Wet van 27 oktober 1965, houdende regelen omtrent de ontgrondingen

Ontgrondingenwet

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is wettelijke regelen te stellen teneinde een doelmatige afweging van de verschillende bij ontgrondingen betrokken belangen te verzekeren;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

I

Algemene bepalingen

Artikel

1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    zee: de Noordzee en de Waddenzee;

  • b.

    planologische medewerking verlenen: het nemen van een of meer besluiten krachtens de Wet op de Ruimtelijke Ordening door het bestuur van een gemeente of van de provincie waarin die gemeente is gelegen, waardoor een ontgronding kan plaatsvinden zonder strijd met het bepaalde bij of krachtens de Wet op de Ruimtelijke Ordening;

  • c.

    winplaats: een plaats die is bestemd voor de winning van vaste stoffen door middel van ontgronding;

  • d.

    Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

Artikel

2

Een ontgronding wordt geacht in de zee plaats te hebben, indien zij plaats heeft daar, waar de bodem bij gewone vloed of gewoon zomerpeil door het water van de zee wordt bedekt.

Artikel

3

Artikel

4

Deze wet is niet van toepassing op:

  • a.

    het – in geval van watersnood of dringend of dreigend gevaar voor doorbraak van dijken of voor overstroming – nemen van specie van gronden, welke ogenblikkelijk in bezit zijn genomen;

  • b.

    de uitvoering van een landinrichtingsplan of een aanpassingsplan als bedoeld in de artikelen 73 en 101 van de Landinrichtingswet, met uitzondering van de ontgrondingen, welke geschieden ter verkrijging van het voor de werken nodige bodemmateriaal;

  • c.

    de uitvoering van een provinciaal milieuprogramma, voor zover dit bevat een aanwijzing van gevallen waarin de bodem is of dreigt te worden verontreinigd, als bedoeld in artikel 4.14, eerste en tweede lid, onder a, 1°, van de Wet milieubeheer dan wel de toepassing van artikel 30 of 31 van de Wet bodembescherming, met uitzondering van de ontgrondingen, welke geschieden ter verkrijging van het voor de werken nodige bodemmateriaal.

Artikel

4b

De Staat is eigenaar van de op of onmiddellijk onder de oppervlakte van het continentaal plat aanwezige schelpen, grind, zand en klei.

Artikel

5

Artikel

6

Bij de maatregel, bedoeld in artikel 5, eerste lid, kan worden bepaald dat overeenkomstig bij de maatregel te stellen regels een recht wordt geheven ter zake van de behandeling van de aanvraag om een vergunning of wijziging van een vergunning. Het tarief wordt zodanig vastgesteld dat de geraamde opbrengst van het recht de geraamde uitgaven niet te boven gaat.

Artikel

7

Artikel

7a

Met betrekking tot de oppervlaktedelfstoffenvoorziening door middel van ontgronding wordt een plan vastgesteld als bedoeld in artikel 2a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, genaamd structuurschema oppervlaktedelfstoffen. Het structuurschema bevat de hoofdlijnen en beginselen van het beleid inzake de winning van vaste stoffen in Nederland door middel van ontgronding, alsmede het beleid ter bevordering van de toepassing van zodanige vaste stoffen vervangende materialen teneinde de winning van vaste stoffen te beperken. Het wordt telkens voor vijf jaren vastgesteld.

Artikel

7b

Artikel

7c

Alvorens een winplaats wordt vastgesteld in een streekplan, verzoeken gedeputeerde staten aan de raad van ieder van de gemeenten op het gebied waarvan de beoogde winplaats betrekking heeft, mee te delen of zodanige winplaats in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan, een ter inzage gelegd ontwerp voor een herziening van het bestemmingsplan of een geldend voorbereidingsbesluit ter zake.

Artikel

7d

Binnen drie maanden nadat het in artikel 7c bedoelde verzoek is ingekomen, deelt de raad van ieder van de gemeenten op het gebied waarvan de beoogde winplaats betrekking heeft, aan gedeputeerde staten mee of zodanige winplaats in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan, een ter inzage gelegd ontwerp voor een herziening van het bestemmingsplan of een geldend voorbereidingsbesluit ter zake, en deelt, zo zulks niet het geval is, mee of het gemeentebestuur bereid is aan zodanige winplaats planologische medewerking te verlenen.

