De in de aanhef van het eerste lid bedoelde meetmiddelen worden hierna aangeduid als ‘gewichtscontrolemachines’, onderscheidenlijk ‘gewichtssorteermachines’, dan wel als ‘machines’.
Artikel
2
De bepalingen van de bij deze regeling behorende bijlage moeten in acht worden genomen:
a.
bij het aanvragen en het verrichten van het onderzoek tot EEG-modelgoedkeuring en bij de eerste EEG-ijk;
b.
bij de herkeuring en bij het onderzoek, bedoeld in artikel 16, eerste lid, of 29c van de wet, van gewichtscontrole- of gewichtssorteermachines, die EEG-geijkte meetmiddelen zijn of kennelijk EEG-geijkte meetmiddelen zijn geweest;
c.
bij het onderzoek, bij het onderzoek, bedoeld in artikel 16, eerste lid, of 29c van de wet, van gewichtscontrole- of gewichtssorteermachines, die voldoen aan het bepaalde in artikel 25, eerste lid, van het Algemeen EEG-IJkbesluit (Stb. 1978, 168) maar ingevolge het tweede lid van dat artikel niet als EEG-geijkte meetmiddelen worden aangemerkt.
Deze beschikking wordt in de Staatscourant bekendgemaakt.
2
Zij treedt in werking met ingang van 1 mei 1981.
's-Gravenhage
De Staatssecretaris van Economische Zaken, Th. M.Hazekamp
Hoofdstuk
I
Definities en terminologie
1
Algemene definities
Gewichtscontrolemachines en gewichtssorteermachines zijn machines die voorwerpen naar gelang van hun massa in twee of meer groepen onderverdelen.
1.1. Gewichtscontrolemachines
Machines die voorwerpen waarvan de massa varieert om een vooraf bepaalde waarde, nominale massa genoemd, onderverdelen.
De taak van een gewichtscontrolemachine is de voorwerpen in twee of meer groepen onder te verdelen, volgens de waarde van het verschil tussen hun massa en de nominale massa.
1.2. Gewichtssorteermachines
Machines die voorwerpen met verschillende massa, waarvoor geen nominale massa is vastgesteld, onderverdelen.
De taak van een gewichtssorteermachine is de voorwerpen in te delen in verschillende groepen, die ieder worden gekenmerkt door een gegeven massa-interval.
2
Terminologie
2.1. Indeling volgens de controle- of sorteermethode
2.1.1. Machines die de voorwerpen verdelen in groepen die de machine gescheiden verlaten.
2.1.2. Machines die de voorwerpen onderverdelen door ieder voorwerp een merkteken te geven waardoor de groep waartoe het voorwerp behoort, gekenmerkt wordt.
2.1.3. Machines die het aantal voorwerpen van elke groep tellen zonder deze voorwerpen van elkaar te scheiden.
2.1.4. Machines die voor elk voorwerp van een groep een visueel of auditief signaal geven zonder deze voorwerpen van elkaar te scheiden.
2.2. Indeling naar de werkwijze
2.2.1. Continu werkende gewichtscontrole- of gewichtssorteermachines
Machines met continue verplaatsing van de lasten.
De lasten worden in een continue beweging op de lastdrager gebracht en de informatie omtrent de massa wordt tijdens deze beweging verkregen.
2.2.2. Discontinu werkende gewichtscontrole- of gewichtssorteermachines
Machines met discontinue verplaatsing van de lasten.
De lasten worden in een discontinue beweging op de lastdrager gebracht en de informatie omtrent de massa wordt verkregen terwijl de last stilstaat.
2.3. Onderdelen
2.3.1. Meetsysteem
2.3.1.1. Weegcel
Inrichting die informatie geeft over de massa van de last die moet worden gecontroleerd of gesorteerd. Deze cel kan een niet-automatisch weegwerktuig of een deel van een niet-automatisch weegwerktuig zijn.
Zij omvat een lastdrager, een lastvereffeningsinrichting, en eventueel een aanwijsinrichting die bijvoorbeeld de waarde van de massa van de last of het verschil tussen die waarde en een referentiewaarde aangeeft in eenheden van massa.
2.3.1.2. Startinrichting
Inrichting die de opdracht geeft de informatie over de massa in te winnen.
2.3.1.3. Verwerkingsinrichting
Inrichting die de gegevens van de weegcel in een signaal omzet en dat signaal verwerkt tot een controle- of sorteeropdracht.
2.3.1.4. Aanwijsinrichting
Inrichting die ten minste één van de volgende inlichtingen verschaft:
de massa van de gecontroleerde last,
het verschil tussen deze massa en een referentiewaarde,
de groep waartoe de gecontroleerde of gesorteerde last behoort.
2.3.2. Lastentransporteur
Inrichting waarmee de lasten op de lastdrager worden gebracht en ervan worden afgevoerd.
Deze inrichting kan deel uitmaken van de weegcel.
2.3.3. Instelinrichting
Inrichting met behulp waarvan de massagrenswaarden van de groepen kunnen worden ingesteld.
