Wet van 29 mei 1963, houdende nadere maatregelen ten aanzien van een Indonesisch pensioen in verband met de samenloop met pensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet of pensioen of uitkering krachtens de Algemene Weduwen- en Wezenwet

Samenloopregeling Indonesische pensioenen 1960

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nadere maatregelen te stellen ten aanzien van een Indonesisch pensioen in verband met de samenloop met een pensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet of een pensioen of uitkering krachtens de Algemene Weduwen- en Wezenwet;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Eerste Hoofdstuk Samenloop van Indonesisch pensioen met pensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet

Artikel

1

In deze wet wordt verstaan onder:

  • 1.

    "overheidsdienaren":

    • a.

      vóór de soevereiniteitsoverdracht in dienst getreden: burgerlijke of militaire landsdienaren van Nederlands-Indië en van Indonesië, ambtenaren van de zelfstandige gemeenschappen, ingesteld op de voet van de artikelen 119, 121 of 123 der Indische Staatsregeling, van de waterschappen, bedoeld in artikel 186 van die staatsregeling en van de zelfbesturende landschappen in Indonesië, pensioengerechtigde leerkrachten bij het gesubsidiëerd onderwijs in Indonesië, ambtenaren van het Beheerskantoor in Indonesië van de voormalige Indische Pensioenfondsen en personeel bij de Lands Landbouwbedrijven in Indonesië;

    • b.

      dienst- en reserveplichtigen van het voormalige Koninklijk Nederlands Indisch Leger, aan wie of aan wier nagelaten betrekkingen op grond van de vóór 8 december 1941 gegolden hebbende voorschriften een pensioen is toegekend tengevolge van in en door de dienst bekomen letsel;

    • c.

      personen, aan wie krachtens de Garantiewet Burgerlijk Overheidspersoneel Indonesië of de Garantiewet Militairen K.N.I.L. garanties zijn of zullen zijn verleend;

  • 2.

    "pensioen": een ten laste van de Staat of van een door de Staat ingesteld orgaan, al dan niet krachtens wettelijke garanties, betaalde periodieke uitkering als omschreven in artikel 2, eerste lid, onder c en d, van de Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956 (Stb. 1957, 319) met inbegrip van de daarop door de Staat verleende of te verlenen toeslagen en bijslagen, met uitzondering van kindertoelage;

  • 3.

    "wachtgelden": door gewezen overheidsdienaren genoten wachtgelden en daarmede in aard overeenkomende onderstanden, welke ten laste van de Staat worden betaald, beide met inbegrip van de daarop door de Staat verleende of te verlenen toeslagen en bijslagen, met uitzondering van kindertoelage;

  • 4.

    «algemeen ouderdomspensioen»: een bruto ouderdomspensioen als bedoeld in de Algemene Ouderdomswet met inbegrip van de daarbij behorende vakantie-uitkering voorzover deze niet behoren tot de overlijdensuitkering krachtens die wet.

Artikel

1a

Voor de toepassing van deze wet wordt onder het algemeen ouderdomspensioen van een gewezen overheidsdienaar die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, reeds heeft bereikt mede begrepen het algemeen ouderdomspensioen waarop zijn echtgenoot recht heeft, tenzij het echtpaar duurzaam gescheiden leeft.

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

4a

Voor de toepassing van de artikelen 3 en 4 geldt het volgende.

  • a.

    Het volle algemeen ouderdomspensioen wordt geacht betrekking te hebben op het tijdvak liggende tussen de tijdstippen waarop de gewezen overheidsdienaar dan wel, indien het betreft een weduwenpensioen, degene, aan wiens overlijden het recht op pensioen wordt ontleend, de aanvangsleeftijd en de pensioengerechtigde leeftijd, beide bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft of zou hebben bereikt.

  • b.

    Als diensttijd wordt uitsluitend in aanmerking genomen de diensttijd, gelegen tussen de tijdstippen, waarop de aanvangsleeftijd en de pensioengerechtigde leeftijd, beide bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, is of zou zijn bereikt.

  • c.

    Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan nadere regels stellen met betrekking tot de in de artikelen 3 en 4 bedoelde beperking te hanteren bedragen.

Artikel

5

Artikel

5a

Artikel

6

Tweede Hoofdstuk. Samenloop van Indonesisch weduwepensioen of Indonesische wezenonderstand met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet

Artikel

7

In deze wet wordt verstaan onder:

  • 1.

    "weduwenpensioen" en "wezenonderstand":

    een ten laste van de Staat of van een door de Staat ingesteld orgaan, al dan niet krachtens wettelijke garanties, aan een weduwe als zodanig onderscheidenlijk aan of ten behoeve van een of meer wezen als zodanig, betaalde periodieke uitkering als omschreven in artikel 2, eerste lid, onder c, van de Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956 met inbegrip van de daarop door de Staat verleende of te verlenen toeslagen en bijslagen, met uitzondering van kindertoelage;

  • 2.

    "algemeen weduwenpensioen" en "algemeen wezenpensioen":

    een weduwenpensioen of een tijdelijke weduwenuitkering onderscheidenlijk een wezenpensioen, als bedoeld in de Algemene Weduwen- en Wezenwet zoals die wet laatstelijk luidde.

  • 3.

    «algemene nabestaandenuitkering» en «algemene wezenuitkering»: een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet.

Artikel

8

De wezenonderstand, waarop twee of meer volle wezen aanspraak hebben, wordt, indien de wezenonderstand als een eenheid is toegekend, voor de toepassing van deze wet geacht aan ieder van genoemde wezen te zijn toegekend tot een bedrag, gelijk aan die wezenonderstand gedeeld door hun aantal.

