenaren

Artikel

510

Artikel

511

Titel

IIIa

Onderzoek naar gebruik van geweld door ambtenaren

Artikel

511a

Artikel

511aa

Artikel

511ab

Titel

IIIb

Strafvordering ter zake van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

Artikel

511b

Artikel

511c

De officier van justitie kan, zolang het onderzoek op de terechtzitting niet is gesloten, met de verdachte of veroordeelde een schriftelijke schikking aangaan tot betaling van een geldbedrag aan de staat of tot overdracht van voorwerpen ter gehele of gedeeltelijke ontneming van het ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht voor ontneming vatbare wederrechtelijk verkregen voordeel.

Artikel

511d

Artikel

511e

Artikel

511g

Artikel

511h

Tegen de uitspraak in hoger beroep kan beroep in cassatie worden ingesteld. Titel III van het derde Boek is van overeenkomstige toepassing.

Titel

IV

Wraking en verschoning van rechters

Artikel

512

Op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

Artikel

513

Artikel

514

Een rechter wiens wraking is verzocht, kan in de wraking berusten.

Artikel

515

Artikel

516

Vervallen

Artikel

517

Artikel

518

Artikel

519

Vervallen

Artikel

520

Vervallen

Artikel

521

Vervallen

Artikel

522

Vervallen

Artikel

523

Vervallen

Artikel

524

Vervallen

Titel

V

Geschillen over rechtsmacht

Artikel

525

Artikel

526

Artikel

527

Titel

VI

Vervolging en berechting van rechtspersonen

Artikel

528

Titel

VIa

Schadevergoeding en andere bijzondere kosten

Artikel

529

Artikel

530

Artikel

531

Artikel

532

Indien een benadeelde partij zich in het geding heeft gevoegd, beslist de rechter die een uitspraak als bedoeld in artikel 333 of 335 doet, over de kosten door de benadeelde partij, de verdachte en, in het in artikel 51g, vierde lid bedoelde geval, diens ouders of voogd gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

Artikel

533

Artikel

534

Artikel

535

Artikel

536

Artikel

537

Artikel

538

Artikel

539

Titel

VIb

Strafvordering buiten het rechtsgebied van een rechtbank

Eerste

afdeling

Algemeen

Artikel

539a

Artikel

539b

Artikel

539c

Artikel

539d

Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan, in overeenstemming met de Minister van Defensie, alle of bepaalde commandanten belasten met de opsporing buiten het rechtsgebied van een rechtbank van bepaalde door hem aangewezen strafbare feiten.

Artikel

539e

Artikel

539f

Tweede

afdeling

Toepassing van enige bijzondere dwangmiddelen

Artikel

539g

De bevoegdheid, omschreven in artikel 52, komt mede toe aan de commandant, de schipper en de gezagvoerder van een luchtvaartuig.

Artikel

539h

Artikel

539i

Een aangehouden verdachte wordt onverwijld overgeleverd:

  • 1.

    door een ieder aan de officier van justitie, indien deze ter plaatse aanwezig is;

  • 2.

    door de commandant, de schipper en de gezagvoerder van een luchtvaartuig aan een opsporingsambtenaar, indien deze ter plaatse aanwezig is;

  • 3.

    door een opvarende die geen opsporingsambtenaar is aan de schipper en door een inzittende van een luchtvaartuig die geen opsporingsambtenaar is aan de gezagvoerder van het luchtvaartuig;

  • 4.

    door anderen aan een opsporingsambtenaar of aan een commandant.

Artikel

539j

Artikel

539k

Artikel

539l

Artikel

539m

Artikel

539n

Artikel

539o

Artikel

539p

Artikel

539q

De officier van justitie kan een inbeslaggenomen voorwerp doen teruggeven, voordat het onder de hoede is gesteld van de bewaarder. De last tot teruggave wordt gericht tot hem die het voorwerp onder zich heeft. Deze is verplicht daaraan onmiddellijk te voldoen.

Artikel

539r

Artikel

539s

Artikel

539t

De gezagvoerder van een luchtvaartuig kan op de voet van artikel 9, eerste lid, van het Verdrag inzake strafbare feiten en bepaalde andere handelingen begaan aan boord van luchtvaartuigen (Trb. 1964, 115) aan de bevoegde autoriteiten van een vreemde staat overdragen iedere inzittende van het luchtvaartuig, van wie hij redelijkerwijs mag aannemen, dat deze aan boord een misdrijf heeft begaan, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.

Derde

afdeling

Verplichtingen van de schipper

Artikel

539u

Artikel

539v

Artikel

539w

Titel

VII

Rechterlijke bevelen tot handhaving der openbare orde

Artikel

540

Artikel

541

Artikel

542

Artikel

543

Artikel

544

Indien de bereidverklaring wordt afgelegd en de verlangde zekerheid gesteld, beveelt de rechter-commissaris de onmiddellijke invrijheidstelling van den verdachte.

Artikel

545

Artikel

546

Artikel

547

Artikel

548

Artikel

549

Tegen de beslissing tot afwijzing van eene door den officier van justitie krachtens de bepalingen van dezen Titel genomen vordering staat geen beroep open.

Artikel

550

Artikel 39 vindt ten aanzien van inverzekeringstelling door de officier van justitie en de rechter-commissaris uit hoofde van deze titel overeenkomstige toepassing.

Titel

VIII

Bijzondere bepalingen omtrent opsporing van feiten, strafbaar gesteld bij het Wetboek van Strafrecht

Artikel

551

Artikel

551a

Titel

IX

Beklag

Artikel

552a

Artikel

552ab

Artikel

552b

Artikel

552c

Tot kennisneming van geschillen over de toepassing door het openbaar ministerie van zijn bevoegdheden uit hoofde van artikel 94d is de burgerlijke rechter bevoegd.

Artikel

552ca

Artikel

552d

Artikel

552e

Artikel

552f

Artikel

552fa

Artikel

552g

Met hetgeen onder de staat berust als verbeurdverklaarde of aan het verkeer onttrokken verklaarde voorwerpen, wordt, zolang de mogelijkheid van herroeping van de straf of maatregel bestaat, gehandeld naar de artikelen 117 en 118.

