Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 29 oktober 1963, Stafafdeling Wetgeving, nr. 321/663;
Overwegende, dat bij de wet van 28 maart 1963, houdende vaststelling van de tarieven in strafzaken (
Stb. 130)
artikel 13, derde lid, van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (wet van 8 december 1960,
Stb. 541) is gewijzigd, in die zin dat de vaststelling van regelen met betrekking tot de vergoedingen, verschuldigd voor afschriften van en uittreksels uit vonnissen en beschikkingen zal geschieden bij en krachtens algemene maatregel van bestuur;
Overwegende voorts, dat ingevolge
artikel 57 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken, zoals dit is gewijzigd bij de wet van 28 maart 1963, bij algemene maatregel van bestuur de bedragen moeten worden vastgesteld, welke voor werkzaamheden, wegens tijdverzuim en daarmede verband houdende kosten en voor reis- en verblijfkosten toekomen aan de in dat artikel bedoelde personen;
De Raad van State gehoord (advies van 13 november 1963, nr. 25);
Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister van Justitie van 20 november 1963, Stafafdeling Wetgeving, nr. 359/663;