Besluit van 12 augustus 1968 tot vaststelling van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968

Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 19 juli 1968, nr. D68/4876, directie Wetgeving Douane en Verbruiksbelastingen;
De Raad van State gehoord (advies van 31 juli 1968, nr. 45);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 7 augustus 1968, nr. D68/4944, directie Wetgeving Douane en Verbruiksbelastingen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

I

Vergoeding

Artikel

2

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

5a

Bij de berekening van de belasting over de vergoeding en over de douanewaarde overeenkomstig de artikelen 8, eerste lid, en 17c, eerste lid, respectievelijk artikel 19, eerste lid, van de wet, wordt het bedrag van de verschuldigde belasting rekenkundig afgerond op centen. Deze rekenkundige afronding op centen wordt zodanig toegepast dat bij bedragen waarbij de derde decimaal het cijfer 5 of een hoger cijfer bereikt omhoog wordt afgerond, en dat in geval de derde decimaal dit cijfer niet bereikt omlaag wordt afgerond.

Hoofdstuk

II

Vrijstellingen; tarief

Artikel

6

Voor de toepassing van de in artikel 11 van de wet vervatte vrijstellingen is de ondernemer gehouden een boekhouding te voeren waarin de voor die toepassing nodige gegevens op duidelijke en overzichtelijke wijze zijn vermeld.

Artikel

7

Artikel

7a

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Vervallen

Artikel

11

Vervallen

Hoofdstuk

III

Grensoverschrijdend verkeer van goederen en diensten

Artikel

12

Artikel

12a

Artikel

13

Bij ministeriële regeling kunnen aan de teruggaaf op de voet van artikel 24, eerste lid, van de wet voorwaarden worden verbonden welke betrekking kunnen hebben op:

  • a.

    het overleggen van bescheiden bij de aangifte ter verkrijging van de teruggaaf;

  • b.

    de wijze waarop wordt aangetoond, dat de goederen waarvan de belasting wordt teruggevraagd, de Unie hebben verlaten of zijn geplaatst onder de regeling douane-entrepot op basis van artikel 237, tweede lid, van het Douanewetboek van de Unie.

Artikel

14

Vervallen

Hoofdstuk

IV

Suppletie

Artikel

15

Hoofdstuk

V

Bijzondere regelingen

Afdeling

A

Ondernemers met verschillende tarieven

Artikel

16

De ondernemer die krachtens artikel 26 van de wet de belasting kan voldoen naar ontvangsten, kan, indien hij leveringen verricht zowel van 9%-goederen als van 21%-goederen, die hij niet zelf heeft vervaardigd, de ter zake verschuldigde belasting berekenen op een van de hierna omschreven wijzen.

  • I.
    • a.

      De ondernemer splitst zijn inkopen van voor wederverkoop bestemde goederen in 9%-goederen en 21%-goederen;

    • b.

      hij bepaalt voor alle in onderdeel a bedoelde goederen de winkelwaarde, waaronder in deze afdeling wordt verstaan de prijs waarvoor de goederen door hem worden verkocht;

    • c.

      hij berekent de totale winkelwaarde van de in het lopende boekjaar tot en met het aan de orde zijnde belastingtijdvak ingekochte goederen naar de in onderdeel a bedoelde splitsing;

    • d.

      de totale ontvangsten in het belastingtijdvak wegens levering van goederen verdeelt hij in ontvangsten voor 9%-goederen en ontvangsten voor 21%-goederen naar evenredigheid van de in onderdeel c bedoelde totale winkelwaarden;

    • e.

      over het aldus berekende deel van de ontvangsten dat betrekking heeft op de 9%-goederen, bedraagt de belasting 9/109 en over het deel dat betrekking heeft op de 21%-goederen, 21/121 gedeelte;

    • f.

      de som van beide belastingbedragen vormt het bedrag dat geacht wordt in het belastingtijdvak aan belasting te zijn verschuldigd; op die som worden vervolgens de overige bepalingen van de wet toegepast (aftrek van voorbelasting, enz.);