Titel

X

Innovatie van verschillende onderwerpen

Eerste

afdeling

Prejudiciële procedure bij de Hoge Raad

Artikel

553

Artikel

554

Artikel

555

Tweede

afdeling

Vastleggen en kennisnemen van gegevens na inbeslagneming

Artikel

556

Artikel

557

Artikel

558

In geval een inbeslaggenomen geautomatiseerd werk biometrisch is beveiligd of de gegevens biometrisch zijn versleuteld in de vorm van een vingerafdruk of een opname van de iris of het gezicht, kan de officier van justitie bevelen dat de opsporingsambtenaar deze beveiliging of versleuteling ongedaan maakt. De opsporingsambtenaar kan ter uitvoering van dat bevel tegen de wil van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij deze beveiliging of versleuteling ongedaan kan maken, de maatregelen treffen die daartoe redelijkerwijs noodzakelijk zijn.

Derde

afdeling

Opnamen van beeld, geluid of beeld en geluid als onderdeel van de verslaglegging en als wettig bewijsmiddel

§

1

Algemene bepaling

Artikel

559

Artikel 138c is niet van toepassing op een verkort proces-verbaal van de terechtzitting als bedoeld in deze afdeling.

§

2

Verslaglegging door opsporingsambtenaren

Artikel

560

§

3

Behandeling van de zaak door de rechtbank

Artikel

561

In aanvulling op artikel 258, tweede lid, kan de voorzitter van de rechtbank ter voorbereiding van de terechtzitting bevelen dat van hetgeen met toepassing van artikel 560 op een opname van beeld, geluid, of beeld en geluid is vastgelegd alsnog volledig proces-verbaal wordt opgemaakt.

Artikel

562

De rechtbank kan bepalen dat van het onderzoek op de terechtzitting een opname van geluid of beeld en geluid wordt gemaakt. De voorzitter doet daarvan mededeling.

Artikel

563

Na aanvang van het onderzoek op de terechtzitting kan de rechtbank bevelen dat van hetgeen met toepassing van artikel 560 op een opname van beeld, geluid, of beeld en geluid is vastgelegd alsnog volledig proces-verbaal wordt opgemaakt.

Artikel

564

In geval van schorsing van het onderzoek op de terechtzitting overeenkomstig artikel 281, eerste lid, kan, in afwijking van het vierde lid van dat artikel, bij instemming van de officier van justitie en de verdachte artikel 566 worden toegepast. In dat geval wordt de opname van geluid of beeld en geluid voorafgaand aan de hervatting van het onderzoek bij de processtukken gevoegd.

Artikel

565

Artikel

566

Artikel

567

In aanvulling op artikel 339, eerste lid, wordt een opname van beeld, geluid, of beeld en geluid als wettig bewijsmiddel erkend.

§

4

Behandeling van de zaak in hoger beroep door het gerechtshof

Artikel

568

Indien in eerste aanleg een verkort proces-verbaal van de terechtzitting overeenkomstig artikel 566 is opgemaakt kan de voorzitter van het gerechtshof ter voorbereiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep aan de voorzitter van de rechtbank schriftelijk kennis geven dat alsnog een volledig proces-verbaal van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg moet worden opgemaakt dat aan de eisen van artikel 326 voldoet. De voorzitter van de rechtbank zorgt ervoor dat zo spoedig mogelijk aan dit verzoek wordt voldaan.

Artikel

569

Vierde

afdeling

Bevoegdheden van de hulpofficier van justitie

Artikel

570

Vijfde

afdeling

Mediation na aanvang van het onderzoek op de terechtzitting

Artikel

571

Onder mediation in een strafzaak wordt verstaan de bemiddeling tussen verdachte en slachtoffer onder begeleiding van een mediator, waarmee herstel wordt beoogd en waarbij afspraken voor herstel kunnen worden vastgelegd in een overeenkomst. Indien afspraken voor herstel zijn gemaakt houden de officier van justitie en de rechter hiermee rekening bij de behandeling van de strafzaak.

Artikel

572

Artikel

573

Artikel

574

In aanvulling op artikel 359, vijfde lid, geeft het vonnis in het bijzonder rekenschap van de wijze waarop en de mate waarin bij het bepalen van een straf of maatregel rekening is gehouden met in het kader van mediation tot stand gekomen afspraken voor herstel.

Zesde

afdeling

Toepassing

Artikel

575

Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een of meerdere artikelen van deze titel slechts worden toegepast in een of meerdere arrondissementen en ressorten.

Titel

XI

Wederzijdse erkenning

Eerste

afdeling

Bevriezingsbevel

§

1

Bevelen uitgevaardigd door een andere lidstaat van de Europese Unie

Artikel

552jj

Vervallen

Artikel

552kk

Vervallen

Artikel

552ll

Vervallen

Artikel

552mm

Vervallen

Artikel

552nn

Vervallen

Artikel

552oo

Vervallen

Artikel

552pp

Vervallen

Artikel

552qq

Vervallen

§

2

Bevelen uitgevaardigd door Nederland

Artikel

552rr

Vervallen

Artikel

552ss

Vervallen

Artikel

552tt

Vervallen

Artikel

552uu

Vervallen

Artikel

552vv

Vervallen

Tweede

afdeling

Europees bewijsverkrijgingsbevel

§

1

Europees bewijsverkrijgingsbevel uitgevaardigd door een andere lidstaat van de Europese Unie

Artikel

552ww

Vervallen

Artikel

552xx

Vervallen

Artikel

552yy

Vervallen

Artikel

552zz

Vervallen

Artikel

552aaa

Vervallen

Artikel

552bbb

Vervallen

Artikel

552ccc

Vervallen

§

2

Europees bewijsverkrijgingsbevel uitgevaardigd door Nederland

Artikel

552ddd

Vervallen

Artikel

552eee

Vervallen

Artikel

552fff

Vervallen

Artikel

552ggg

Vervallen

Artikel

552hhh

Vervallen

Vijfde

Boek

Internationale en Europese strafrechtelijke samenwerking

Titel

1

Internationale rechtshulp in strafzaken

Eerste

afdeling

Verzoeken om internationale rechtshulp in strafzaken

Artikel

5.1.1

(verzoeken om rechtshulp)

Tweede

afdeling

Verzoeken tot rechtshulp gericht aan het buitenland

Artikel

5.1.2

(verzoek om rechtshulp aan het buitenland)

Artikel

5.1.3

(vereisten verzoek om rechtshulp aan het buitenland)

Een verzoek om rechtshulp kan slechts aan de autoriteiten van een vreemde staat worden gericht indien is voldaan aan de vereisten die op grond van het wetboek gelden voor toepassing van de in het verzoek om rechtshulp gevraagde bevoegdheden in een nationaal onderzoek naar deze strafbare feiten, alsmede hetgeen van toepassing is bij of krachtens de Wet politiegegevens.

