Besluit van 30 juni 1976, houdende vaststelling van een algemene maatregel van Rijksbestuur ter uitvoering van artikel 77, tweede lid, van de Grondwet
Gratieregeling 1976
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel
2
1
Omtrent verzoekschriften, overeenkomstig de wettelijke voorschriften ingediend, om vermindering, verandering of kwijtschelding van straffen, door vonnis, arrest of sententie van een Nederlandse rechter opgelegd, wordt door Onze Minister, voordat daarop wordt beschikt, het advies ingewonnen van de rechter die de straf heeft opgelegd. Verzoekschriften die niet bij Ons zijn ingediend worden, voordat het advies van de rechter wordt ingewonnen, aan Ons voorgelegd.
2
Voor de toepassing van het voorgaande lid wordt de rechter die in hoger beroep een vonnis ten aanzien van de strafoplegging heeft bevestigd, aangemerkt als de rechter die de straf heeft opgelegd.
3
De voorgaande leden blijven buiten toepassing indien het verzoekschrift is voorafgegaan door een eerder verzoekschrift om gratie van dezelfde straf, waarop binnen één jaar voor de indiening van het tweede verzoekschrift is beschikt, tenzij in het latere verzoekschrift nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd.
Artikel
3
Artikel
4
1
De krachtens de voorgaande artikelen aangewezen rechter, aan wie een verzoekschrift om gratie door tussenkomst van Onze Minister is toegezonden, stelt het onverwijld in handen van het openbaar ministerie, ten einde daarover verslag te doen en een oordeel te geven over de beslissing die op het verzoekschrift ware te nemen.
2
Het openbaar ministerie draagt zorg dat de tenuitvoerlegging van de straf waarvan gratie is verzocht, wordt of blijft opgeschort, overeenkomstig de te dien aanzien geldende wettelijke voorschriften.
3
Indien naar het oordeel van het openbaar ministerie aanleiding bestaat de tenuitvoerlegging van de straf op te schorten of te schorsen met toepassing van artikel 560a van het Wetboek van Strafvordering, doet het daaromtrent onverwijld een voorstel aan Onze Minister.
Artikel
5
Artikel
6
De rechter zendt zijn advies, met daarbij gevoegd het verslag van het openbaar ministerie, aan Onze Minister.
Artikel
7
2
Zo het rechterlijk advies niet met eenparigheid van stemmen is vastgesteld, wordt het gevoelen van de minderheid met de daarvoor aangevoerde gronden en de verhouding der stemmen in het advies medegedeeld, indien het college dit in het belang van de zaak nuttig acht, een lid van de minderheid dit verlangt of daartoe van Onzentwege het verzoek is gedaan.
Artikel
8
1
Tenzij Wij anders hebben bepaald, is Onze Minister gemachtigd afwijzend op een verzoekschrift om gratie te beschikken, indien hij meent dat het niet voor inwilliging in aanmerking komt en tevens
-
a.
het rechterlijk advies afwijzend luidt, dan wel
-
b.
de inwinning van het rechterlijk advies op grond van artikel 2, derde lid, achterwege is gebleven.
2
Het eerste lid, aanhef en onder a, blijft buiten toepassing, indien het verzoekschrift een of meer vrijheidsstraffen betreft met een gezamenlijke duur van zes jaar of langer dan wel indien gebleken is dat het rechterlijk advies niet met eenparigheid van stemmen is vastgesteld. Het bepaalde in het eerste lid blijft tevens buiten toepassing, indien overeenkomstig artikel 10, eerste volzin, het gevoelen van een andere Minister is ingewonnen, en deze blijk geeft van een van Onze Minister afwijkend gevoelen over de op het verzoekschrift te nemen beschikking.
Artikel
9
Onze Minister zendt de verzoekschriften die niet overeenkomstig het vorige artikel zijn afgedaan aan Ons toe met zijn voordracht omtrent het op het verzoek te nemen besluit. Bijgevoegd wordt het rechterlijk advies en het verslag van het openbaar ministerie met de daarbij behorende bescheiden en opgaven.
Artikel
10
Indien het wenselijk is dat enige andere Minister wordt gehoord, voordat op het verzoekschrift wordt beschikt, wint Onze Minister diens gevoelen in. De ambtsbrief van die Minister wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 8, bij de aan Ons toe te zenden stukken gevoegd, ofwel wordt door Onze Minister en die Minister aan Ons een gemeenschappelijke voordracht gedaan.