2.3.4. Sorteerinrichting
Inrichting waarmee de lasten automatisch in verschillende groepen worden verdeeld, Deze inrichting behoeft geen onderdeel van de machine te zijn.
2.3.5. Terugkoppelinrichting
Inrichting die de instelling van het toestel dat de lasten vóór de gewichtscontrolemachine samenstelt, automatisch corrigeert aan de hand van de controleresultaten.
2.3.6. Telwerk
Inrichting die het aantal lasten dat de lastdrager is gepasseerd, aangeeft (lastentelwerk) of die het aantal lasten van elk van de groepen telt (groepentelwerk).
2.4. Standaardproeflast
De standaardproeflast is de last waarmee de standaardgrensonscherpte (Us), onder de voorwaarden van 7.2.1. wordt bepaald,
2.5. Metrologische kenmerken
2.5.1. Nominaal instelpunt
In eenheden van massa uitgedrukte waarde die door de bediener met behulp van de instelinrichting tevoren wordt gekozen als grens tussen twee opeenvolgende groepen.
2.5.2. Werkelijk instelpunt
In eenheden van massa uitgedrukte waarde waarbij voor dezelfde last, twee verschillende beslissingen met dezelfde waarschijnlijkheid kunnen worden genomen.
2.5.3. Instelbereik
Gebied waarbinnen een nominaal instelpunt kan worden ingesteld voor een gegeven nominale massa van de lasten.
2.5.4. Instelinterval (Breedte van een groep)
In eenheden van massa uit gedrukt interval tussen opeenvolgende nominale instelpunten.
2.5.5. Instelfout
Verschil tussen de waarde van het nominale en het werkelijke instelpunt.
2.5.6. Gewichtsklasse
Groep van lasten die in een gegeven interval vallen. Bij n instelpunten is het gehele lastengebied, van nul tot oneindig, in (n+1) gewichtsklassen verdeeld.
2.5.7. Minimaal weegvermogen
Waarde van de belasting beneden welke de machine eventueel niet meer in staat is om de last op juiste wijze te identificeren of in te delen in de groep waartoe hij behoort.
2.5.8. Grensonscherpte
In eenheden van massa uitgedrukte waarde van het interval waarin de beslissing van de machine onbepaald is.
2.5.8.1. Standaardgrensonscherpte (Us)
Door de fabrikant opgegeven, in eenheden van massa uitgedrukte waarde van het interval waarin de machine twee verschillende beslissingen kan nemen voor een standaardproeflast en een gegeven werksnelheid.
2.5.8.2. Nominale grensonscherpte (Un)
Door de fabrikant opgegeven, in eenheden van massa uitgedrukte waarde van het interval waarin de machine twee verschillende beslissingen kan nemen voor een gegeven produkt en een gegeven werksnelheid.
2.5.8.3. Werkelijke grensonscherpte (Ua)
Door de ijkinstelling of een ijkbevoegde geconstateerde, in eenheden van massa uitgedrukte waarde van het interval waarin de machine twee verschillende beslissingen kan nemen voor een standaardproeflast of een gegeven produkt en een gegeven werksnelheid,
De conventionle waarde is gelijk aan 6 σ (van –3 σ tot +3 σ); σ is de standaarddeviatie.
2.5.9. Gewichtscontrole- of sorteersnelheid (Werksnelheid)
Aantal lasten die per eenheid van tijd op hun massa worden gecontroleerd of gesorteerd.
2.5.10. Lengte van de last
Lengte van de last, gemeten in de verplaatsingsrichting.
2.5.11. Weegtijd
Tijd die verloopt vanaf het ogenblik waarop de last zich volledig op de lastdrager bevindt tot het ogenblik waarop de informatie omtrent de massa wordt verstrekt.
2.5.12. Responsietijd
Tijd die verloopt tussen het ogenblik waarop de last zich volledig op de lastdrager bevindt en het ogenblik waarop het verschil tussen de op dat ogenblik bestaande en de uiteindelijke informatie van de weegcel, minder de Un bedraagt.
2.6. Het verband tussen de metrologische kenmerken, bedoeld in de punten 2.5.1.–2.5.4. en 2.5.8., wordt weergegeven in de onderstaande schematische voorstelling.
Hoofdstuk
II
Metrologische voorschriften
3
Algemeen
3.1. Afleeseenheid van de weegcel
Indien de weegcel een in eenheden van massa onderverdeelde aanwijsinrichting heeft, moeten de afleeseenheid en de ijkeenheid hiervan voldoen aan de bepalingen van bijlage I behorende bij de richtlijn nr. 90/384/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 juni 1990 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake niet-automatische weegwerktuigen (PbEG L 189).
3.2. Maximale standaardgrensonscherpte
De standaardgrensonscherpte Us mag niet meer bedragen dan:
1 g voor nominale massa's tot en met 100g,
1% voor nominale massa's boven 100g.
3.3. Verband tussen de nominale grensonscherpte en de standaardgrensonscherpte
De nominale grensonscherpte (Un) mag niet kleiner zijn dan de standaard grensonscherpte (Us).