Artikel

5.1.3a

Derde

afdeling

Verzoeken tot rechtshulp gericht aan Nederland

Artikel

5.1.4

(inwilliging van een verzoek tot rechtshulp)

Artikel

5.1.5

(weigeringsgronden)

Artikel

5.1.6

(uitvoering van een verzoek tot rechtshulp)

Artikel

5.1.7

(zelfstandige inwilliging en uitvoering door opsporingsambtenaren)

Artikel

5.1.8

(inzet van opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen)

Artikel

5.1.9

(videoconferentie)

Artikel

5.1.10

(overdracht resultaten uitvoering rechtshulpverzoek aan het buitenland)

Artikel

5.1.11

(rechtsmiddel tegen inbeslagneming ter uitvoering van een rechtshulpverzoek en overdracht stukken en voorwerpen)

Artikel

5.1.12

(directe doorgeleiding telecommunicatie)

Artikel

5.1.13

(opnemen telecommunicatie van gebruiker die zich op Nederlands grondgebied bevindt)

Artikel

5.1.14

(uitreiking van stukken)

Vierde

afdeling

Feiten begaan aan boord van luchtvaartuigen

Artikel

5.1.15

(toepasselijke bepalingen onderzoek)

Artikel

5.1.16

(weigeringsgronden)

Titel

2

Internationale gemeenschappelijke onderzoeksteams

Artikel

5.2.1

(instelling gemeenschappelijk onderzoeksteam)

Artikel

5.2.2

(uitoefening bevoegdheden)

De uitoefening van opsporingsbevoegdheden op Nederlands grondgebied ten behoeve van het onderzoek van het gemeenschappelijk onderzoeksteam, bedoeld in artikel 5.2.1, geschiedt met inachtneming van het bepaalde bij en krachtens dit wetboek en de tussen de bij het gemeenschappelijke onderzoeksteam betrokken landen geldende verdragen.

Artikel

5.2.3

(bewijskracht)

Stukken die buitenlandse leden van het gemeenschappelijk onderzoeksteam, bedoeld in artikel 5.2.1, hebben opgesteld betreffende ambtshandelingen ter zake van opsporing en vervolging die zij in het kader van het onderzoek van het onderzoeksteam in het buitenland hebben verricht, hebben in Nederland de bewijskracht die toekomt aan stukken betreffende overeenkomstige, door Nederlandse ambtenaren in Nederland verrichte handelingen, met dien verstande dat hun bewijskracht niet uitgaat boven die welke zij naar het recht van de staat waaruit de buitenlandse leden afkomstig zijn, hebben.

Artikel

5.2.4

(overdracht resultaten onderzoek)

Artikel

5.2.5

(rechtstreeks doorgeleiden telecommunicatie)

Titel

3

Overdracht en overname van strafvervolging

Eerste

afdeling

Overdracht van strafvervolging

§

1

Overdracht van strafvervolging door Onze Minister van Veiligheid en Justitie

Artikel

5.3.1

(voorstel tot overdracht strafvervolging aan Minister)

Artikel

5.3.2

(beslissing Minister over overdracht)

Artikel

5.3.3

(voorzetting zaak na voorstel tot overdracht)

Artikel

5.3.4

(kennisgeving aan de officier van justitie)

Onze Minister van Veiligheid en Justitie geeft de officier van justitie, die een voorstel als bedoeld in artikel 5.3.1 heeft gedaan, schriftelijk kennis van de beslissing die hij terzake heeft genomen alsmede van door hem ontvangen mededelingen omtrent beslissingen van de autoriteiten van de vreemde staat naar aanleiding van het verzoek tot strafvervolging dat op voorstel van de officier van justitie is gedaan.

§

2

Overdracht van strafvervolging door de officier van justitie

Artikel

5.3.5

(rechtstreeks verzoek aan buitenlandse autoriteit)

Voor zover het toepasselijke verdrag uitdrukkelijk voorziet in de rechtstreekse toezending door justitiële autoriteiten van verzoeken tot strafvervolging, is de officier van justitie bevoegd, indien hij het in het belang van een goede rechtsbedeling gewenst acht dat een vreemde staat een strafvervolging instelt tegen een verdachte ter zake van een strafbaar feit met de opsporing waarvan hij is belast, aan buitenlandse justitiële autoriteiten verzoeken tot strafvervolging te doen. De artikelen 5.3.1, tweede tot en met zevende lid, 5.3.2, derde lid, en 5.3.3 zijn van overeenkomstige toepassing.

Tweede

afdeling

Overname van strafvervolging

§

1

Overname van strafvervolging door Onze Minister van Veiligheid en Justitie

Artikel

5.3.6

(doorsturen verzoek aan Minister)

De officier van justitie die rechtstreeks van een buitenlandse autoriteit een verzoek ontvangt tot het instellen van een strafvervolging, brengt, voor zover het toepasselijke verdrag niet reeds uitdrukkelijk in die wijze van toezending voorziet, dat verzoek met de daarbij gevoegde stukken, onder overlegging van zijn advies, ter kennis van Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

Artikel

5.3.7

(afwijzing verzoek tot overname)

Artikel

5.3.8

(toezending verzoek tot overname aan officier van justitie)

Artikel

5.3.9

(advies van officier van justitie)

Artikel

5.3.10

(beslissing van Minister van Veiligheid en Justitie)

Artikel

5.3.11

(verzoek om nadere informatie)

Alvorens zijn beslissing omtrent het verzoek tot strafvervolging te nemen, kan Onze Minister van Veiligheid en Justitie de autoriteiten van de staat waarvan het verzoek is uitgegaan uitnodigen binnen een door hem te stellen termijn nadere inlichtingen te verschaffen, indien daaraan met het oog op de beslissing omtrent het verzoek behoefte bestaat.

