Wet van 27 november 1968, houdende regelen inzake een minimumloon en een minimumvakantiebijslag

Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is bij de wet regelen te stellen inzake een minimumloon en een minimumvakantiebijslag;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

I

Algemene bepalingen

Artikel

1

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

Hoofdstuk

II

Minimumloon

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

De uitbetaling van het loon aan werknemers, wier dienstbetrekking niet op een arbeidsovereenkomst berust, geschiedt, voor wat het bedrag van het minimumloon betreft, telkens na een kwartaal, tenzij partijen een kortere uitbetalingstermijn zijn overeengekomen.

Artikel

10

Artikel

11

Indien bij publiekrechtelijke regeling of collectieve arbeidsovereenkomst een periode van afrekening, welke meerdere uitbetalingstermijnen omvat, is vastgesteld, wordt zodanige periode van afrekening voor de toepassing van artikel 8 als uitbetalingstermijn beschouwd. Een periode van afrekening kan ten hoogste twaalf maanden omvatten.

Artikel

12

Artikel

13

Vervallen

Artikel

14

Hoofdstuk

III

Minimumvakantiebijslag

Artikel

15

Artikel

16

Artikel

17

Artikel

18

Hoofdstuk

IV

Toezicht op de naleving

Artikel

18a

Artikel

18b

Vervallen

Hoofdstuk

V

Slotbepalingen

Artikel

18c

Artikel

19

Bedingen, die strijdig zijn met het bij of krachtens deze wet bepaalde, zijn nietig.

Artikel

20

Ieder vorderingsrecht tot betaling van vakantiebijslag als bedoeld in Hoofdstuk III verjaart na verloop van twee jaren na het tijdstip, waarop de uitbetaling had moeten geschieden.

Artikel

21

De werknemer kan aan deze wet geen aanspraken ontlenen over een periode, welke voorafgaat aan het tijdstip waarop zij in werking treedt.

Artikel

22

Onze Minister kan de bevoegdheden, hem bij de artikelen 10 en 12 van deze wet verleend, delegeren.

Artikel

23

Een wijziging als bedoeld in artikel 14, eerste lid, kan voor de eerste maal met ingang van 1 juli 1969 plaatsvinden.

Artikel

24

Deze wet kan worden aangehaald als: Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

Artikel

25

Deze wet treedt in werking met ingang van de tiende kalenderweek na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk
JULIANA
De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, B. ROOLVINK.
De Minister van Justitie, C. H. F. POLAK.