Artikel

7e

Indien de beoogde winplaats in strijd is met het geldende bestemmingsplan, een ter inzage gelegd ontwerp voor een herziening van het bestemmingsplan of een geldend voorbereidingsbesluit ter zake, en de gemeenteraad niet binnen de in artikel 7d gestelde termijn heeft meegedeeld bereid te zijn planologische medewerking te verlenen, geven gedeputeerde staten, indien wordt overgegaan tot het nemen van een besluit tot vaststelling van de winplaats in een streekplan, tegelijkertijd toepassing aan artikel 37, vierde of vijfde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, ertoe strekkende dat het bestemmingsplan in overeenstemming wordt gebracht met het besluit tot vaststelling van de winplaats.

Artikel

7f

Het gemeentebestuur verleent uiterlijk binnen een jaar na het onherroepelijk worden van het besluit tot vaststelling van een winplaats in een streekplan ter zake planologische medewerking, voor zover het overeenkomstig artikel 7d ten aanzien van de winplaats de bereidheid tot het verlenen van zodanige medewerking heeft aangegeven.

Hoofdstuk

II

Vergunningen

Artikel

8

Artikel

9

Vervallen

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

Artikel

13

Vervallen

Artikel

14

Vervallen

Artikel

15

Vervallen

Artikel

16

Hoofdstuk

III

Beroep

Artikel

17

Artikel

18

Tegen een beschikking van gedeputeerde staten op grond van artikel 17, eerste lid, kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Artikel

19

Vervallen

Artikel

20

Indien het beroep is ingesteld door een ander dan de aanvrager of houder van de vergunning, wordt aan deze door de secretaris van de Raad van State, indien het beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is ingediend en door gedeputeerde staten, indien het beroep bij dat college is ingediend, terstond schriftelijk medegedeeld, dat het beroep is ingesteld.

Artikel

21

Artikel

21a

Artikel

21b

Artikel

21d

Niet vatbaar voor afzonderlijk beroep is een mededeling inzake het verlenen van planologische medewerking als bedoeld in de artikelen 7d of 10, derde en vierde lid.

Artikel

21e

Indien beroep is ingesteld tegen een beschikking van gedeputeerde staten tot verlening, wijziging, intrekking of weigering van een vergunning en Onze Minister nadien met toepassing van artikel 8, vijfde lid, een aanwijzing heeft gegeven of gedeputeerde staten vervolgens overeenkomstig zodanige aanwijzing een andere beschikking op de aanvrage hebben genomen, wordt het beroepschrift met betrekking tot eerstbedoelde beschikking buiten verdere behandeling gelaten.

Hoofdstuk

IIIA

Heffing

Artikel

21f

Hoofdstuk

IV

Gedoogplichten en handhaving

Artikel

21g

Artikel

21h

Artikel

23

Vervallen

Artikel

24

Vervallen

Artikel

25

Vervallen

Hoofdstuk

V

Schadevergoeding

Artikel

26

Artikel

27

Indien door Onze Minister of door gedeputeerde staten ten behoeve van belangen, behartigd of mede behartigd door andere openbare lichamen dan het Rijk onderscheidenlijk de provincie, een beschikking wordt gegeven naar aanleiding waarvan een vergoeding wordt toegekend als bedoeld in artikel 26, kan bij die beschikking aan die andere lichamen, hun bestuur gehoord, worden opgelegd de kosten, die het gevolg zijn van het behartigen van die belangen, geheel of gedeeltelijk te vergoeden.

Artikel

28

Indien bij een beschikking als bedoeld in artikel 8 geen vergoeding is toegekend, kan zij worden aangevraagd.

Artikel

29

Artikel

29a

Hoofdstuk

VI

Overgangsbepalingen wijzigingswet

Artikel

30

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder wijzigingswet verstaan: de wet van 20 juni 1996 tot wijziging van de Ontgrondingenwet en andere wetten (Stb. 411).

Artikel

31

Artikel

31a

Vervallen

Artikel

31b

Vervallen

Artikel

31c

Vervallen

Artikel

32

Hoofdstuk

VII

Slotbepalingen

Artikel

33

De bevoegdheid tot het maken van gemeentelijke verordeningen blijft ten aanzien van het onderwerp, waarin deze wet voorziet, gehandhaafd, voor zover die verordeningen niet met deze wet in strijd zijn.

Artikel

34

Artikel

36

Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Verkeer en Waterstaat, J. G. SUURHOFF.
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, P. BOGAERS.
De Minister van Economische Zaken, J. M. DEN UYL.
De Minister van Landbouw en Visserij, B. W. BIESHEUVEL.
De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, G. M. J. VELDKAMP.
De Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, M. VROLIJK.
De Minister van Justitie, SAMKALDEN.