Artikel

5.3.12

(intrekking inwilliging)

Artikel

5.3.13

(kennisgeving aan officier van justitie)

Artikel

5.3.14

(geen bevoegdheid tot strafvervolging)

Een persoon te wiens aanzien in Nederland geen bevoegdheid tot strafvervolging bestaat, kan niettemin worden aangehouden, voor zover een verdrag zulks toestaat. De artikelen 52 tot en met 88 en 533 tot en met 536 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel

5.3.15

(bewijskracht buitenlandse stukken)

Artikel

5.3.16

(overname strafvervolging bij terrorisme)

§

2

Overname van strafvervolging door de officier van justitie

Artikel

5.3.17

(zelfstandige bevoegdheid tot overname officier van justitie)

§

3

Overname van strafvervolging van een internationaal gerecht

Artikel

5.3.18

(verzoek tot instellen strafvervolging)

Artikel

5.3.19

(verzoek om nadere informatie)

Alvorens zijn beslissing omtrent het verzoek tot strafvervolging te nemen, kan Onze Minister van Veiligheid en Justitie het internationaal gerecht waarvan het verzoek is uitgegaan in de gelegenheid stellen tot het verschaffen van nadere inlichtingen binnen een door hem te stellen termijn.

Artikel

5.3.20

(advies van officier van justitie)

Tenzij Onze Minister van Veiligheid en Justitie reeds aanstonds van oordeel is dat het verzoek tot strafvervolging niet voor inwilliging in aanmerking komt, zendt hij het verzoek met de daarbij gevoegde stukken voor advies aan de officier van justitie bij het landelijk parket.

Artikel

5.3.21

(beslissing Minister van Veiligheid en Justitie)

Artikel

5.3.22

(schakelbepaling)

De artikelen 5.3.12 en 5.3.15, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing bij de overname van strafvervolging van een internationaal gerecht.

Titel

4

Europees onderzoeksbevel

Eerste

afdeling

Het Europees onderzoeksbevel

Artikel

5.4.1

(Europees onderzoeksbevel)

Tweede

afdeling

Uitvoering van een Europees onderzoeksbevel

Artikel

5.4.2

(Ontvangst, erkenning en uitvoering van het bevel)

Artikel

5.4.3

(Vatbaarheid voor erkenning)

Artikel

5.4.4

(Weigeringsgronden)

Artikel

5.4.5

(Uitvoering van het bevel)

Artikel

5.4.6

(Opschorting van erkenning en uitvoering)

Artikel

5.4.7

(Toepassing bevoegdheden ter uitvoering van Europees onderzoeksbevel)

Artikel

5.4.8

(Rechter-commissaris)

Artikel

5.4.9

(Overdracht resultaten)

Artikel

5.4.10

(Kennisgeving rechtsmiddelen)

Artikel

5.4.11

(Aansprakelijkheid)

Artikel

5.4.12

(Kosten)

Derde

afdeling

Nadere regeling van de uitvoering van enkele onderzoeksbevoegdheden

Artikel

5.4.13

(Verhoor per videoconferentie of met andere audiovisuele transmissiemiddelen)

Artikel

5.4.14

(Tijdelijke overbrenging van een Nederlandse gedetineerde naar de uitvaardigende staat ter uitvoering van een bevoegdheid)

Artikel

5.4.15

(Tijdelijke overbrenging van een buitenlandse gedetineerde naar Nederland ter uitvoering van een bevoegdheid ten behoeve van de buitenlandse autoriteit)

Artikel

5.4.16

(Doortocht)

De officier van justitie kan toestemming geven om een persoon die in een andere lidstaat van zijn vrijheid is beroofd en ter uitvoering van een Europees onderzoeksbevel wordt overgebracht naar een derde lidstaat, over Nederlands grondgebied te vervoeren. De artikelen 51 en 52 van de Overleveringswet zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel

5.4.17

(Opnemen van telecommunicatie)

Artikel

5.4.18

(Kennisgeving aan de lidstaat waar de persoon op wie het opnemen van telecommunicatie betrekking heeft, zich bevindt wanneer geen technische bijstand is vereist)

Artikel

5.4.19

(Vordering verstrekking toekomstige gegevens, gecontroleerde aflevering, infiltratie)

Artikel

5.4.20

(Bevriezing)

Vierde

afdeling

Uitvaardiging van een Europees onderzoeksbevel

Artikel

5.4.21

(Uitvaardiging Europees onderzoeksbevel)

Artikel

5.4.22

(Inhoud en taal uitgevaardigd Europees onderzoeksbevel)

Artikel

5.4.23

(Toezending aan de buitenlandse uitvoerende autoriteit)

Artikel

5.4.24

(Uitvaardiging Europees onderzoeksbevel inzake bevriezing)

Artikel

5.4.25

(Uitvaardiging Europees onderzoeksbevel ter zake van verhoor per videoconferentie)

Artikel

5.4.26

(Tijdelijke terbeschikkingstelling van een buitenlandse gedetineerde aan Nederland)

Artikel

5.4.27

(Tijdelijke terbeschikkingstelling van gedetineerde aan buitenland ten behoeve van uitvoering Europees onderzoeksbevel uitgevaardigd door Nederland)

Artikel

5.4.28

(Uitvaardiging Europees onderzoeksbevel tot opnemen van telecommunicatie)

Artikel

5.4.29

(Opnemen van telecommunicatie zonder bijstand buitenlandse autoriteiten)

Artikel

5.4.30

(Algemene maatregel van bestuur)

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de uitvaardiging, erkenning en uitvoering van Europese onderzoeksbevelen.

Artikel

5.4.31

(Ministeriële regeling)

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden vastgesteld over het verzamelen en verstrekken van gegevens over de uitvoering van de bepalingen van deze Titel.

