Wet van 25 februari 1954, houdende regeling ter bevordering van een goede bedrijfsuitoefening

Vestigingswet Bedrijven 1954

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is ter vervanging van de Vestigingswet Kleinbedrijf 1937 (Stb. 619) nieuwe regelen te stellen ter bevordering van een goede bedrijfsuitoefening;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel

1

Artikel

2

Artikel

3

Wanneer ter uitvoering van deze wet de medewerking van een bedrijfslichaam wordt gevorderd, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 98 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie, die medewerking verleend door het bestuur van dat lichaam.

Artikel

4

Artikel

4a

Artikel

4b

Bij ieder vestigingsbesluit kan worden bepaald, dat daarbij aangewezen besloten ruimten of andere ondernemingsonderdelen, waarin het daarbij aangewezen bedrijf wordt uitgeoefend, voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde als inrichting worden aangemerkt.

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Indien de Kamer van Koophandel en Fabrieken tot het verlenen van de vergunning is aangewezen, is bevoegd:

  • a.

    ingeval de vergunning wordt gevraagd voor een inrichting, die niet gebezigd wordt voor het rondtrekkend uitoefenen van het bedrijf, de Kamer, binnen welker gebied de inrichting is of zal worden gevestigd;

  • b.

    in andere gevallen de Kamer, binnen welker gebied de onderneming is of zal worden gevestigd, of, indien de onderneming buiten Nederland is of zal worden gevestigd, de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rotterdam.

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

Artikel

13

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

16

Artikel

17

Artikel

18

Artikel

19

Bij het indienen van een aanvraag om een vergunning, een verklaring van handelskennis of van vakbekwaamheid of een ontheffing moet een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag worden betaald.

Artikel

20

Vervallen

Artikel

20a

Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Artikel

21

Vervallen

Artikel

22

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven ter bevordering van een goede uitvoering van deze wet.

Artikel

22a

Artikel

23

Het is verboden ter zake van een aanvrage om een vergunning, verklaring of ontheffing onjuiste of onvolledige gegevens te verstrekken.

Artikel

24

Vervallen

Artikel

25

Artikel

26

Artikel

27

Artikel

27a

Artikel

28

Artikel

29

Ten aanzien van de vaststelling van een vestigingsbesluit voor een bedrijf, waarvoor een krachtens de Vestigingswet Kleinbedrijf 1937 gegeven verbod van kracht is, blijft artikel 4, tweede lid, buiten toepassing.

Artikel

30

Zolang het Organisatiebesluit Voedselvoorziening 1941 van kracht is, kan bij de vaststelling van een vestigingsbesluit in plaats van de Kamer van Koophandel en Fabrieken worden aangewezen een hoofdbedrijfschap of een bedrijfschap, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van dat Organisatiebesluit, ingesteld voor ondernemingen, waarin het betrokken bedrijf wordt uitgeoefend.

Artikel

30a

Vervallen

Artikel

31

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

32

Artikel

33

Artikel

34

Artikel

35

Wanneer ten aanzien van een bedrijf een vestigingsbesluit of een vestigingsregeling van kracht is geworden, zijn de Provinciale Staten en de gemeenteraad niet bevoegd regelen te stellen, waarbij de uitoefening van dat bedrijf afhankelijk wordt gesteld van het voldoen aan eisen van kredietwaardigheid, handelskennis of vakbekwaamheid.

Artikel

36

Deze wet kan worden aangehaald als "Vestigingswet Bedrijven", met vermelding van het jaar harer totstandkoming.

Artikel

37

Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Economische Zaken, J. ZIJLSTRA.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, G. M. J. VELDKAMP.
De Minister van Financiën, VAN DE KIEFT.
De Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting, H. WITTE.
De Minister van Verkeer en Waterstaat, J. ALGERA.
De Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening, MANSHOLT.
De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, J. G. SUURHOFF.
De Minister van Justitie, L. A. DONKER.