Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 10 mei 1971, Directoraat-Generaal van de Volksgezondheid, Hoofdafd. Verz., No. 112.037;
De Raad van State gehoord (advies van 9 juni 1971, no. 15);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne van 15 juli 1971, Directoraat-Generaal van de Volksgezondheid, Hoofdafd. Verz. nr. 114.900;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel
1
1
Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
a.
tehuis: een in Nederland gelegen tehuis, niet zijnde een inrichting toegelaten of voorlopig toegelaten overeenkomstig artikel 8 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, hetwelk een capaciteit heeft van ten minste 10 bedden welke zijn bestemd om aan zieken dan wel gehandicapten behandeling dan wel verpleging of verzorging te verschaffen.
De verzekerde, die gedurende de dag en nacht verblijft in een tehuis, heeft met inachtneming van hetgeen nader in dit besluit is bepaald aanspraak op vergoeding wegens kosten ter zake van het verblijf in dat tehuis, indien en zolang:
hij uitsluitend wegens plaatsgebrek niet in een inrichting als bedoeld onder a is opgenomen;
c.
hij het uitvoeringsorgaan, bedoeld in artikel 3, schriftelijk heeft gemachtigd de hem ingevolge dit besluit toekomende vergoeding namens hem aan derden uit te betalen.
2
Onze Minister kan bij ministeriële regeling bepalen dat het eerste lid in daarbij aan te wijzen gebieden niet van toepassing is.
Hij gaat daartoe niet over dan nadat hem is gebleken, dat de inrichtingen van de desbetreffende categorie in het betrokken gebied naar redelijke maatstaven gemeten voldoende gelegenheid bieden tot opneming van verzekerden voor wie een indicatie bestaat als in het eerste lid bedoeld.
3
Een beschikking krachtens het tweede lid treedt niet eerder in werking dan nadat drie maanden zijn verstreken na haar bekendmaking in de Staatscourant.
4
De regionale contactkantoren, bedoeld in het Besluit van de Ziekenfondsraad van 26 augustus 1971 (Stcrt. 1971, 169) welke in het aangewezen gebied werkzaam zijn, dragen zorg, dat de verzekerden wie het aangaat zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van een beschikking krachtens het tweede lid, bericht ontvangen in welke erkende inrichting(en) zij kunnen worden opgenomen.
Artikel
3
1
De in artikel 2 bedoelde vergoeding wordt door of namens de verzekerde aangevraagd bij het uitvoeringsorgaan, waarbij hij voor de toepassing van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is ingeschreven.
2
Het uitvoeringsorgaan gaat slechts tot toekenning van de in artikel 2 bedoelde vergoeding over na te hebben vastgesteld, dat
a.
voor de verzekerde een indicatie bestaat voor opneming en verder verblijf in een verpleeg- onderscheidenlijk zwakzinnigeninrichting en dat
b.
metterdaad geen opneming en verder verblijf kunnen plaatsvinden in een erkende of voorlopig erkende verpleeg- onderscheidenlijk zwakzinnigeninrichting, welke op redelijke afstand is gelegen van de woonplaats van de verzekerde.
Artikel
4
Indien na toekenning van de in artikel 2 bedoelde vergoeding naar het oordeel van het uitvoeringsorgaan opneming en verder verblijf kunnen plaatsvinden in een der erkende of voorlopig erkende verpleeg- onderscheidenlijk zwakzinnigeninrichtingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, sub b, wordt deze vergoeding beëindigd, doch niet dan nadat het uitvoeringsorgaan de mogelijkheid van verblijf in een met name aan te duiden erkende of voorlopig erkende inrichting ter kennis heeft gebracht van de verzekerde en aan deze voldoende gelegenheid is geboden tot overplaatsing naar die erkende of voorlopig erkende inrichting.
Artikel
5
De in artikel 2 bedoelde vergoeding is gelijk aan het voor het verblijf in het tehuis aan de verzekerde in rekening gebrachte tarief, doch uitsluitend voor zover dit tarief:
a.
niet in strijd met enig wettelijk voorschrift is vastgesteld;
b.
niet omvat kosten, verband houdende met de verstrekking van onderwijs, kleedgeld en zakgeld;
c.
is gebaseerd op plaatsing in de laagste klasse;
d.
geen elementen bevat, welke op grond van de in artikel 8 bedoelde nadere regelen niet bij de berekening van de vergoeding in aanmerking behoren te worden genomen.
Artikel
6
1
In de kosten wegens verblijf in een tehuis is door verzekerden behorende tot daarvoor aan te wijzen groepen van verzekerden van 65 jaar en ouder een bijdrage verschuldigd.
Voorts kan van verzekerden beneden de 65 jaar, die ter zake van het verblijf in een tehuis aanspraak hebben op een vergoeding als bedoeld in artikel 2, eveneens een bijdrage in de kosten daarvan worden geheven.
2
De bijdrage, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld met toepassing van het Bijdragebesluit zorg.
Artikel
7
Het centraal betaalkantoor draagt namens de uitvoeringsorganen zorg voor de betaling van de in artikel 2 bedoelde vergoeding.
Artikel
8
1
Het College zorgverzekeringen kan met betrekking tot de uitvoering van dit besluit nadere en zo nodig van dit besluit afwijkende regelen stellen. Daarbij kan tevens worden bepaald door welke instellingen en onder welke regelen de administratie wordt verricht.
2
De kosten welke het centraal betaalkantoor en de instellingen, bedoeld in de tweede volzin van het eerste lid, voor de uitvoering van hun taken maken, worden gedekt door uitkeringen uit het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten volgens het bepaalde bij en krachtens het Besluit financiering uitvoeringsorganisatie Bijzondere Ziektekostenverzekering.
Onverminderd het tweede lid kan het College zorgverzekeringen regels stellen over de wijze waarop het centraal betaalkantoor en de instellingen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, tweede volzin, hun werkzaamheden uitvoeren.
Artikel
9a
Vervallen
Artikel
10
Dit besluit kan worden aangehaald als Besluit regeling vergoeding Bijzondere Ziektekostenverzekering.
Artikel
11
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 oktober 1971.
Onze Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne is belast met de uitvoering van dit besluit, dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en de Algemene Rekenkamer.
Porto Ercole
JULIANA.
De Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne,L. B. J. STUYT.