Titel

5

Europees bevriezingsbevel

Eerste

afdeling

Bevelen uitgevaardigd door een andere lidstaat van de Europese Unie

Artikel

5.5.1

(buitenlands bevel tot beslag)

Artikel

5.5.2

(bijbehorend certificaat)

Artikel

5.5.3

(erkenning en tenuitvoerlegging)

Artikel

5.5.4

(opschorting tenuitvoerlegging)

Artikel

5.5.5

(schakelbepaling)

Artikel

5.5.6

(schakelbepaling)

Artikel

5.5.7

(voortduring beslag)

Tweede

afdeling

Bevelen uitgevaardigd door Nederland

Artikel

5.5.9

(bevel tot inbeslagneming)

Artikel

5.5.10

(certificaat)

Artikel

5.5.11

(toezending aan andere lidstaat)

Artikel

5.5.12

(mogelijkheid tot beklag)

Artikel

5.5.13

(intrekking bevel)

De officier van justitie kan het bevel te allen tijde intrekken. Indien hij een bevel intrekt, stelt hij de autoriteiten van de uitvoerende lidstaat hiervan onverwijld in kennis.

Derde

afdeling

Bevriezingsbevelen op grond van Verordening 2018/1805

Artikel

5.5.14

(begripsbepalingen)

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Bevriezingsbevel: bevel als bedoeld in artikel 2, onderdeel 1, van Verordening 2018/1805;

  • b.

    Uitvaardigende autoriteit: de autoriteit, bedoeld in artikel 2, onderdeel 8, subonderdeel a, van Verordening 2018/1805;

  • c.

    Uitvoerende autoriteit: de autoriteit, bedoeld in artikel 2, onderdeel 9, van Verordening 2018/1805;

  • d.

    Verordening 2018/1805: Verordening (EU) nr. 2018/1805 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 inzake de wederzijdse erkenning van bevriezingsbevelen en confiscatiebevelen (PbEU 2018, L 303/1).

Artikel

5.5.15

(inkomend bevriezingsbevel)

Artikel

5.5.16

(weigeringsgronden)

De officier van justitie kan de erkenning of de tenuitvoerlegging van een bevriezingsbevel weigeren als één van de gronden, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van Verordening 2018/1805, van toepassing is.

Artikel

5.5.17

(prioritering)

Indien de officier van justitie twee of meer bevelen tot bevriezing of confiscatie uit verschillende lidstaten ontvangt die zijn uitgevaardigd tegen dezelfde persoon of betrekking hebben op hetzelfde voorwerp, beslist de officier van justitie welk van de bevelen ten uitvoer moet worden gelegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 26 van Verordening 2018/1805.

Artikel

5.5.18

(rechtsmiddelen)

Belanghebbenden kunnen zich schriftelijk beklagen over de beslissing van de officier van justitie tot erkenning en tenuitvoerlegging van een bevriezingsbevel. De artikelen 552a, 552c tot en met 552d, eerste lid en 552e, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de rechter niet treedt in een onderzoek naar de grondslag van het bevriezingsbevel. Het beklag heeft geen schorsende werking.

Artikel

5.5.19

(uitgaand bevriezingsbevel)

Titel

6

(Gereserveerd)

Titel

7

Wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van bevelen betreffende de voorlopige hechtenis tussen de lidstaten van de Europese Unie

Eerste

afdeling

Algemene bepalingen

Artikel

5.7.1

In deze titel en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    kaderbesluit: kaderbesluit 2009/829/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2009 inzake de toepassing, tussen de lidstaten van de Europese Unie, van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen inzake toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis (PbEU L 294);

  • b.

    toezichtbeslissing: een uitvoerbare beslissing van een bevoegde autoriteit, genomen in het kader van een strafrechtelijke procedure, waarbij aan een natuurlijke persoon als alternatief voor voorlopige hechtenis of als voorwaarde van de schorsing van de voorlopige hechtenis, een of meer toezichtmaatregelen zijn opgelegd;

  • c.

    toezichtmaatregel: een verplichting als bedoeld in artikel 5.7.3 die overeenkomstig het recht van de uitvaardigende lidstaat is opgelegd;

  • d.

    uitvaardigende lidstaat: lidstaat van de Europese Unie waarin een toezichtbeslissing is genomen, die met het oog op tenuitvoerlegging daarvan aan een andere lidstaat is of wordt toegezonden;

  • e.

    uitvoerende lidstaat: lidstaat van de Europese Unie waaraan een in een andere lidstaat genomen toezichtbeslissing met het oog op tenuitvoerlegging daarvan is of wordt toegezonden.

Artikel

5.7.2

Artikel

5.7.3

Artikel

5.7.4

Tweede

afdeling

Erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse toezichtbeslissingen in Nederland

Artikel

5.7.5

Artikel

5.7.6

Artikel

5.7.7

Artikel

5.7.8

Artikel

5.7.9

Artikel

5.7.10

Artikel

5.7.11

Artikel

5.7.12

Artikel

5.7.13

Het openbaar ministerie kan te allen tijde de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat verzoeken om informatie te verschaffen over de noodzaak van het voortduren van het toezicht op de naleving van de toezichtmaatregelen.

Artikel

5.7.14

Artikel

5.7.15

Derde

afdeling

Erkenning en tenuitvoerlegging van Nederlandse bevelen tot schorsing van de voorlopige hechtenis in het buitenland

Artikel

5.7.16

Artikel

5.7.17

Artikel

5.7.18

Artikel

5.7.19

Artikel

5.7.20

Titel

8

Europees beschermingsbevel

Eerste

afdeling

Algemene bepalingen

Artikel

5.8.1

In de bepalingen van deze titel wordt verstaan onder:

  • a.

