Artikel
1
1
Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
badinrichting: een voor het publiek of voor personen, behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën, toegankelijke plaats, welke is ingericht om te worden gebruikt voor het zwemmen of baden, tezamen met de daarbij behorende terreinen, gebouwen, getimmerten en uitrustingen;
badseizoen: tijdvak als bedoeld in artikel 2 van de zwemwaterrichtlijn;
bevoegd bestuursorgaan: bestuursorgaan dat bevoegd is een vergunning krachtens de artikelen 6.2 en 6.3 van de Waterwet te verlenen;
inspecteur: als zodanig bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaar;
locatie: plaats als bedoeld in artikel 1, derde lid, van de zwemwaterrichtlijn;
Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
zwemwaterprofiel: zwemwaterprofiel als bedoeld in artikel 6 van de zwemwaterrichtlijn;
zwemwaterrichtlijn: richtlijn 2006/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 februari 2006 betreffende het beheer van de zwemwaterkwaliteit en tot intrekking van Richtlijn 76/160/EEG (PbEU L 64).
2
Bij ministeriële regeling worden de aanvang en het einde van het badseizoen vastgesteld en kunnen andere tijdstippen en termijnen die bij de toepassing van deze wet regeling behoeven worden vastgesteld.
3
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de indeling van het zwemwater in de klassen slecht, aanvaardbaar, goed of uitstekend zoals bedoeld in artikel 5 van de zwemwaterrichtlijn.
4
De bevoegdheid tot het stellen van regels op grond van de artikelen 1, tweede en derde lid, 10b, vierde lid, 10ca, 10e, 10f en 11, vierde lid, kan slechts worden aangewend voor zover zulks noodzakelijk is ter implementatie van EG-richtlijnen.