    • g.

      na afloop van het boekjaar wordt de belasting herrekend als volgt:

      • 1°.

        de ondernemer bepaalt de winkelwaarde van de ten verkoop in voorraad zijnde goederen, gesplitst in 9%-goederen en 21%-goederen;

      • 2°.

        de onder 1° bedoelde winkelwaarde van de 9%-goederen wordt afgetrokken van de winkelwaarde van de in het boekjaar ingekochte 9%-goederen en de aldaar bedoelde winkelwaarde van de 21%-goederen wordt afgetrokken van de winkelwaarde van de in het boekjaar ingekochte 21%-goederen;

      • 3°.

        de totale ontvangsten in het boekjaar wegens levering van goederen verdeelt de ondernemer over de 9%- en de 21%-goederen naar evenredigheid van de uit 2° voortvloeiende saldi aan winkelwaarden voor die goederen;

      • 4°.

        van het aldus berekende deel van de ontvangsten dat betrekking heeft op de 9%-goederen, wordt 9/109 en over het deel dat betrekking heeft op de 21%-goederen, wordt 21/121 gedeelte genomen;

      • 5°.

        de som van de uitkomsten van de berekeningen onder 4° vormt het bedrag dat geacht wordt in het boekjaar aan belasting te zijn verschuldigd; op die som worden vervolgens de overige bepalingen van de wet toegepast (aftrek van voorbelasting, enz.);

      • 6°.

        indien deze herrekening leidt tot een hoger bedrag dan over het boekjaar aan belasting is afgedragen, moet het verschil worden voldaan op de aangifte over het eerste belastingtijdvak van het volgende boekjaar; leidt de herrekening tot een lager bedrag dan over het boekjaar aan belasting is afgedragen, dan wordt het verschil aan de ondernemer op verzoek teruggegeven;

      • 7°.

        op die aangifte voldoet de ondernemer tevens de belasting ter zake van het beschikken over goederen in de zin van artikel 3, derde lid, onderdeel a, van de wet (eigen gebruik) in het boekjaar, voor zover de vergoeding voor deze goederen niet in de onder 3° bedoelde ontvangsten zijn begrepen;

    • h.

      de in onderdeel g - 1° bedoelde in voorraad zijnde goederen worden beschouwd als goederen die in het eerste belastingtijdvak van het volgende boekjaar zijn ingekocht.

  • II.
    • a.

      De ondernemer houdt afzonderlijk aantekening van zijn inkopen van voor wederverkoop bestemde 21%-goederen;

    • b.

      hij bepaalt voor die goederen de winkelwaarde;

    • c.

      hij berekent de totale winkelwaarde van de in het belastingtijdvak ingekochte 21%-goederen en het verschil tussen de totale ontvangsten in dat belastingtijdvak wegens leveringen van goederen en die totale winkelwaarde;

    • d.

      de belasting bedraagt 21/121 gedeelte van de in onderdeel c bedoelde totale winkelwaarde, benevens 9/109 gedeelte van het in onderdeel c bedoelde verschil indien de totale ontvangsten de totale winkelwaarde overtreffen;

    • e.

      de som van beide belastingbedragen vormt het bedrag dat geacht wordt in het belastingtijdvak aan belasting te zijn verschuldigd; op die som worden vervolgens de overige bepalingen van de wet toegepast (aftrek van voorbelasting, enz.);

    • f.

      overtreft de in onderdeel c bedoelde totale winkelwaarde de aldaar bedoelde totale ontvangsten, dan wordt het verschil in mindering gebracht op de totale ontvangsten van het volgende belastingtijdvak;

    • g.

      ter zake van het eigen gebruik vindt, voor zover de belasting wordt voldaan naar de ontvangsten, het bepaalde in I-g-7° overeenkomstige toepassing, en kan de ondernemer, voor zover de belasting wordt voldaan naar de winkelwaarde, op de in die bepaling bedoelde aangifte in mindering brengen de belasting over het verschil tussen de winkelwaarde en de vergoeding voor de goederen voor eigen gebruik, terwijl de in die aangifte te begrijpen ontvangsten met laatstbedoelde winkelwaarde worden verhoogd;

    • h.

      deze regeling is van overeenkomstige toepassing voor 9%-goederen.