    Europees beschermingsbevel: een uitvoerbare beslissing van een bevoegde rechterlijke of daarmee gelijkgestelde autoriteit van een lidstaat van de Europese Unie, betreffende een maatregel om een persoon te beschermen, op grond waarvan een rechterlijke of daarmee gelijkgestelde autoriteit van een andere lidstaat een volgens haar eigen nationale recht passende maatregel of maatregelen ter verdere bescherming van de betrokkene neemt;

  • b.

    beschermingsmaatregel: een volgens het nationale recht in de uitvaardigende lidstaat genomen beslissing in strafzaken die strekt tot bescherming van de persoon, bedoeld onder c, tegen een strafbare handeling die zijn leven, fysieke of psychologische integriteit, waardigheid, persoonlijke vrijheid of seksuele integriteit in gevaar kan brengen en waarbij een of meer van de in artikel 5.8.3, onder a, bedoelde verboden of beperkingen worden opgelegd aan de persoon bedoeld onder d;

  • c.

    beschermde persoon: een natuurlijke persoon die wordt beschermd op grond van een beschermingsmaatregel die is getroffen in de uitvaardigende lidstaat;

  • d.

    persoon die gevaar veroorzaakt: de natuurlijke persoon aan wie een of meer van de in artikel 5.8.3, onder a, bedoelde verboden of beperkingen zijn opgelegd;

  • e.

    uitvaardigende lidstaat: lidstaat van de Europese Unie waarin een beschermingsmaatregel is genomen die de grondslag is voor een Europees beschermingsbevel;

  • f.

    uitvoerende lidstaat: lidstaat van de Europese Unie waaraan een Europees beschermingsbevel met het oog op erkenning en ten uitvoerlegging daarvan is toegezonden.

  • g.

    kaderbesluit 2008/947/JBZ: het kaderbesluit van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen (Publicatieblad EU, L 337 van 16 december 2008);

  • h.

    kaderbesluit 2009/829/JBZ: het kaderbesluit van de Raad van 23 oktober 2009 inzake de toepassing, tussen de lidstaten van de Europese Unie van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen inzake toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis (Publicatieblad EU, L 294 van 11 november 2009);

  • i.

    richtlijn 2011/99/EU: de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende het Europees beschermingsbevel (Publicatieblad EU, L 338 van 21 december 2011);

  • j.

    toezichtsstaat:

    • de lidstaat waaraan een vonnis in de zin van artikel 2 van het Kaderbesluit 2008/947/JBZ is overgedragen of

    • de lidstaat waaraan een beslissing inzake toezichtmaatregelen in de zin van artikel 4 van Kaderbesluit 2009/829/JBZ is overgedragen.

Artikel

5.8.2

Tweede

afdeling

Europees beschermingsbevel uitgevaardigd door de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat van de Europese Unie

Artikel

5.8.3

Een Europees beschermingsbevel is vatbaar voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland indien het

  • a.

    een of meer van de volgende verboden of beperkingen omvat:

    • 1°.

      een verbod tot het betreden van bepaalde locaties, plaatsen of omschreven gebieden waar de beschermde persoon verblijft of die door hem worden bezocht;

    • 2°.

      een verbod op of een regeling omtrent enige vorm van contact met de beschermde persoon, inclusief per telefoon, elektronische of gewone post, fax of enige andere wijze, of

    • 3°.

      een verbod de beschermde persoon tot binnen een bepaalde afstand te benaderen, of een regeling ter zake; en

  • b.

    is uitgevaardigd in de vorm van het formulier dat als bijlage I is toegevoegd aan Richtlijn 2011/99/EU en alle daarin voorziene informatie bevat.

Artikel

5.8.4

Artikel

5.8.5

Artikel

5.8.6

Artikel

5.8.7

Artikel

5.8.8

Artikel

5.8.9

Derde

afdeling

Europees beschermingsbevel uitgevaardigd door de bevoegde autoriteit van Nederland

Artikel

5.8.10

Artikel

5.8.11

Artikel

5.8.12

Artikel

5.8.13

Artikel

5.8.14

Artikel

5.8.15

Indien de rechter of officier van justitie een beschermingsmaatregel oplegt die een of meer van de in artikel 5.8.3 bedoelde verboden of beperkingen omvat, doet de officier van justitie mondeling of schriftelijk mededeling aan de beschermde persoon over de mogelijkheid om een Europees beschermingsbevel te verzoeken voor het geval deze persoon besluit zich naar een andere lidstaat te begeven, alsmede over de hoofdzaken van de voorwaarden die gelden voor een dergelijk verzoek. De officier van justitie geeft bij deze mededeling de beschermde persoon in overweging om het bedoelde verzoek in te dienen voordat deze persoon het grondgebied van Nederland verlaat.

Artikel

5.8.16

Artikel

5.8.17

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden vastgesteld voor het verzamelen en verstrekken van gegevens over de uitvoering van de bepalingen van deze titel.

Boek

6

Tenuitvoerlegging

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

Eerste

titel

Taken en bevoegdheden

Artikel

6:1:1

Artikel

6:1:2

Voor zover de tenuitvoerlegging is toegelaten, wordt de beslissing zo spoedig mogelijk ten uitvoer gelegd.

Artikel

6:1:3

Bij de tenuitvoerlegging wordt rekening gehouden met alle in aanmerking komende belangen, waaronder de veiligheid van de samenleving, de belangen van slachtoffers en nabestaanden en de resocialisatie van de veroordeelde.

Artikel

6:1:4

Artikel

6:1:5

Artikel

6:1:6

Artikel

6:1:7

Artikel

6:1:8

De ambtenaar die is belast met de aanhouding van een persoon of met de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel, stelt na aanhouding de identiteit van de persoon vast op de wijze bedoeld in artikel 27a.

Artikel

6:1:9

Onze Minister kan van een ieder vorderen de inlichtingen te verstrekken die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van een vonnis, een arrest of een strafbeschikking. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel

6:1:10

Artikel

6:1:11

Artikel

6:1:12

Artikel

6:1:13

Artikel

6:1:14

Artikel

6:1:15

Tweede

titel

Aanvang, schorsing, beëindiging en tenuitvoerleggingstermijn

Artikel

6:1:16

Artikel

6:1:17

Artikel

6:1:18

Artikel

6:1:19

Artikel

6:1:20

De termijn van de maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders loopt niet:

  • a.

    gedurende de tijd dat aan degene aan wie deze is opgelegd, uit anderen hoofde zijn vrijheid is ontnomen en gedurende de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is;

  • b.

    zodra degene die in een inrichting geplaatst is, langer dan een dag ongeoorloofd afwezig is.