Artikel
11
Indien Wij of Onze Minister dit wenselijk achten, wordt, behalve het advies van de in artikel 2 onderscheidenlijk artikel 3 aangewezen rechter, ook het advies ingewonnen van de Kamer voor strafzaken van de Hoge Raad der Nederlanden. Dit advies wordt bij de in artikel 9 bedoelde stukken gevoegd.
Artikel
12
Naar aanleiding van een verzoekschrift om gratie kan zowel Onze Minister als de rechter en het openbaar ministerie omtrent de veroordeelde inlichtingen inwinnen bij de daarvoor in aanmerking komende autoriteiten, instellingen en personen. Indien de ontvangen inlichtingen daartoe naar het oordeel van Onze Minister aanleiding geven, kan hij nader advies inwinnen van de rechter die de straf heeft opgelegd. De artikelen 4-7 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel
13
1
Gratie kan worden verleend onder voorwaarden die het gedrag van de veroordeelde betreffen. Deze voorwaarden mogen de godsdienstige en staatkundige vrijheid niet beperken.
2
Een van de voorwaarden kan zijn de betaling van een bepaalde geldsom die aan de Staat vervalt. Mede kan de voorwaarde worden gesteld, dat de veroordeelde de door het strafbare feit veroorzaakte schade geheel of voor een bepaald gedeelte zal vergoeden.
3
Bij de toepassing van het vorige lid bepaalt Onze Minister de plaats waar en de termijn waarbinnen de geldsom moet worden betaald, onderscheidenlijk de schade moet worden vergoed. Hij kan betaling in termijnen toestaan. Hij kan de gestelde termijn of termijnen verlengen met dien verstande dat de totale tijdsduur een tijdvak van twee jaar niet mag overschrijden. De termijn of eerste termijn vangt aan zodra de in artikel 18, derde lid, bedoelde betekening is geschied.
4
Voor zover dit bij het besluit waarbij gratie is verleend is bepaald, houdt het openbaar ministerie onderscheidenlijk - indien het vonnis is uitgesproken met toepassing van de bijzondere strafbepalingen voor minderjarigen - de raad voor de kinderbescherming toezicht op de naleving van de gestelde voorwaarden.
Artikel
14
1
Tenzij geen andere voorwaarden zijn gesteld dan die bedoeld in artikel 13, tweede lid, zijn de voorwaarden van kracht gedurende een door Onze Minister te bepalen proeftijd. Onze Minister kan deze proeftijd verkorten of verlengen. Deze proeftijd bedraagt bij veroordelingen wegens misdrijf ten hoogste drie jaren en overigens ten hoogste twee jaren. Is de veroordeling uitgesproken met toepassing van de bijzondere strafbepalingen voor minderjarigen, dan bedraagt de proeftijd ten hoogste twee jaren en eindigt hij van rechtswege wanneer de veroordeelde meerderjarig wordt.
2
De proeftijd gaat in zodra de in artikel 18, derde lid, bedoelde betekening is geschied. Hij loopt niet gedurende de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen.
Artikel
15
1
Onze Minister kan aan een vereniging of stichting als bedoeld in artikel 4 van de Reclasseringsregeling 1970 dan wel aan bijzondere, door hem aangewezen, ambtenaren opdracht geven de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen. Een dergelijke opdracht kan, indien de veroordeling is uitgesproken met toepassing van de bijzondere strafbepalingen voor minderjarigen, ook worden gegeven aan een rechtspersoon als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Wet op de jeugdhulpverlening.
Artikel
16
Wij kunnen, op voorstel van Onze Minister, de voorwaarden, gedurende de proeftijd of gedurende de tijd dat deze is geschorst, aanvullen, wijzigen of opheffen.
Artikel
17
1
Indien de voorwaarden niet worden nageleefd, kunnen Wij op voorstel van Onze Minister het besluit waarbij gratie is verleend herroepen. Deze herroeping vindt niet plaats dan nadat de veroordeelde, alsmede, zo deze nog minderjarig is en de veroordeling is uitgesproken met toepassing van de bijzondere strafbepalingen voor minderjarigen, degenen die het gezag over hem uitoefenen, zo enigszins mogelijk, door het openbaar ministerie zijn gehoord en het van dat verhoor opgemaakte proces-verbaal aan Ons is overgelegd.
