Besluit van 9 augustus 1948, tot uitvoering van artikel 12 der Wet buitengewoon pensioen 1940-1945

Besluit tot uitvoering van artikel 12 der Wet buitengewoon pensioen 1940-1945

In naam van Hare Majesteit Wilhelmina, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
WIJ JULIANA, PRINSES DER NEDERLANDEN, REGENTES VAN HET KONINKRIJK,
Op de gemeenschappelijke voordracht van de Ministers van Binnenlandse Zaken, van Financiën en van Sociale Zaken van 22 Juni 1948, afdeling Maatschappelijke Zorg II, bureau 4, No. 4077;
Gelet op de artikelen 3, 12, eerste lid, en 20, eerste lid, van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Staatsblad 1947, No. H 313);
Gezien de adviezen van de Buitengewone Pensioenraad en de Stichting 1940-1945;
De Raad van State gehoord (advies van 27 Juli 1948, No. 47);
Gezien het nader rapport van de Minister van Binnenlandse Zaken, mede namens zijn voornoemde Ambtgenoten, van 2 Augustus 1948, Afdeling Maatschappelijke Zorg II, bureau 4, No. 4663;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel

1

In dit besluit wordt verstaan onder:

"de wet": de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945;

"de Raad": de Pensioen- en Uitkeringsraad, genoemd in artikel 2 van de Wet op de Pensioen- en Uitkeringsraad;

"gepensioneerde": degene, aan wie een buitengewoon pensioen is toegekend;

"belastbaar inkomen", "onzuiver inkomen",«rentevrijstelling», «dividendvrijstelling»: hetgeen de Wet op de inkomstenbelasting 1964 daaronder verstaat ten aanzien van binnenlandse belastingplichtigen, met dien verstande evenwel, dat, in afwijking van het bepaalde in artikel 5 van die wet, alle bestanddelen van het inkomen van een gehuwde, niet duurzaam gescheiden van haar man levende vrouw worden aangemerkt als bestanddelen van het inkomen van haar man;

"kinderbijslag": kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet of enige andere daarmede gelijk te stellen wettelijke regeling buiten het Rijk in Europa.

Artikel

2

Artikel

3

Het bedrag van de verrekenbare inkomsten, bedoeld in artikel 2, wordt verminderd met:

  • a.

    het door de Raad vast te stellen kapitaalsinteringsbestanddeel van periodieke uitkeringen, welke aan de gepensionneerde opkomen ingevolge een uit zijn vermogen afkomstige prestatie, berekend door vergelijking van de contante waarde van die uitkeringen aan het begin en het einde van het desbetreffende belastingjaar. Voorzoveel deze periodieke uitkeringen afkomstig zijn uit premiën voor lijfrente, welke de gepensionneerde heeft betaald in de belastingjaren, volgende op de datum van ingang van zijn buitengewoon pensioen, en welke bij het berekenen van zijn belastbaar inkomen in mindering zijn gebracht, wordt het kapitaalsinteringsbestanddeel niet van de verrekenbare inkomsten afgetrokken. Het in de vorige volzin bepaalde is niet van toepassing ten aanzien van premiën die betaald zijn over 1985 en volgende jaren;

  • b.

    de inkomsten, welke onverplicht door derden aan de gepensionneerde worden verschaft;

  • c.

    de, tengevolge van inkomstenstijging uit onderneming of arbeid gederfde baten, welke voortvloeien uit de onder 2 bedoelde onverplichte bijdragen van derden, indien en voorzover de omstandigheden naar het oordeel van de Raad daartoe aanleiding geven;

Artikel

4

Artikel

5

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 1, 2, 3 en 4 worden op de in artikel 2 bedoelde verrekenbare inkomsten in mindering gebracht de kosten, die naar het oordeel van de Raad noodzakelijk zijn om uit eigen onderneming of arbeid inkomsten te verwerven, tenzij deze kosten reeds bij het bepalen van het onzuivere inkomen in aanmerking zijn genomen.

Artikel

6

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 1, 2, 3, 4 en 5 wordt op de in artikel 2 bedoelde verrekenbare inkomsten in mindering gebracht de daarin begrepen kinderbijslag voor zover deze te boven gaat de kinderbijslag voor een gelijk aantal kinderen als waarvoor, bij de vaststelling van de pensioengrondslag met kinderbijslag is rekening gehouden.

Artikel

7

Vervallen

Artikel

8

Zolang het bedrag der verrekenbare inkomsten, bedoeld in artikel 2, niet bekend is, wordt dit bedrag door de Raad, met inachtneming voor zoveel mogelijk van bovenstaande bepalingen, voorlopig geschat.

Artikel

9

Voor de toepassing van dit besluit worden pensioenen en wachtgelden, welke krachtens een van overheidswege vastgesteld voorschrift in verband met het genot van inkomsten aan vermindering onderworpen zijn, geacht te zijn genoten tot het uit dien hoofde verminderd bedrag.

Artikel

10

Indien een gepensionneerde inkomsten geniet of gaat genieten, welke ingevolge dit besluit voor verrekening met het buitengewoon pensioen in aanmerking komen, doet hij terstond mededeling aan de Raad van het bedrag en de aard dier inkomsten.

Artikel

11

Indien de Stichting 1940-1945, de Stichting Friesland 1940-1945, en de Stichting Sneek 1940-1945 kennis hebben gekregen van een omstandigheid, welke voor de toepassing van de artikelen 12 en 20 der wet van belang kan zijn, doen wij hiervan onverwijld mededeling aan de Raad.

Artikel

12

Met de contrôle op de in de artikelen 12 en 20 der wet bedoelde inkomsten zijn in het bijzonder belast de inspecteurs der belastingen. Zij ontvangen daartoe van de Raad opgave van de gepensionneerden, die in hun inspectie wonen en handelen overigens naar de door Onze Minister van Financiën te geven aanwijzingen.

Artikel

13

De te verrekenen inkomsten van buiten het Rijk in Europa woonachtige gepensionneerden worden door de Raad overeenkomstig het bepaalde in de voorafgaande artikelen vastgesteld op grond van de door de Nederlandse Consul in het land van inwoning van de gepensionneerde door tussenkomst van Onze Minister van Buitenlandse Zaken te verstrekken gegevens. Indien echter de gepensionneerde woonachtig is in het Rijk buiten Europa, worden de gegevens verstrekt door de hoogste Nederlandse Autoriteit in die Rijksdelen door tussenkomst van Onze Minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken.

De Ministers van Binnenlandse Zaken, van Financiën en van Sociale Zaken zijn ieder voor zoveel hem aangaat belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State, aan de Algemene Rekenkamer en aan de Buitengewone Pensioenraad.

Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Binnenlandse Zaken, J. H. VAN MAARSEVEEN.
De Minister van Financiën, P. LIEFTINCK.
De Minister van Sociale Zaken, A. M. JOEKES.
De Minister van Justitie, WIJERS.