Artikel

6:1:21

Een straf of maatregel wordt niet ten uitvoer gelegd na de dood van de veroordeelde, met uitzondering van de maatregel tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Artikel

6:1:22

Artikel

6:1:23

Artikel

6:1:24

Een straf of maatregel mag niet ten uitvoer worden gelegd na overdracht van de strafvervolging aan een vreemde staat overeenkomstig de bepalingen van Titel 3 van het Vijfde Boek, tenzij de autoriteiten van de staat die de strafvervolging had overgenomen op die beslissing terugkomen of mededelen dat geen strafvervolging wordt ingesteld dan wel een ingestelde vervolging is gestaakt.

Derde

titel

Toezicht op de tenuitvoerlegging

Artikel

6:1:25

Hoofdstuk

2

Vrijheidsbenemende straffen en maatregelen

Eerste

titel

Opneming, aanvang, onderbreking en invrijheidstelling

Artikel

6:2:1

Artikel

6:2:2

De gevangenisstraf en de hechtenis gaan in:

  • a.

    ten aanzien van veroordeelden die zich in voorlopige hechtenis bevinden ter zake van het feit waarvoor zij veroordeeld zijn, op de dag waarop de rechterlijke beslissing onherroepelijk is geworden;

  • b.

    ten aanzien van andere veroordeelden, op de dag van de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak.

Artikel

6:2:3

Artikel

6:2:4

Artikel

6:2:5

Artikel

6:2:6

Indien de veroordeelde meer dan één straf achtereenvolgens moet ondergaan, worden deze straffen zo enigszins mogelijk aaneensluitend ten uitvoer gelegd. In het geval meerdere straffen aaneensluitend ten uitvoer worden gelegd:

  • a.

    worden zij als één straf aangemerkt voor de toepassing van artikel 6:2:5, eerste lid;

  • b.

    worden geheel onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen vrijheidsstraffen gezamenlijk, met uitzondering van vervangende hechtenis die moet worden ondergaan, als één vrijheidsstraf aangemerkt voor de toepassing van artikel 6:2:10.

Artikel

6:2:7

Artikel

6:2:8

Artikel

6:2:9

Tweede

titel

Voorwaardelijke invrijheidstelling

Artikel

6:2:10

Artikel

6:2:11

Artikel

6:2:12

Artikel

6:2:13

Artikel

6:2:13a

Artikel

6:2:13b

Artikel

6:2:14

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over het bepaalde in deze titel. Deze nadere regels betreffen in elk geval de totstandkoming van de beslissingen omtrent het stellen, aanvullen, wijzigen of opheffen van bijzondere voorwaarden.

Derde

titel

Verpleging van overheidswege en terbeschikkingstelling

Artikel

6:2:15

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

6:2:16

Onze Minister ziet erop toe dat de ter beschikking gestelde die van overheidswege wordt verpleegd de nodige behandeling krijgt; de veiligheid van de samenleving in acht wordt genomen en de belangen van slachtoffers worden gediend. Hij kan met betrekking tot bepaalde verpleegden aan het hoofd van de instelling bijzondere aanwijzingen geven in het belang van de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen of het belang van de slachtoffers.

Artikel

6:2:17

Artikel

6:2:18

Vierde

titel

Inrichting voor stelselmatige daders

Artikel

6:2:19

Artikel

6:2:20

Onze Minister kan de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders te allen tijde beëindigen.

Artikel

6:2:21

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over het bepaalde in deze titel. Deze nadere regels zien in elk geval op de kosten van de tenuitvoerlegging van de maatregel die ten laste van de gemeenten komen.

Vijfde

titel

Maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen

Artikel

6:2:22

Hoofdstuk

3

Vrijheidsbeperkende straffen, maatregelen en voorwaarden

Eerste

titel

Taakstraffen

Artikel

6:3:1

Artikel

6:3:2

Artikel

6:3:3

Artikel

6:3:5

Indien naar het oordeel van Onze Minister de opgelegde taak naar behoren is verricht, stelt Onze Minister de veroordeelde hiervan zo spoedig mogelijk in kennis.

Artikel

6:3:6

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over het bepaalde in deze titel. Deze nadere regels betreffen in elk geval de inhoud van de taakstraf, de tenuitvoerlegging van de taakstraf en de rechten en plichten van degene die een taakstraf moet verrichten.

Tweede

titel

Gedragsaanwijzingen

Artikel

6:3:7

Derde

titel

Jeugd – taakstraf en gedragsbeïnvloedende maatregel

Artikel

6:3:8

Artikel

6:3:9

Artikel

6:3:10

Artikel

6:3:11

Een beslissing of een bevel krachtens artikel 6:3:2, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 6:3:10, eerste lid, kan slechts worden genomen of gegeven binnen drie maanden na afloop van de termijn waarbinnen de arbeid moet zijn verricht of waarbinnen het leerproject moet zijn gevolgd.

Artikel

6:3:12

Artikel

6:3:13

Vierde

titel

Toezicht en aanhouding

Artikel

6:3:14

Artikel

6:3:15

Hoofdstuk

4

Geldelijke straffen en maatregelen

Eerste

titel

Inning van geldboetes en schadevergoedingsmaatregelen

Artikel

6:4:1

Artikel

6:4:2

Artikel

6:4:3

Artikel

6:4:4

Artikel

6:4:5

Artikel

6:4:6

Artikel

6:4:7

Artikel

6:4:8

Tweede

titel

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

Artikel

6:4:10

Vervallen

Artikel

6:4:11

Vervallen

Artikel

6:4:12

Vervallen

Artikel

6:4:13

Vervallen

Artikel

6:4:14

Vervallen

Artikel

6:4:15

Vervallen

Artikel

6:4:16

Vervallen

Artikel

6:4:17

Vervallen

Artikel

6:4:18

Artikel

6:4:19

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over het bepaalde in deze titel.

Derde

titel

Bevel gijzeling

Artikel

6:4:20

Vierde

titel

Storting waarborgsom

Artikel

6:4:21

Vijfde

titel

Onderzoek naar het vermogen van de veroordeelde

Artikel

6:4:22

Artikel

6:4:23

In geval van een onderzoek als bedoeld in artikel 6:4:22, eerste lid, kan de officier van justitie vorderen dat de rechter-commissaris een plaats doorzoekt met het oog op het veiligstellen van voorwerpen op de wijze als bedoeld in artikel 6:4:3, tweede lid. Hij kan zich daarbij doen vergezellen van bepaalde door hem aangewezen personen.

