Wet van 21 december 1995, tot regeling van een verzekering voor nabestaanden

Algemene nabestaandenwet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Algemene Weduwen- en Wezenwet te vervangen door een nabestaandenverzekering, waarin rekening wordt gehouden met maatschappelijke ontwikkelingen van de laatste decennia;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

1

Begripsbepalingen

Artikel

1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

  • b.

    premie voor de volksverzekeringen: de premie, bedoeld in de Wet financiering volksverzekeringen;

  • c.

    de Sociale verzekeringsbank: de Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • d.

    nabestaande: de echtgenoot van degene, die op de dag van overlijden verzekerd is op grond van deze wet;

  • e.

    halfwees: een ongehuwd kind, van wie één van beide ouders is overleden en van wie die ouder op de dag van overlijden:

    • 1°.

      verzekerd was op grond van deze wet en dat als gevolg van dat overlijden nog een overlevende ouder heeft; of

    • 2°.

      verzekerd was op grond van de Algemene Weduwen- en Wezenwet, zoals die wet luidde op de dag voor inwerkingtreding van deze wet, en dat als gevolg van dat overlijden nog een overlevende ouder heeft die het kind al geruime tijd voor het overlijden niet heeft verzorgd en opgevoed noch op substantiële wijze heeft bijgedragen in de kosten van diens levensonderhoud en dit ook na het overlijden niet doet en naar verwachting niet zal doen;

  • f.

    wezenuitkering: uitkering voor een kind dat ouderloos is geworden door het overlijden van degene die op de dag van overlijden verzekerd is op grond van deze wet;

  • g.

    lichaam: een rechtspersoon, een maat- en vennootschap, een samenwerkingsvorm zonder rechtspersoonlijkheid die met een vereniging kan worden gelijkgesteld, een onderneming van publiekrechtelijke rechtspersonen en een doelvermogen;

  • h.

    vreemdeling: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet 2000;

  • i.

    gezamenlijke huishouding: een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 3, tweede tot en met zesde lid;

  • j.

    hulpbehoevende: de persoon die vanwege ziekte of een of meer stoornissen van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard blijvend niet in staat is een eigen huishouding te voeren daar hij dagelijks is aangewezen op intensieve zorg van anderen;

  • k.

    gezamenlijke huishouding ten behoeve van de verzorging van een hulpbehoevende:

    • 1°.

      de gezamenlijke huishouding van een nabestaande met een hulpbehoevende, indien de nabestaande of de overleden verzekerde een huishouding is gaan voeren met het doel de hulpbehoevende te gaan verzorgen; of

    • 2°.

      de gezamenlijke huishouding van een nabestaande die hulpbehoevende is met een ander, indien de nabestaande een huishouding is gaan voeren met het doel door die ander te worden verzorgd;

  • l.

    rechtens zijn vrijheid is ontnomen: rechtens zijn vrijheid is ontnomen, behoudens de gevallen, bedoeld in de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen en in artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

  • m.

    justitiële inrichting: een penitentiaire inrichting, een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden, of een inrichting voor justitiële jeugdbescherming zijnde een landelijke voorziening als bedoeld in artikel 65 van de Wet op de jeugdhulpverlening.

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt in afwijking van artikel 3, tweede tot en met zesde lid onder nabestaande mede verstaan de gewezen echtgenoot van een overleden verzekerde, indien:

  • a.

    het huwelijk anders dan door de dood is ontbonden; en

  • b.

    de overleden verzekerde onmiddellijk voorafgaand aan het overlijden verplicht is krachtens rechterlijke uitspraak of overeenkomst, vastgelegd in een notariële akte of een akte mede ondertekend door een advocaat, levensonderhoud te verschaffen aan de gewezen echtgenoot op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek; en

  • c.

    de gewezen echtgenoot overeenkomstig de bepalingen in deze wet recht op nabestaandenuitkering zou hebben gehad, indien het overlijden plaats zou hebben gehad op de dag van ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood.

Artikel

5

Artikel

6

Ingezetene in de zin van deze wet is degene die in Nederland woont.

Artikel

7

Artikel

8

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt met overlijden gelijkgesteld vermoedelijk overlijden. Bij ministeriële regeling wordt bepaald hoe het vermoedelijke overlijden en de dag waarop het overlijden geacht wordt te hebben plaatsgevonden, worden vastgesteld.