  • III.
    • a.

      De ondernemer splitst zijn inkopen van voor wederverkoop bestemde goederen in 9%-goederen en 21%-goederen;

    • b.

      hij bepaalt voor alle in onderdeel a bedoelde goederen de winkelwaarde;

    • c.

      hij berekent de totale winkelwaarde van de in een belastingtijdvak ingekochte goederen naar de in onderdeel a bedoelde splitsing;

    • d.

      over de aldus berekende totale winkelwaarde die betrekking heeft op de 9%-goederen, bedraagt de belasting 9/109 gedeelte en over de aldus berekende totale winkelwaarde die betrekking heeft op de 21%-goederen, bedraagt de belasting 21/121 gedeelte;

    • e.

      de som van beide belastingbedragen vormt het bedrag dat geacht wordt in het belastingtijdvak aan belasting te zijn verschuldigd; op die som worden vervolgens de overige bepalingen van de wet toegepast (aftrek van voorbelasting, enz.);

    • f.

      na afloop van het boekjaar kan de ondernemer op zijn aangifte over het eerste belastingtijdvak van het volgende boekjaar in mindering brengen de belasting over het verschil tussen de winkelwaarde en de vergoeding voor de goederen voor eigen gebruik.

Algemene aantekeningen

  • 1.

    Dit artikel is slechts van toepassing, indien en voor zover de ondernemer niet op grond van zijn bedrijfsadministratie kan vaststellen welk gedeelte van de ontvangsten betrekking heeft op leveringen van 9%-goederen en welk gedeelte op leveringen van 21%-goederen.

  • 2.

    Dit artikel heeft niet betrekking op goederen die worden geleverd ingevolge een overeenkomst van huurkoop of een andere overeenkomst van koop en verkoop op afbetaling.

Artikel

16a

Bij een tariefwijziging met ingang van een boekjaar wordt met betrekking tot het daaraan voorafgaande boekjaar het in artikel 16 voor methode I in onderdeel g bepaalde toegepast met inachtneming van de vóór die wijziging geldende tarieven.

Artikel

16b

Artikel

16c

Artikel

16d

Bij een wijziging van de hoogte van het in artikel 16 bij methode II in onderdeel h vermelde tarief met ingang van een boekjaar of in de loop daarvan is het bepaalde in artikel 16c van overeenkomstige toepassing.

Artikel

17

Artikel

18

Artikel

19

Een in deze afdeling opgenomen regeling mag slechts worden toegepast met ingang van het boekjaar, volgende op dat waarin de ondernemer van zijn voornemen daartoe schriftelijk mededeling aan de inspecteur heeft gedaan. Zij vindt dan toepassing tot het boekjaar, volgende op dat waarin de ondernemer aan de inspecteur schriftelijk heeft medegedeeld, dat hij haar niet langer wenst toe te passen.

Afdeling

B

Zegelsystemen, waardebonnen enz.

Artikel

20

Artikel

21

Afdeling

C

Aftrek van voorbelasting

Artikel

22

Vervallen

Artikel

23

Vervallen

Artikel

24

Vervallen

Afdeling

D

Bevoorrading van vervoermiddelen

Artikel

24a

Afdeling

E

Verlegging

Artikel

24b

Artikel

24ba

Artikel

24bb

Afdeling

F

Fiscaal vertegenwoordiger

Artikel

24c

Artikel

24d

Hoofdstuk

VI

Aanwijzingen

Artikel

25

De Dienst Wegverkeer, genoemd in artikel 4a van de Wegenverkeerswet 1994, wordt aangewezen als nationale autoriteit als bedoeld in artikel 5 ter, vierde lid, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 79/2012 van de Commissie van 31 januari 2012 tot vaststelling van nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (PbEU 2012, L 29) voor het verwerken van inkomende en uitgaande verzoeken om voertuigregistratiegegevens voor btw-doeleinden.