Artikel

6:4:24

Artikel

6:4:25

Artikel

6:4:26

Artikel

6:4:27

Artikel

6:4:28

Artikel

6:4:29

Hoofdstuk

5

Bijkomende straffen

Artikel

6:5:1

Artikel

6:5:3

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over het bepaalde in dit hoofdstuk.

Hoofdstuk

6

Rechterlijke beslissingen inzake de tenuitvoerlegging

Eerste

titel

Algemeen

Artikel

6:6:1

Artikel

6:6:2

Elke bevoegdheid die in dit hoofdstuk wordt toegekend aan de veroordeelde, komt mede toe aan diens raadsman.

Artikel

6:6:3

Artikel

6:6:4

Artikel

6:6:5

Artikel

6:6:6

De rechter die kennisneemt van het beroep kan, gehoord het openbaar ministerie, een bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van een straf of maatregel opheffen of schorsen.

Artikel

6:6:7

Een rechterlijke beslissing als bedoeld in deze titel is niet aan enig gewoon rechtsmiddel onderworpen, voor zover in dit hoofdstuk niet anders is bepaald.

Tweede

titel

Vrijheidsbenemende straffen en maatregelen

Artikel

6:6:8

Artikel

6:6:9

Artikel

6:6:10

Artikel

6:6:10a

Artikel

6:6:10b

Artikel

6:6:11

Artikel

6:6:12

Artikel

6:6:13

Artikel

6:6:14

Artikel

6:6:15

Artikel

6:6:16

Artikel

6:6:17

Het gerechtshof beslist zo spoedig mogelijk. Het bevestigt de beslissing van de rechter of doet, met vernietiging daarvan, wat de rechter had behoren te doen.

Artikel

6:6:18

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over het bepaalde in deze titel. Deze nadere regels zien in elk geval op:

  • a.

    de procedure van verlenging van de terbeschikkingstelling;

  • b.

    de procedure van de voorwaardelijke beëindiging van het bevel tot verpleging.

Derde

titel

Vrijheidsbeperkende straffen, maatregelen en voorwaarden

Artikel

6:6:19

Artikel

6:6:20

Artikel

6:6:21

Artikel

6:6:22

Artikel

6:6:23

Artikel

6:6:23a

Artikel

6:6:23b

Artikel

6:6:23c

Artikel

6:6:23d

De maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking of de voorwaarden daarbij kunnen door de rechter, bedoeld in artikel 6:6:23a, eerste lid, ambtshalve, op verzoek van de veroordeelde of op vordering van het openbaar ministerie worden gewijzigd of opgeheven.

Artikel

6:6:23e

Artikel

6:6:23f

Artikel

6:6:24

Vierde

titel

Geldelijke straffen en maatregelen

Artikel

6:6:25

Artikel

6:6:26

Artikel

6:6:27

Vijfde

titel

Jeugd

Artikel

6:6:28

Artikel

6:6:29

De straf van jeugddetentie kan door de rechter geheel of gedeeltelijk worden vervangen door een van de straffen genoemd in artikel 9, eerste lid, van het Wetboek van het Strafrecht indien de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf geheel of gedeeltelijk zou moeten plaatsvinden nadat de veroordeelde de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt en deze naar het oordeel van de rechter niet meer voor een zodanige straf in aanmerking komt.

Artikel

6:6:30

Artikel

6:6:30a

Artikel

6:6:31

Artikel

6:6:32

Artikel

6:6:33

Artikel

6:6:34

Artikel

6:6:35

Artikel

6:6:36

Artikel

6:6:37

Hoofdstuk

7

Gratie

Artikel

6:7:1

Artikel

6:7:2

Artikel

6:7:3

Artikel 6:7:2 blijft buiten toepassing indien:

  • a.

    de veroordeelde ongeoorloofd afwezig is;

  • b.

    de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen, hetzij uit hoofde van de rechterlijke beslissing waarbij de vrijheidsstraf waarvan gratie wordt verzocht werd opgelegd, hetzij uit anderen hoofde krachtens rechterlijke beslissing in Nederland of in een vreemde staat;

  • c.

    het verzoekschrift om gratie betrekking heeft op een of meer straffen of maatregelen ten aanzien waarvan reeds eerder op een verzoekschrift om gratie is beschikt;

  • d.

    het verzoekschrift wordt ingediend op het tijdstip dat de veroordeelde tot een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel zich bevindt op het grondgebied van een vreemde staat welke een Nederlands verzoek om zijn uitlevering in behandeling heeft genomen of met het oog daarop zijn voorlopige aanhouding heeft gelast;

  • e.

    het verzoek betrekking heeft op straffen of maatregelen, waarvan de tenuitvoerlegging aan een vreemde staat is overgedragen.

Artikel

6:7:4

Artikel

6:7:5

Een verzoekschrift om gratie dat van een derde afkomstig is wordt buiten verdere behandeling gelaten, indien blijkt dat degene aan wie de straf of maatregel is opgelegd, niet met het verzoek instemt. Deze instemming is niet vereist voor een ambtshalve door het openbaar ministerie ingediend verzoekschrift om gratie.

Artikel

6:7:6

Verzoeken strekkende tot vermindering, verandering of kwijtschelding van andere door de Nederlandse strafrechter opgelegde maatregelen dan genoemd in artikel 6:7:1, eerste lid, onderdeel b, worden in handen gesteld van de autoriteit, die wettelijk bevoegd is de tenuitvoerlegging van die maatregelen te beëindigen of de daarbij opgelegde verplichtingen te wijzigen of te niet te doen, ten einde daarop te beslissen.

Artikel

6:7:7

Artikel

6:7:8

Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over het bepaalde in dit hoofdstuk. Deze nadere regels zien in elk geval op het tijdstip van de aanvang van de tenuitvoerlegging, bedoeld in artikel 6:7:2.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
WILHELMINA.
De Minister van Justitie, HEEMSKERK.
De Minister van Justitie, HEEMSKERK.