2
De herroeping kan niet meer plaatshebben, wanneer sedert het einde van de proeftijd een termijn van drie maanden is verstreken, tenzij de veroordeelde vóór de afloop daarvan ter zake van een gedurende de proeftijd begaan strafbaar feit is vervolgd en de vervolging met een onherroepelijke strafbaarverklaring eindigt. Alsdan kan nog ter zake van het begaan van dat feit binnen drie maanden, nadat de strafbaarverklaring onherroepelijk is geworden, de herroeping geschieden.
3
In geval van herroeping wordt de geldsom teruggegeven, die ter voldoening aan een bij het herroepen besluit gestelde voorwaarde aan de Staat was betaald. Indien gedeeltelijke betaling heeft plaatsgehad, kan nochtans bij de herroeping worden bepaald dat het gestorte bedrag niet wordt teruggegeven, onder vermindering van de duur van de te ondergane vrijheidsstraf naar evenredigheid.
Artikel
18
1
Wanneer Wij gunstig op een verzoekschrift om gratie hebben beschikt, wordt afschrift van Ons besluit aan de veroordeelde uitgereikt en de verzoeker, zo deze een ander is, van de gratieverlening in kennis gesteld.
2
Wanneer het verzoek wordt afgewezen stelt Onze Minister de veroordeelde en de verzoeker, zo deze een ander is, daarvan in kennis.
3
Wanneer gratie is verleend onder voorwaarden, wordt de inhoud van die voorwaarden betekend aan de veroordeelde en aan degene die met het verlenen van hulp en steun is belast. Indien de voorwaardelijke gratieverlening een veroordeling betreft welke is uitgesproken met toepassing van de bijzondere strafbepalingen voor minderjarigen, geschiedt de betekening tevens aan degenen die het gezag over de minderjarigen uitoefenen. Van iedere aanvulling, wijziging of opheffing van de voorwaarden, dan wel van de herroeping van een besluit waarbij gratie is verleend, wordt eveneens op deze wijze kennis gegeven. De betekening geschiedt aan de veroordeelde in persoon.
Artikel
19
1
Indien bijzondere omstandigheden Onze Minister aanleiding geven om, zonder dat een daartoe strekkend verzoekschrift is ingediend, een voorstel tot gratieverlening in overweging te nemen, wordt het advies ingewonnen van de in artikel 2 onderscheidenlijk artikel 3 aangewezen rechter. Tenzij, met Onze machtiging, Onze Minister anders bepaalt, zijn de artikelen 4-7, 9-12 en 20 bij het inwinnen van het advies van toepassing.
2
Wanneer in zodanig geval gratie wordt verleend, zijn de artikelen 13-17 en 18, eerste, derde en vierde lid, van toepassing.
Artikel
20
1
Indien een verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van gratie van de doodstraf, opgelegd door vonnis of sententie van de militaire rechter, wordt daarop, behalve de in artikel 2 onderscheidenlijk artikel 3 aangewezen rechter, gehoord de Hoge Raad, die zijn advies in een algemene vergadering vaststelt.
2
Strekt het verzoekschrift tot het verkrijgen van gratie van de doodstraf, opgelegd door een vonnis van een krachtens de Wet Oorlogsstrafrecht aangewezen bijzondere rechtbank, dan wordt, behalve het advies van die rechtbank, het advies ingewonnen van het Bijzondere Hooggerechtshof.
3
Ten aanzien van de in dit artikel bedoelde verzoekschriften blijft artikel 8, eerste lid, buiten toepassing.
Artikel
21
De artikelen 1-19 blijven van toepassing, indien een door de rechter opgelegde straf bij wege van gratie is verminderd, dan wel veranderd in een andere straf, en daarvan alsnog vermindering of kwijtschelding wordt verzocht.
Artikel
22
2
Op het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt vervalt het Koninklijk besluit van 13 december 1887, Stb. 215 "Gratiebesluit", alsmede het Koninklijk besluit van 21 oktober 1856, nr. 82, houdende eene Instructie voor het Departement van Justitie nopens de afwijzing van sommige verzoeken om gratie.
Artikel
23
In gevallen waarin, op het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt, nog moet worden beslist op een vóór dat tijdstip ingediend verzoekschrift om gratie, blijven de op dat tijdstip vervallende bepalingen van toepassing op de te volgen procedure.
Artikel
24
Dit besluit kan worden aangehaald als "Gratieregeling 1976".
Lasten en bevelen, dat dit besluit, met de nota van toelichting, in het Staatsblad en het Publikatieblad van de Nederlandse Antillen zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State van het Koninkrijk.