Artikel

9

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt:

  • a.

    de algemene nabestaandenuitkering en de algemene wezenuitkering geacht betrekking te hebben op het tijdvak liggende tussen de tijdstippen, waarop degene, aan wiens overlijden het recht op weduwenpensioen of wezenonderstand wordt ontleend de aanvangsleeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, had bereikt en de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, had of zou hebben bereikt;

  • b.

    een weduwenpensioen of een wezenonderstand geacht betrekking te hebben op het tijdvak, gedurende hetwelk zou zijn geacht te zijn vervuld de diensttijd van degene, aan wiens overlijden het recht op weduwenpensioen of wezenonderstand wordt ontleend, indien diens pensioen was of ware berekend naar de in het eerste lid van artikel 2 onder a bedoelde diensttijd;

  • c.

    als diensttijd uitsluitend in aanmerking genomen de diensttijd, gelegen tussen de tijdstippen, waarop degene, aan wiens overlijden het recht op weduwenpensioen of wezenonderstand wordt ontleend, de aanvangsleeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, had bereikt en de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, had of zou hebben bereikt;

  • d.

    tijd, waarop betrekking heeft of geacht kan worden betrekking te hebben het bedrag van de algemene nabestaandenuitkering en de algemene wezenuitkering, waarop aanspraak is verkregen door vrijwillige premiebetaling krachtens hoofdstuk 5 van de Algemene nabestaandenwet, indien en voor zover die tijd samenvalt met het onder b bedoelde tijdvak, op dat tijdvak in mindering gebracht en voor de toepassing van artikel 10 buiten aanmerking gelaten.

Artikel

10

Artikel

11

Vervallen

Artikel

12

Vervallen

Artikel

13

Vervallen

Artikel

14

Ingeval van toepassing van artikel 30, tweede lid, van de Algemene Weduwen- en Wezenwet, zoals dat luidde voor 1 juli 1962, wordt bij de beperking krachtens deze wet van de uitbetaling van de wezenonderstand uitgegaan van het ingevolge eerstgenoemde wetsbepaling verminderde bedrag aan algemeen wezenpensioen.

Artikel

15

De beperking bedraagt, gerekend van 1 januari 1963 af, ten hoogste 80 ten honderd van de algemene nabestaandenuitkering onderscheidenlijk de algemene wezenuitkering.

Artikel

16

Vervallen

Artikel

17

Ten aanzien van gevallen, waarin uit hoofde van aanspraak op algemene nabestaandenuitkering of algemene wezenuitkering mede beperking plaats vindt van enige andere weduwen- of wezenpensioenuitkering is het bepaalde in artikel 5a van overeenkomstige toepassing.

Artikel

18

Artikel

19

Vervallen

Artikel

20

Vervallen

Artikel

21

De bepalingen van deze wet blijven buiten toepassing ten aanzien van degenen, die op grond van gemoedsbezwaren hun aanspraak op algemene nabestaandenuitkering of algemene wezenuitkering niet geldig maken.

Artikel

22

Derde Hoofdstuk Overgangs-, uitvoerings- en slotbepalingen

Artikel

22a

Artikel

23

Indien een algemeen ouderdomspensioen, een algemene nabestaandenuitkering of een algemene wezenuitkering wordt toegekend of herzien over een tijdvak waarover reeds een pensioen, een weduwenpensioen of een wezenonderstand werd uitbetaald, kan de Sociale verzekeringsbank hetgeen teveel werd genoten ten behoeve van het lichaam dat laatstgenoemde uitkeringen heeft betaald, inhouden op het desbetreffende algemeen pensioen voor zover dat betrekking heeft op evengenoemd tijdvak.

Artikel

24

Naar de in artikel 32 van de Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956 gemaakte onderscheiding is Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderscheidenlijk Onze Minister van Buitenlandse Zaken bevoegd periodieke uitkeringen, welke in aard overeenkomen met pensioen, weduwenpensioen of wezenonderstand, voor de toepassing van deze wet als zodanig aan te merken.

Artikel

25

Artikel

26

Artikel

26a

Artikel

27

Artikel

27a

Artikel

27b

Artikel

27c

Bij gelijktijdige aanspraak op meerdere pensioenen of uitkeringen waarop een naar aard en strekking soortgelijke toeslag wordt verleend als bedoeld in artikel 27a en artikel 27b, wordt de in die artikelen bedoelde toeslag zodanig verminderd, dat het totaal van de toeslagen gelijk is aan de maximaal op grond van genoemde artikelen toe te kennen toeslag.

Artikel

27d

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is bevoegd ten aanzien van de tijdstippen van ingang en van beeindiging van de beperking van de betaling beslissingen te nemen, welke in overeenstemming zijn met de strekking van deze wet.

Artikel

28

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regelen worden gesteld voor de uitvoering van deze wet.

Artikel

29

Deze wet kan worden aangehaald als "Samenloopregeling Indonesische pensioenen 1960".

Artikel

30

De Beperkingswet Nederlandse toeslagen op Indonesische pensioenen en de Tijdelijke regeling samenloop Indonesische weduwenpensioenen en wezenonderstanden met algemeen weduwen- en wezenpensioen zijn niet van toepassing op pensioentermijnen, vallende na 1 april 1960.

Artikel

31

Vervallen

Artikel

32

Deze wet treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Buitenlandse Zaken a.i., J. DE QUAY.
De Minister van Binnenlandse Zaken, E. H. TOXOPEUS.
De Minister van Financiën a.i., J. W. DE POUS.
De Minister van Justitie, A. C. W. BEERMAN.