Besluit van 12 januari 1953, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de Pleegkinderenwet (Stb. 1951, 595)

Uitvoeringsbesluit Pleegkinderenwet

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Ministers van Justitie van 25 October 1952, 7e Afdeling A, No. 2214 en van Binnenlandse Zaken van 31 October 1952, Afdeling Binnenlands Bestuur, Bureau Bestuurszaken, no. 3135;
Gelet op de artikelen 1, lid 1, onder c, 4 en 5 van de Pleegkinderenwet (Stb. 1951, 595), alsmede op artikel 461e van het Burgerlijk Wetboek;
De Raad van State gehoord (advies van 25 November 1952, no. 28);
Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Ministers van 30 December 1952, 7e Afdeling A, No. 2228 en van 3 Januari 1953, Afdeling Binnenlands Bestuur, Bureau Bestuurszaken, no. 3794;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel

1

Van het toezicht ingevolge de bepalingen van de Pleegkinderenwet zijn vrijgesteld:

  • a.

    de kampen en internaten voor Sociale Jeugdzorg, welke beheerd worden door of onder toezicht staan van Onze Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen;

  • b.

    de ziekenhuizen, alsmede de sanatoria voor tuberculoselijders;

  • c.

    gezondheidskolonies, gesubsidieerd overeenkomstig de door Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid vastgestelde voorwaarden ten behoeve van de kinderuitzending;

  • d.

    de internaten voor maatschappelijk onaangepaste minderjarigen, welke beheerd worden door en onder toezicht staan van Onze Minister van Maatschappelijk Werk;

  • e.

    de internaten voor de opleiding tot een geestelijk of godsdienstig-menslievend ambt;

  • f.

    de internaten, verbonden aan scholen, als bedoeld bij artikel 2 onder 1e, 2e en 3e van de Leerplichtwet.

Artikel

2

De woningen en inrichtingen, waarin een pleegkind wordt verzorgd en opgevoed, moeten zodanig gelegen en ingericht zijn, dat zij geen bezwaren voor de verzorging en opvoeding van het pleegkind opleveren.

Artikel

3

Indien de raad voor de kinderbescherming het nodig oordeelt, moet aan ieder pleegkind een afzonderlijk bed en aan een of meer pleegkinderen een afzonderlijk slaapvertrek verschaft worden.

Artikel

4

Voor voldoende voeding en kleding, alsmede voor reinheid en tijdige geneeskundige- en tandheelkundige behandeling moet worden zorggedragen. Ook overigens moet aan de gezondheid en de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van het pleegkind regelmatig voldoende aandacht worden besteed.

Artikel

5

Bij de opvoeding van het pleegkind moet zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de godsdienst en de levensbeschouwing waarin zij die met de ouderlijke macht of de voogdij bekleed zijn, het kind willen zien opgevoed.

Artikel

6

Het pleegkind moet behoorlijk onderwijs en een doelmatige opleiding voor een bij zijn aard en aanleg passend beroep genieten. Het pleegkind mag niet met meer huishoudelijke en andere werkzaamheden worden belast dan het belang van zijn opvoeding gedoogt.

Artikel

7

Artikel

8

Artikel 7 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het hoofd van een inrichting en alle daarin wonende en werkzame personen.

Artikel

9

De in een inrichting werkzame personen moeten, met inachtneming van de aan ieder van hen opgedragen taken, uit opvoedkundig oogpunt aan redelijke eisen voldoen.

Artikel

10

Het hoofd van het gezin of de inrichting is verplicht een pleegkind te onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek, dat de raad voor de kinderbescherming noodzakelijk acht.

Artikel

11

De kosten van een door de raad voor de kinderbescherming gelast geneeskundig onderzoek kunnen ten laste van het Rijk worden gebracht, volgens regelen door Onze Minister van Justitie te stellen.

Artikel

12

De schriftelijke kennisgevingen, bedoeld in artikel 5 van de Pleegkinderenwet geschieden door middel van formulieren, waarvan het model door Onze Minister van Justitie wordt vastgesteld.

Artikel

13

Zodra aan een gemeentebestuur blijkt van het verblijf in de gemeente van een pleegkind, ten aanzien van hetwelk niet is voldaan aan artikel 5 van de Pleegkinderenwet, geeft het gemeentebestuur daarvan kennis aan de raad voor de kinderbescherming.

Artikel

14

Wanneer een gemeentebestuur bij het in werking treden van dit besluit beschikt over gegevens betreffende pleegkinderen of gezinnen en inrichtingen, brengt het die ter kennis van de raad voor de kinderbescherming.

Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken zijn, ieder voor zoveel hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Justitie, L. A. DONKER.
De Minister van Binnenlandse Zaken, BEEL.
De Minister van Justitie, L. A. DONKER.