Hoofdstuk

VII

Artikel

25a

Vervallen

Slotbepaling

Artikel

26

Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Porto Ercole
JULIANA.
De Staatssecretaris van Financiën, F. H. M. GRAPPERHAUS.
De Minister van Justitie, C. H. F. POLAK.

Bijlage

A

  • a.

    De waarde van een canon, een retributie, een huur of een uitkering van het leven van één persoon afhankelijk, wordt gesteld op het jaarlijkse bedrag, vermenigvuldigd met:

    16,

    wanneer degene gedurende wiens leven de schuldplichtigheid moet plaatshebben

    jonger dan 20 jaar is,

    15,

    20 jaar of ouder, doch jonger dan 30 jaar is,

    14,

    30 jaar of ouder, doch jonger dan 40 jaar is,

    13,

    40 jaar of ouder, doch jonger dan 50 jaar is,

    12,

    50 jaar of ouder, doch jonger dan 55 jaar is,

    11,

    55 jaar of ouder, doch jonger dan 60 jaar is,

    10,

    60 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar is,

    8,

    65 jaar of ouder, doch jonger dan 70 jaar is,

    7,

    70 jaar of ouder, doch jonger dan 75 jaar is,

    5,

    75 jaar of ouder, doch jonger dan 80 jaar is

    4,

    80 jaar of ouder, doch jonger dan 85 jaar is,

    3,

    85 jaar of ouder, doch jonger dan 90 jaar is,

    2,

    90 jaar of ouder is.

  • b.

    De waarde van een canon, een retributie, een huur of een uitkering die na een bepaalde tijd vervalt, wordt gesteld op het jaarlijkse bedrag, vermenigvuldigd met het aantal jaren gedurende welke zij moet plaatshebben, iedere euro berekend tegen de volgende bedragen:

    het eerste vijftal jaren

    0,84

    0,83

    0,75

    0,85

    het tweede vijftal jaren

    0,62

    0,60

    0,40

    0,64

    het derde vijftal jaren

    0,46

    0,42

    0,15

    0,48

    het vierde vijftal jaren

    0,34

    0,28

    0,04

    0,36

    het vijfde vijftal jaren

    0,25

    0,18

    0,02

    0,28

    de volgende jaren

    0,12

    0,06

    0,15

  • c.

    De waarde van een canon, een retributie, een huur of een uitkering voor onbepaalde tijd, die niet van het leven afhankelijk is, wordt gesteld op de waarde in het economische verkeer van de zaak waarop het recht betrekking heeft.

  • d.

    De overeenkomstig onderdeel b berekende waarde kan, indien de schuldplichtigheid:

    • 1.

      van het leven afhankelijk is, niet hoger zijn dan de waarde die verkregen zou zijn, wanneer de schuldplichtigheid niet tevens na een bepaalde tijd zou vervallen;

    • 2.

      niet van het leven afhankelijk is, niet hoger zijn dan het zeventienvoud van het jaarlijkse bedrag.

  • e.

    Een canon, een retributie, een huur of een uitkering die vervalt bij het overlijden:

    • 1.

      van de langstlevende van twee of meer personen, wordt gelijkgesteld met een canon, een retributie, een huur of een uitkering, afhankelijk van het leven van iemand die vijf jaren jonger is dan de jongste van de vorenbedoelde personen;

    • 2.

      van de eerststervende van twee of meer personen, wordt gelijkgesteld met een canon, een retributie, een huur of een uitkering, afhankelijk van het leven van iemand die vijf jaren ouder is dan de oudste van de vorenbedoelde personen.

  • f.