Artikel

9

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt mede als ouderloos aangemerkt het kind over wie de overlevende ouder geen gezag heeft wegens ontzetting daarvan.

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

Bij een besluit ingevolge artikel 49 is mede belanghebbende het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen.

Hoofdstuk

2

Kring van verzekerden

Artikel

13

Artikel

13a

Zo nodig in afwijking van artikel 13 en de daarop berustende bepalingen:

  • a.

    wordt als verzekerde aangemerkt de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie;

  • b.

    wordt niet als verzekerde aangemerkt de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.

Hoofdstuk

3

De uitkeringen

Afdeling

I

Het recht op en de hoogte van de uitkering

§

1

De nabestaandenuitkering

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

16

§

2

De hoogte van de nabestaandenuitkering

Artikel

17

Artikel

18

Artikel

19

De nabestaandenuitkering wordt bij wijziging van het inkomen herzien. Deze herziening gaat in op de eerste dag van de maand waarin die wijziging zich voordoet.

Artikel

20

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld voor samenloop van uitkering ingevolge deze wet met uitkering aan nagelaten betrekkingen ingevolge de wetgeving van de Nederlandse Antillen, van Aruba, van een andere mogendheid of van een volkenrechtelijke organisatie.

Artikel

21

§

3

De halfwezenuitkering

Artikel

22

Artikel

23

Artikel

24

§

4

De hoogte van de halfwezenuitkering

Artikel

25

§

5

De wezenuitkering

Artikel

26

Artikel

27

Artikel

28

§

6

De hoogte van de wezenuitkering

Artikel

29

§

7

De vakantie-uitkering

Artikel

30

Recht op vakantie-uitkering over een maand heeft degene die over die maand recht heeft op een nabestaandenuitkering, op een halfwezenuitkering of op een wezenuitkering.

§

8

De hoogte van de vakantie-uitkering

Artikel

31

Artikel

32

§

9

Geen recht op nabestaandenuitkering, halfwezenuitkering en wezenuitkering buiten Nederland

Artikel

32a

Artikel

32b

§

10

Geen recht op nabestaandenuitkering, halfwezenuitkering en wezenuitkering tijdens vrijheidsontneming

Artikel

32c

Artikel

32d

Afdeling

II

Het geldend maken van het recht op uitkering

Artikel

33

Artikel 33a

Vervallen

Artikel

34

Artikel

35

De nabestaande, het ouderloos kind en zijn wettelijke vertegenwoordiger alsmede de instelling aan welke ingevolge artikel 49 of 57 de uitkering wordt uitbetaald, zijn verplicht aan de Sociale verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt uitbetaald.

Artikel

36

Artikel

38

Artikel

39

Artikel

40

Artikel

41

Artikel

42

Artikel

43

Artikel

44

In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de boete is vastgesteld ook ten nadele van de nabestaande, het ouderloos kind, of zijn wettelijke vertegenwoordiger wijzigen.

Artikel

45

Afdeling

III

De betaling van de uitkering

Artikel

46

Artikel

46a

Artikel

46b

Artikel

47

Artikel

48

Artikel

49

Artikel

50

Artikel

51

Artikel

52

Artikel

53

Artikel

56

Artikel

57

Artikel

58

Vervallen

Artikel

59

Hoofdstuk

4

De invloed van de verzekering op het burgerlijk recht

Artikel

60

Bij de vaststelling van de schadevergoeding, waarop de nabestaande en ouderloos geworden kinderen van de verzekerde naar burgerlijk recht aanspraak kunnen maken ter zake van het overlijden van de verzekerde, houdt de rechter rekening met de aanspraken op uitkeringen, die de nabestaande en het ouderloos kind op grond van deze wet hebben.

Artikel

61

Artikel

62

Hoofdstuk

5

De vrijwillige verzekering

Artikel

63

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder gewezen verzekerde: degene, wiens verplichte verzekering is geëindigd.

