Besluit van 4 september 1969, tot uitvoering van de artikelen 16, 17, 19, eerste lid, en 21 van de Kernenergiewet

Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Ministers van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 8 mei 1968, no. 668/372 W.J.A., gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, de Centrale Raad voor de Kernenergie gehoord;
De Raad van State gehoord (advies van 10 juli 1968, no. 42);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 3 september 1969, no. 669/609 W.J.A., uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

I

Inleidende bepalingen

Artikel

1

Artikel

1a

Het in artikel 1, eerste lid, onder b, van de wet bedoelde percentage van in splijtstoffen aanwezig uranium, plutonium of thorium is onderscheidenlijk een tiende, een tiende en drie, gerekend naar het gewicht.

Artikel

2

Dit besluit is niet van toepassing op het vervoeren, het voorhanden hebben bij opslag in verband met het vervoer en het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van splijtstoffen of ertsen.

Hoofdstuk

II

Aanvragen om vergunningen

§

1

Algemene bepalingen

Artikel

3

Artikel

3a

§

2

Aanvragen om een vergunning voor het voorhanden hebben of het zich ontdoen van splijtstoffen of ertsen

Artikel

4

Artikel

5

§

3

Aanvragen om een vergunning ten aanzien van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

11a

In gevallen waarin de vergunning betrekking heeft op het oprichten of wijzigen van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, dat tevens is aan te merken als een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet, bestaande uit een bouwactiviteit of het in stand houden van een bouwwerk, of een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet, verstrekt de aanvrager:

  • a.

    indien de aanvraag om die omgevingsvergunning tegelijk met de aanvraag om de vergunning krachtens de wet is ingediend, een afschrift van die aanvraag bij zijn aanvraag;

  • b.

    indien de aanvraag om die omgevingsvergunning niet tegelijk met de aanvraag om de vergunning krachtens de wet is ingediend, een afschrift van die aanvraag aan het bevoegd gezag gelijktijdig met de indiening van die aanvraag.

§

4

Aanvragen om een vergunning ten aanzien van een uitrusting als bedoeld in artikel 15, onder c, van de wet

Artikel

12

Vervallen

Artikel

13

Vervallen

Artikel

14

Vervallen

Hoofdstuk

III

Bepalingen betreffende beschikkingen ter zake van vergunningen als bedoeld in hoofdstuk II

§

1

Beschikkingen op de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is

Artikel

15

Bij de voorbereiding van beschikkingen met betrekking waartoe op grond van artikel 17 of 20, eerste lid, van de wet afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, worden – anders dan als adviseurs – betrokken:

  • a.

    in gevallen waarin de beschikking een inrichting als bedoeld in artikel 6 betreft, voor zover die inrichting is bestemd voor de productie van elektriciteit:

    • 1°.

      het college van gedeputeerde staten van de provincie, het bestuur van de veiligheidsregio en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de inrichting geheel of in hoofdzaak is of zal zijn gelegen;

    • 2°.

      de colleges van gedeputeerde staten van de provincies, de besturen van de veiligheidsregio’s en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten waarvan het gebied is gelegen op minder dan twintig kilometer van de plaats waar de inrichting gelegen is of zal zijn, en

    • 3°.

      de bestuursorganen die belast zijn met het waterkwaliteitsbeheer van een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in de bijlage bij de Omgevingswet dat gelegen is op minder dan twintig kilometer van de plaats waar de inrichting gelegen is of zal zijn;

  • b.

    in gevallen waarin de beschikking een inrichting betreft als bedoeld in artikel 6, voor zover die inrichting niet is bestemd voor de productie van elektriciteit, of als bedoeld in artikel 7 of 8:

    • 1°.

      het college van gedeputeerde staten van de provincie, het bestuur van de veiligheidsregio en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de inrichting geheel of in hoofdzaak is of zal zijn gelegen;

    • 2°.

      de colleges van gedeputeerde staten van de provincies, de besturen van de veiligheidsregio’s en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten waarvan het gebied is gelegen op minder dan tien kilometer van de plaats waar de inrichting gelegen is of zal zijn, en

    • 3°.

      de bestuursorganen die belast zijn met het waterkwaliteitsbeheer van een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in de bijlage bij de Omgevingswet dat gelegen is op minder dan tien kilometer van de plaats waar de inrichting gelegen is of zal zijn;

  • c.

    in gevallen waarin de beschikking een inrichting als bedoeld in artikel 9 betreft: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente of gemeenten, waar de inrichting gelegen is of zal zijn.

§

2

Beschikkingen op de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht alsmede afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer niet van toepassing zijn

Artikel

16

Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht alsmede afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer zijn niet van toepassing op de voorbereiding van beschikkingen ter zake van het voorhanden hebben of het zich ontdoen van splijtstoffen:

  • a.

    indien het betreft plutonium met een maximale activiteit van 37 gigabecquerel, mits dit plutonium op zodanige wijze is opgenomen in een omhulsel dat daardoor redelijkerwijze voldoende weerstand wordt geboden om elke verspreiding van of besmetting met dit plutonium te voorkomen;

  • b.

    indien het betreft verarmd uranium, natuurlijk uranium of natuurlijk thorium.

