Besluit van 6 september 1949, tot uitvoering van artikel 11 der Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers (Stb. 1947, H 420)
Besluit ex artikel 11 Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de gemeenschappelijke voordracht van Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Sociale Zaken van 11 Juli 1949, No. 195194 Z., Directoraat-Generaal van Scheepvaart;
alle bestanddelen van het inkomen van een gehuwde, niet duurzaam gescheiden van haar man levende vrouw worden aangemerkt als bestanddelen van het inkomen van haar man;
"kinderbijslag": kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet of enige andere daarmede gelijk te stellen wettelijke regeling buiten het Rijk in Europa.
Artikel
2
1
Als het bedrag van de verrekenbare inkomsten, bedoeld in de artikelen 11, eerste en tweede lid, en 20 der wet, wordt, behoudens het bepaalde in of krachtens de tweede, derde en vierde volzin van artikel 11, tweede lid, der wet en in de volgende artikelen van dit besluit, aangemerkt het kortingsinkomen vermeerderd met het bedrag van de niet daarin begrepen, door de gepensioneerde of diens niet duurzaam gescheiden van hem levende echtgenoot genoten kinderbijslag, en verminderd met het buitengewoon pensioen en met de in artikel 11, derde lid, der wet bedoelde uitkeringen, pensioenen en andere inkomsten.
2
Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid worden mede op het kortingsinkomen in mindering gebracht, indien en voor zover daarin begrepen:
a.
inkomsten van kinderen die de leeftijd van eenentwintig jaren nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn, welke niet in de pensioengrondslag zijn opgenomen;
Het bedrag van de verrekenbare inkomsten, bedoeld in artikel 2, wordt verminderd met:
a.
het door de Sociale verzekeringsbank vast te stellen kapitaalsinteringsbestanddeel van periodieke uitkeringen, welke aan de gepensioneerde opkomen ingevolge een uit zijn vermogen afkomstige prestatie;
b.
de inkomsten, welke onverplicht door derden aan de gepensioneerde worden verschaft;
c.
de, tengevolge van inkomstenstijging uit onderneming of arbeid gederfde baten, welke voortvloeien uit de onder b bedoelde onverplichte bijdragen van derden, indien en voorzover de omstandigheden naar het oordeel van de Sociale verzekeringsbank daartoe aanleiding geven.
Artikel
4
1
Indien verrekenbare inkomsten, bedoeld in artikel 2, worden genoten krachtens erfrecht, dan wel uit door erfrecht verworven bezit, voorzover deze eerst na het tijdstip, hetwelk gediend heeft voor de vaststelling van de pensioensgrondslag, van bloed- en aanverwanten in de rechte lijn en in de tweede graad der zijdlinie zijn verworven, wordt wegens deze inkomsten van het buitengewoon pensioen niet meer in mindering gebracht dan zou zijn geschied, indien dit pensioen was berekend naar een grondslag, waarin deze inkomsten zijn begrepen.
2
Het in artikel 7, derde lid, der wet vastgestelde maximum geldt mede voor de pensioensgrondslag, bedoeld in het slot van het voorgaande lid.
3
De inkomsten, welke volgens het eerste lid in de pensioensgrondslag zijn begrepen, worden geacht vier procent te bedragen van de waarde, die het in dat lid bedoelde bezit ten tijde van het verwerven had.
Artikel
5
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 1, 2, 3 en 4 worden op de in artikel 2 bedoelde verrekenbare inkomsten in mindering gebracht de kosten, die naar het oordeel van de Sociale verzekeringsbank noodzakelijk zijn om uit eigen onderneming of arbeid inkomsten te verwerven, tenzij deze kosten reeds bij het bepalen van het kortingsinkomen in aanmerking zijn genomen.
Artikel
6
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 1, 2, 3, 4 en 5 wordt op de in artikel 2 bedoelde verrekenbare inkomsten in mindering gebracht de daarin begrepen kinderbijslag voor zover deze te boven gaat de kinderbijslag voor een gelijk aantal kinderen als waarvoor, bij de vaststelling van de pensioengrondslag met kinderbijslag is rekening gehouden.
Artikel
7
Vervallen
Artikel
8
Zolang het bedrag der verrekenbare inkomsten, bedoeld in artikel 2, niet bekend is, wordt dit bedrag door de Sociale verzekeringsbank, met inachtneming voor zoveel mogelijk van bovenstaande bepalingen, voorlopig geschat.
Artikel
9
Voor de toepassing van dit besluit worden pensioenen en wachtgelden, welke krachtens een van Overheidswege vastgesteld voorschrift in verband met het genot van inkomsten aan vermindering onderworpen zijn, geacht te zijn genoten tot het uit dien hoofde verminderd bedrag.
Artikel
10
Vervallen
Artikel
11
Met de contrôle op de in de artikelen 11 en 20 der wet bedoelde inkomsten zijn in het bijzonder belast de inspecteurs der belastingen. Zij ontvangen daartoe van de Sociale verzekeringsbank opgave van de gepensioneerden, die in hun inspectie wonen en handelen overigens naar de door Onze Minister van Financiën te geven aanwijzingen.
Artikel
12
Vervallen
Onze Minister van Verkeer en Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.
Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Verkeer en Waterstaat, D. G. W. SPITZEN.