Artikel

63a

Artikel

63b

Artikel

63c

Artikel

63d

De artikelen 63 tot en met 63c zijn van overeenkomstige toepassing op:

Hoofdstuk

6

Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren

Hoofdstuk

7

Bepalingen in verband met de Algemene wet bestuursrecht en het beroep in cassatie

Artikel

64a

Artikel

66

Hoofdstuk

8

Overgangsbepalingen

Artikel

66a

Artikel

67

Artikel

68

Vervallen

Artikel

69

Artikel

70

De nabestaande, die op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet een tijdelijke weduwenuitkering of een weduwen- en wezenpensioen ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet ontving en ingevolge artikel 16, tweede lid, onderdelen b of c, van de Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen, zoals die artikelen luidden op de dag, voorafgaande aan de dag met ingang waarvan deze wet in werking is getreden, niet verplicht verzekerd is ingevolge de Ziekenfondswet, blijft, zolang met toepassing van de artikelen 67, 69 en 71 een uitkering wordt ontvangen en de omstandigheden bedoeld in artikel 16, tweede lid, onderdelen b of c van de Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen, zoals die artikelen luidden op de dag, voorafgaande aan de dag met ingang waarvan deze wet in werking is getreden, op hem van toepassing zijn, uitgezonderd van de verplichte verzekering ingevolge de Ziekenfondswet.

Artikel

71

Artikel

72

Artikel 68 is van overeenkomstige toepassing op de vakantie-uitkering, die op grond van artikel 31 wordt vastgesteld.

Artikel

73

Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt een tijdvak van verzekering op grond van de Algemene Weduwen- en Wezenwet mede aangemerkt als een tijdvak van verzekering op grond van deze wet.

Hoofdstuk

9

Strafbepalingen

Artikel

75

Vervallen

Artikel

76

Vervallen

Artikel

77

Overtreding van bepalingen van een krachtens deze wet uitgevaardigde algemene maatregel van bestuur, voor zover uitdrukkelijk als strafbaar feit in de zin van dit artikel aangeduid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie. Het feit wordt beschouwd als een overtreding.

Artikel

78

Vervallen

Artikel

79

Het recht op strafvordering vervalt indien de Sociale verzekeringsbank aan de nabestaande, het ouderloos kind of zijn wettelijke vertegenwoordiger, ter zake van hetzelfde feit reeds een boete heeft opgelegd.

Hoofdstuk

10

Wijziging van andere wetten

Artikel

80

Wijzigt de Organisatiewet sociale verzekeringen.

Artikel

81

Wijzigt de Wet financiering volksverzekeringen.

Artikel

82

Wijzigt de Wet aanpassing uitkeringsregelingen overheveling opslagpremies.

Artikel

83

Wijzigt de Wet overhevelingstoeslag opslagpremies.

Artikel

84

Wijzigt de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet.

Artikel

85

Wijzigt de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 .

Artikel

86

Wijzigt de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945.

Artikel

87

Wijzigt de Wet buitengewoon pensioen zeeliedenoorlogsslachtoffers 1940-1945.

Artikel

88

Wijzigt de Wet buitengewoon pensoen Indisch verzet.

Artikel

89

Wijzigt de Ziekenfondswet.

Artikel

90

Wijzigt de Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen.

Artikel

91

Wijzigt het Wetboek van Koophandel.

Artikel

92

Wijzigt de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

Artikel

93

Wijzigt de Successiewet 1956.

Artikel

94

Wijzigt Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel

95

Wijzigt de Werkloosheidswet, Ziektewet, Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, Toeslagenwet, Algemene Kinderbijslagwet, Algemene bijstandswet, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

Artikel

96

Wijzigt deze wet, de Wet financiering volksverzekeringen.

Artikel

97

Wijzigt deze wet.

Artikel

98

Wijzigt de Algemene bijstandswet.

Artikel

99

Wijzigt de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

Artikel

100

Wijzigt de Beroepswet.

Artikel

101

Wijzigt deze wet.

Artikel

102

Wijzigt deze wet.

Hoofdstuk

11

Paraplubepaling voor de aanvullende pensioenen

Artikel

103

Hoofdstuk

12

Slotbepalingen

Artikel

104

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel

105

Artikel

106

Artikel

107

Deze wet treedt in werking op een bij of krachtens koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel

108

Deze wet wordt aangehaald als: Algemene nabestaandenwet.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, R. L. O. Linschoten
De Minister van Justitie, W. Sorgdrager