    Een canon, een retributie, een huur of een uitkering tot een onzeker jaarlijks bedrag wordt gelijkgesteld met een canon, een retributie, een huur of een uitkering tot het geschatte gemiddelde jaarlijkse bedrag.

  • g.

    De waarde van een schuldplichtigheid, niet vallende onder een van de vorige leden, wordt gesteld op het bedrag waarvoor zodanige schuldplichtigheid zou kunnen worden verkocht.

  • h.

    Een canon, een retributie, een huur of een uitkering tot andere zaken dan geld, wordt gelijkgesteld met een canon, een retributie, een huur of een uitkering tot een jaarlijks bedrag gelijk aan de waarde welke aan die zaken in het economische verkeer kan worden toegekend.

Bijlage

B

  • a.

    Vervallen;

  • b.

    De leveringen en diensten als bedoeld in artikel 7 van het besluit, die als zodanig worden verricht door de hierna genoemde instellingen:

    • 1.

      kruisverenigingen;

    • 2.

      instellingen tot bestrijding van de tuberculose;

    • 3.

      instellingen voor reumatiekbestrijding;

    • 4.

      instellingen werkzaam op het gebied van de Eerste Hulp Bij Ongevallen;

    • 5.

      instellingen werkzaam op het gebied van adoptiebemiddeling;

    • 6.

      scholen voor langdurig zieke kinderen;

    • 7.

      consultatiebureaus voor alcohol en drugs;

    • 8.

      bureaus voor seksuele en huwelijksvoorlichting, alleen voor diensten;

    • 9.

      instellingen van verpleging, wijkverpleging, kraam- en gezinsverzorging, voor zover de diensten niet reeds kunnen worden gerangschikt onder artikel 11, eerste lid, onderdelen c of g , van de wet;

    • 10.

      speeltuinverenigingen;

    • 11.

      vervallen;

    • 12.

      dagverblijven voor gehandicapten;

    • 13.

      ziekenhuizen, poliklinieken, psychiatrische inrichtingen en dergelijke inrichtingen, voor zover de diensten niet reeds kunnen worden gerangschikt onder artikel 11, eerste lid, onderdeel c , van de wet;

    • 14.

      instellingen van zeemanszorg, mede voor het verstrekken van spijzen en dranken;

    • 15.
      • a.

        aanbieders van preventie als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, mede voor het ter beschikking stellen van personeel;

      • b.

        instellingen die werkzaam zijn op het terrein van het bevorderen van sociale samenhang en leefbaarheid als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, voor zover werkzaam op het gebied van club- en buurthuiswerk;

    • 16.

      instellingen die zich bezighouden met vormingswerk in internaatsverband, mede voor het verstrekken van spijzen en dranken;

    • 17.

      Samenwerkingsverbanden als bedoeld in artikel 18a, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs of landelijke samenwerkingsverbanden als bedoeld in artikel 18a, vijftiende lid, van de Wet op het primair onderwijs, voor zover zij werkzaamheden verrichten als uitvloeisel van het ondersteuningsplan, bedoeld in artikel 18a, achtste lid, van die wet;

    • 18.

      Samenwerkingsverbanden als bedoeld in artikel 2.47, tweede lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020 of landelijke samenwerkingsverbanden als bedoeld in artikel 2.47, achttiende lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020, voor zover zij werkzaamheden verrichten als uitvloeisel van het ondersteuningsplan, bedoeld in artikel 2.47, negende lid, van die wet;

    • 19.

      instellingen die zich ten doel stellen de bestrijding van bos- en heidebranden;

    • 20.

