Besluit van 30 juni 1976, houdende vaststelling van een algemene maatregel van Rijksbestuur ter uitvoering van artikel 77, tweede lid, van de Grondwet

Gratieregeling 1976

Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 14 november 1974, Stafafdeling Wetgeving Publiekrecht, nr. 523/674;
Overwegende, dat het wenselijk is, ter uitvoering van artikel 77, tweede lid, van de Grondwet, de regels voor de behandeling van en de beschikking op verzoekschriften om gratie te herzien en voorschriften vast te stellen omtrent de verlening van gratie onder voorwaarden;
De Raad van State van het Koninkrijk gehoord (advies van 15 januari 1975, nr. 1);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie en de Staatssecretaris van Justitie van 2 juni 1976, Stafafdeling Wetgeving Publiekrecht, nr. 126/676;
De bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel

1

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

De rechter zendt zijn advies, met daarbij gevoegd het verslag van het openbaar ministerie, aan Onze Minister.

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Onze Minister zendt de verzoekschriften die niet overeenkomstig het vorige artikel zijn afgedaan aan Ons toe met zijn voordracht omtrent het op het verzoek te nemen besluit. Bijgevoegd wordt het rechterlijk advies en het verslag van het openbaar ministerie met de daarbij behorende bescheiden en opgaven.

Artikel

10

Indien het wenselijk is dat enige andere Minister wordt gehoord, voordat op het verzoekschrift wordt beschikt, wint Onze Minister diens gevoelen in. De ambtsbrief van die Minister wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 8, bij de aan Ons toe te zenden stukken gevoegd, ofwel wordt door Onze Minister en die Minister aan Ons een gemeenschappelijke voordracht gedaan.

Artikel

11

Indien Wij of Onze Minister dit wenselijk achten, wordt, behalve het advies van de in artikel 2 onderscheidenlijk artikel 3 aangewezen rechter, ook het advies ingewonnen van de Kamer voor strafzaken van de Hoge Raad der Nederlanden. Dit advies wordt bij de in artikel 9 bedoelde stukken gevoegd.

Artikel

12

Naar aanleiding van een verzoekschrift om gratie kan zowel Onze Minister als de rechter en het openbaar ministerie omtrent de veroordeelde inlichtingen inwinnen bij de daarvoor in aanmerking komende autoriteiten, instellingen en personen. Indien de ontvangen inlichtingen daartoe naar het oordeel van Onze Minister aanleiding geven, kan hij nader advies inwinnen van de rechter die de straf heeft opgelegd. De artikelen 4-7 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel

13

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

16

Wij kunnen, op voorstel van Onze Minister, de voorwaarden, gedurende de proeftijd of gedurende de tijd dat deze is geschorst, aanvullen, wijzigen of opheffen.

Artikel

17

Artikel

18

Artikel

19

Artikel

20

Artikel

21

De artikelen 1-19 blijven van toepassing, indien een door de rechter opgelegde straf bij wege van gratie is verminderd, dan wel veranderd in een andere straf, en daarvan alsnog vermindering of kwijtschelding wordt verzocht.

Artikel

22

Artikel

23

In gevallen waarin, op het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt, nog moet worden beslist op een vóór dat tijdstip ingediend verzoekschrift om gratie, blijven de op dat tijdstip vervallende bepalingen van toepassing op de te volgen procedure.

Artikel

24

Dit besluit kan worden aangehaald als "Gratieregeling 1976".

Lasten en bevelen, dat dit besluit, met de nota van toelichting, in het Staatsblad en het Publikatieblad van de Nederlandse Antillen zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State van het Koninkrijk.

Soestdijk
Juliana
De Minister van Justitie, Van Agt
De Staatssecretaris van Justitie, H. J. Zeevalking
De Minister van Justitie a.i., De Gaay Fortman