§

3

Weigering van vergunningen

Artikel

18

Hoofdstuk

IIIa

Algemene regels

§

1

Algemene bepalingen

Artikel

19

Artikel

20

Onze Minister en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen ten aanzien van inrichtingen als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet regels stellen waaraan het ontwerp en de bedrijfsvoering in verband met de voorkoming van schade moeten voldoen.

§

2

Nucleaire drukapparatuur

Artikel

21

§

3

De beveiliging van het voorhanden hebben en het zich ontdoen van splijtstoffen of ertsen en de beveiliging van inrichtingen als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet

Artikel

22

Artikel

22a

Artikel

22b

Artikel

22c

Artikel

22d

Artikel

22f

Artikel

22g

Artikel

22h

Met het oog op een goede uitvoering van de artikelen 22a tot en met 22g kunnen bij verordening van de Autoriteit nadere regels worden gesteld.

§

4

Beveiliging van splijtstoffen of ertsen door de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder a, van de wet

Artikel

22i

Artikel

22j

§

5

Toepassing van het Besluit zware ongevallen 2015

Artikel

23

§

6

Ontmantelingsplan

Artikel

25

De houder van een vergunning voor het oprichten, het in werking brengen of het in werking houden van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet beschikt over een ontmantelingsplan.

Artikel

26

Artikel

27

Artikel

28

De houder van een vergunning voor het oprichten, het in werking brengen of het in werking houden van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet handelt overeenkomstig het laatst goedgekeurde ontmantelingsplan.

Artikel

29

Artikel

30

Artikel

30a

Artikel

30b

Onze Minister en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen regels stellen met betrekking tot de wijze waarop de buitengebruikstelling en de ontmanteling van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet plaatsvinden.

Artikel

30c

De Autoriteit beslist op een aanvraag tot het intrekken van een vergunning voor het ontmantelen van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag.

Artikel

30d

§

7

Voorziening voor de opslag van splijtstof of erts bevattende afvalstoffen en radioactieve afvalstoffen

Artikel

30f

Artikel

30g

De vergunninghouder stelt de kosten die hij in rekening brengt voor het in werking houden van een inrichting waarin splijtstoffen worden opgeslagen als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, die op grond van artikel 42, derde lid, onderdeel e, door de Autoriteit is aangewezen, vast op een transparante, objectieve en niet-discriminerende wijze. Tot de kosten behoren ook kosten die de vergunninghouder maakt voor onderzoek en ontwikkeling voor het beheer van verbruikte splijtstoffen, zoals dit in het nationaal programma, bedoeld in artikel 40a, is opgenomen.

Hoofdstuk

IV

Regelen betreffende aan een vergunning als bedoeld in artikel 15 van de wet te verbinden voorschriften

§

1

Voorkoming van schade.

Artikel

31

Artikel

32

De houder van een vergunning voor een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, is verplicht de lozingen van radioactief materiaal te controleren en deze te rapporteren aan de Autoriteit overeenkomstig bij verordening van de Autoriteit gestelde regels.

Artikel

33

Ter voorkoming van schade of ter beperking van de kans op schade buiten de inrichting kunnen aan een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet ook andere voorschriften worden verbonden dan bedoeld in artikel 31, eerste lid.

Artikel

34

Vervallen

§

2

Veiligheid van de staat

Artikel

35

§

3

Bewaring van splijtstoffen en ertsen

Artikel

36

§

4

Energievoorziening

Artikel

37

Vervallen

Artikel

38

Vervallen

§

5

Het zeker stellen van de betaling van de vergoeding, aan derden toekomend voor schade, hun toegebracht

Artikel

39

Aan een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder b of c, van de wet, welke uitsluitend of mede betrekking heeft op een inrichting of uitrusting, waarop de Wet aansprakelijkheid kernongevallen dan wel de wet van 24 oktober 1973, houdende regelen inzake wettelijke aansprakelijkheid van exploitanten van nucleaire schepen (Stb. 536), van toepassing is, wordt met het oog op het zeker stellen van de betaling van de vergoeding, aan derden toekomend voor schade, hun toegebracht, het voorschrift verbonden tot het hebben en in stand houden van een zodanige verzekering of andere financiële zekerheid als waartoe de houder van de vergunning ingevolge die wettelijke regeling gehouden is.

§

6

Nakoming van internationale verplichtingen

Artikel

40

Hoofdstuk

IVa

Nationaal programma

Artikel

40a

Hoofdstuk

V

Vrijstellingen van het in artikel 15 van de wet vervatte verbod

§

1

Splijtstoffen en ertsen

Artikel

41

Artikel

41a

Het in artikel 15, onder a, van de wet vervatte verbod geldt niet voor handelingen met apparaten die een ingekapselde bron bevatten waarbij de bij of krachtens artikel 3.17 van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming vastgestelde waarde voor de activiteit en de activiteitsconcentratie wordt overschreden, op voorwaarde dat:

  • 1°.

    het apparaat behoort tot een bij verordening of beschikking van de Autoriteit goedgekeurd type;

  • 2°.

    het apparaat onder normale bedrijfsomstandigheden op 0,1 m van enige bereikbare buitenzijde daarvan geen hoger omgevingsdosisequivalenttempo veroorzaakt dan 1 microsievert per uur, en

  • 3°.

    de Autoriteit voorwaarden voor recycling of verwijdering heeft vastgesteld.