      Samenwerkingsverbanden op het gebied van multidisciplinaire eerstelijns- en geboortezorg die kosten voor zorgprestaties declareren voor zover deze diensten worden bekostigd op grond van de Zorgverzekeringswet en nader staan beschreven in de door de Nederlandse Zorgautoriteit voor deze vormen van zorg vastgestelde beleidsregels ingevolge de Wet marktordening gezondheidszorg;

    • 21.

      vervallen;

    • 22.

      militaire tehuizen, mede voor het verstrekken van spijzen en dranken;

    • 23.

      instellingen op het gebied van bejaardenzorg voor prestaties die in het bijzonder zijn gericht op het handhaven of bevorderen van de mogelijkheden voor ouderen om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen, mede voor het verstrekken van spijzen en dranken, maar met uitzondering van leveringen en diensten in het kader van personenalarmering;

    • 24.

      vervallen;

    • 25.

      gemeenten of door gemeenten aangewezen rechtspersonen voor prestaties verricht op grond van artikel 7 van de Participatiewet;

    • 26.

      vervallen;

    • 27.

      instellingen die schoolbegeleiding verzorgen als bedoeld in artikel 185 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 164 van de Wet op de expertisecentra en artikel 2.46 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;

    • 28.

      vervallen;

    • 29.

      instellingen voor algemeen maatschappelijk en bedrijfsmaatschappelijk werk;

    • 30.

      jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, mede voor het verstrekken van spijzen en dranken en het ter beschikking stellen van personeel;

    • 31.

      natuurijsbanen, alleen voor het geven van gelegenheid tot sportbeoefening;

    • 32.

      instellingen ter bestrijding van hart- en vaatziekten voorzover het reanimatieonderwijs betreft, die daarvoor via convenanten nauw samenwerken met de Nederlandse Hartstichting;

    • 33.

      instellingen die werkzaam zijn op het gebied van schuldhulpverlening, met uitzondering van bewindvoering in het kader van de wettelijke schuldregeling, voorzover de diensten niet reeds kunnen worden gerangschikt onder artikel 11, eerste lid, onderdeel j, van de wet;

    • 34.

      amateurtoneelverenigingen;

    • 35.

      amateurmuziekverenigingen;

    • 36.

      carnavalsverenigingen;

    • 37.

      kleindierverenigingen.

Algemene aantekening

Als leveringen en diensten van sociale of culturele aard worden niet aangemerkt de leveringen van goederen welke door de in onderdeel b bedoelde instellingen in het kader van arbeidstherapie zijn voortgebracht en de diensten welke door die instellingen in dat kader worden verricht.

Als diensten van sociale of culturele aard worden voorts niet aangemerkt diensten als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 2° en 3°, van de wet die worden verleend aan anderen dan de personen, bedoeld in dat onderdeel, onder 2° en 3°.

De in onderdeel b bedoelde instellingen, behoudens die bedoeld in de posten 9, voor zover betrekking hebbend op wijkverpleging, 12, voor zover betrekking hebbend op gehandicapten die beschikken over een indicatiebesluit waaruit blijkt dat zij recht hebben op de daar bedoelde diensten, 15, onder a, 20, 29, 30 en 33 van onderdeel b, mogen niet systematisch het maken van winst beogen en, zo er wel winst wordt gemaakt, mogen zij deze niet uitkeren, maar moet die winst worden aangewend voor de instandhouding of verbetering van de leveringen en diensten die worden verleend.

De terbeschikkingstelling van personeel, bedoeld in onderdeel b, post 15, onder a, en post 30, dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    De uitlener is aanbieder van preventie, jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet en past voor zijn primaire activiteiten de vrijstelling toe van artikel 11, eerste lid, onderdeel f, van de wet;

  • b.

    De inlener zet het personeelslid in voor leveringen en diensten als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel f, van de wet in samenhang met artikel 7, eerste lid, en bijlage B, onderdeel b, post 15, onder a, of post 30;

  • c.

    De terbeschikkingstelling van het personeel is onontbeerlijk voor het verrichten van deze vrijgestelde prestaties; en

  • d.

    De terbeschikkingstelling van het personeel strekt er in hoofdzaak niet toe extra opbrengsten te verkrijgen door de uitlener in rechtstreekse mededinging met commerciële ondernemers die aan de heffing van belasting zijn onderworpen.

Bijlage

C

Vervallen.