Artikel

42

Artikel

43

§

2

Inrichtingen

Artikel

44

Het in artikel 15, onder b, van de wet vervatte verbod geldt niet voor het oprichten, in werking brengen, in werking houden of wijzigen van een inrichting, waarin splijtstoffen kunnen worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt, dan wel splijtstoffen worden opgeslagen, in het geval, dat die inrichting niet is bestemd en niet wordt gebruikt voor een met de splijtstoffenkringloop verband houdend vervaardigingsproces of voor het voorhanden hebben van andere dan onbestraalde splijtstoffen en:

  • a.

    de voorhanden splijtstoffen geen plutonium of verrijkt uranium bevatten, dan wel

  • b.

    de grootste hoeveelheid splijtstoffen, die te eniger tijd in de inrichting voorhanden wordt gehouden, niet meer bevat dan 375 gram plutonium-239, plutonium-241 of uranium-233, dan wel niet meer dan 600 gram uranium-235, met dien verstande, dat bij aanwezigheid van meer dan een van deze nucliden de som van de breuken, verkregen door het aantal grammen van ieder dier nucliden te delen door de voor dat nuclide hiervoor vastgestelde maximale hoeveelheid, niet groter mag zijn dan 1.

Hoofdstuk

Va

Aanvragen om goedkeuring van financiële zekerheid en aanwijzing van nucleaire inrichtingen zonder kernreactor als bedoeld in artikel 15f van de wet

Artikel

44a

Artikel

44b

Artikel

44c

Artikel

44d

Artikel

44e

Hoofdstuk

VI

Slotbepalingen

Artikel

45

Onze Ministers van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Volksgezondheid zijn belast met de uitvoering van dit besluit, dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Economische Zaken, L. DE BLOCK.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. J. H. KRUISINGA.
De Minister van Justitie, C. H. F. POLAK.

Bijlage

1

behorende bij de artikelen 1 en 22, derde lid, onder a, van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen

Splijtstoffen en ertsen als bedoeld in artikel 22 zijn:

  • 1.

    Onbestraald plutonium in hoeveelheden van meer dan 15 gram, tenzij het isotoopgehalte aan plutonium-238 meer bedraagt dan 80%

  • 2.

    Onbestraald uranium, verrijkt tot 20% uranium-235 of meer, in hoeveelheden van meer dan 15 gram

  • 3.

    Onbestraald uranium, verrijkt tot 10% uranium-235 of meer, maar tot minder dan 20% uranium-235, in hoeveelheden van meer dan 1 kilogram

  • 4.

    Onbestraald uranium, verrijkt tot boven het natuurlijk gehalte, maar tot minder dan 10% uranium-235, in hoeveelheden van 10 kilogram of meer

  • 5.

    Onbestraald uranium-233 in hoeveelheden van meer dan 15 gram

  • 6.

    Bestraalde splijtstoffen

Bijlage

2

behorende bij artikel 22, derde lid, onder b, van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen

De maximale waarde voor de hoeveelheid radioactiviteit geëmitteerd naar de lucht bedraagt het radiologische equivalent van 10 terabecquerels I-131.

Dit radiologische equivalent wordt bepaald met behulp van onderstaande tabel. Hierbij wordt de activiteit van ieder geëmitteerd isotoop vermenigvuldigd met de daarbij in de tabel aangegeven factor. Vervolgens worden de aldus gevonden waarden gesommeerd.

Tabel met vermenigvuldigingsfactor per isotoop

Am-241

8000

Co-60

50

Cs-134

3

Cs-137

40

H-3

0,02

I-131

1

Ir-192

2

Mn-54

4

Mo-99

0,08

P-32

0,2

Pu-239

10000

Ru-106

6

Sr-90

20

Te-132

0,3

U-235(S)

1000

U-235(M)1

600

U-235(F)1

500

U-238(S)1

900

U-238(M)1

600

U-238(F)1

400

U nat

1000

Edelgassen

0

1 Long-absorptieklassen: S – langzaam; M – gemiddeld; F – snel. Bij onduidelijkheid wordt de meest conservatieve waarde gebruikt.

Maximale waarden voor de effectieve dosis ontvangen door een lid van de bevolking of een werknemer:

– een effectieve dosis, met een waarschijnlijk optreden van een dodelijk deterministisch effect voor 1 of meer leden van de bevolking of werknemers;

– een effectieve dosis met een waarschijnlijk optreden van een niet- dodelijke deterministisch effect voor 3 of meer leden van de bevolking of werknemers;

– een effectieve dosis van 200 mSv voor 10 of meer leden van de bevolking of werknemers;

– een effectieve dosis van 10 mSv voor 100 of meer leden van de bevolking;

– een effectieve dosis van 20 mSv voor 100 of meer werknemers.