4
Maximaal toelaatbare fouten
4.1. Maximaal toelaatbare fouten bij de EEG-modelgoedkeuring
4.1.1. Weegcel
Indien de weegcel een in eenheden van massa onderverdeelde aanwijsinrichting heeft, wordt zij als een niet-automatisch weegwerktuig beschouwd en dienen de maximaal toelaatbare fouten bij statische beproeving te voldoen aan bijlage I behorende bij de richtlijn nr. 90/384/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 juni 1990 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake niet-automatische weegwerktuigen (PbEG L 189), welke bij de eerste EEG-ijk gelden.
4.1.2. Werkelijke grensonscherpte (Ua)
De werkelijke grensonscherpte(n) die bij proeven volgens hoofdstuk V wordt (worden) bepaald, mag (mogen) niet groter zijn dat 0,8 maal de standaardgrensonscherpte (Us).
4.1.3. Instelfout
De instelfout mag niet groter zijn dan 0.5 maal de standaardgrensontscherpte (Us).
4.1.4. Variatie van het werkelijke instelpunt met de tijd
De variatie van het werkelijke instelpunt mag niet groter zijn dan 0,5 maal de standaardgrensonscherpte (Us) tijdens een 8-urige werkingsperiode van de machine.
4.1.5. Variatie van het werkelijke instelpunt met de temperatuur
De Variatie van het werkelijke instelpunt mag niet groter zijn dan 0,5 maal de standaardgrensonscherpte (Us) per 5°C.
4.1.6. Effect van excentrische belastingen
Indien excentrische belastingen kunnen voorkomen mag het grootst mogelijke verschil tussen de waarden van de massa's die bij een belasting gelijk aan het minimale weegvermogen met de evenwichtsstand overeenkomen, niet groter zijn dan 0,5 maal de standaardgrensonscherpte (Us), ongeacht de plaats op de lastdrager waar deze massa's zijn opgesteld.
4.2. Maximaal toelaatbare fouten bij de eerste EEG-ijk
4.2.1. Weegcel
Indien de weegcel een in eenheden van massa onderverdeelde aanwijsinrichting heeft, wordt zij als een niet-automatisch weegwerktuig beschouwd en dienen de maximaal toelaatbare fouten bij statische beproeving te voldoen aan bijlage I behorende bij de richtlijn nr. 90/384/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 juni 1990 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake niet-automatische weegwerktuigen (PbEG L 189), welke bij de eerste EEG-ijk gelden.
4.2.2. Werkelijke grensonscherpte (Ua)
De werkelijke grensonscherpte(n) die bij proeven volgens hoofdstuk V wordt (worden) bepaald, mag (mogen) niet groter zijn dan 0.8 maal de nominale grensonscherpte (Un).
4.2.3. Instelfout
De instelfout mag niet groter zijn dan 0,5 maal de nominale grensonscherpte (Un).
4.2.4. Variatie van het werkelijke instelpunt met de tijd
De variatie van het werkelijke instelpunt mag niet groter zijn dan 0,5 maal de nominale grensonscherpte (Un) tijdens een 8-urige werkingsperiode van de machine.
4.2.5. Variatie van het werkelijke instelpunt met de temperatuur
De variatie van het werkelijke instelpunt mag niet groter zijn dan 0,5 maal de nominale grensonscherpte (Un) per 5°C.
4.3. Maximaal toelaatbare fouten bij de herkeuring en het onderzoek, het onderzoek, bedoeld in artikel 16, eerste lid, of 29c van de wet.
4.3.1. Weegcel
Indien de weegcel een in eenheden van massa onderverdeelde aanwijsrichting heeft, wordt zij als een niet-automatisch weegwerktuig beschouwd en dienen de maximaal toelaatbare fouten bij statische beproeving te voldoen aan bijlage I behorende bij de richtlijn nr. 90/384/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 juni 1990 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake niet-automatische weegwerktuigen (PbEG L 189), welke bij de herkeuring en het onderzoek het onderzoek, bedoeld in artikel 16, eerste lid, of 29c van de wet, gelden.
4.3.2. Werkelijke grensonscherpte (Ua)
De grensonscherpte(n) die bij proeven volgens hoofdstuk V wordt: (worden) vastgesteld, mag (mogen) niet groter zijn dan de nominale grensonscherpte (Un).
4.3.3. Instelfout
De instelfout mag niet groter zijn dan 0,5 maal de nominale grens onscherpte (Un).
5
Toepassingsvoorwaarden van de maximaal toelaatbare fouten
5.1. Normale gebruiksomstandigheden
5.1.1. Massa van de lasten
De massa van de lasten moet tussen het maximale en het minimale weegvermogen van de machine liggen.
5.1.2. Minimaal weegvermogen
Het minimale weegvermogen mag niet minder bedragen dan:
25 Un, wanneer Un ≤ 200 mg;
50 Un, wanneer 200 mg < Un ≤ 500 mg;
100 Un, wanneer 500 mg < Un.
5.1.3. Weegtijd
De weegtijd moet ten minste gelijk zijn aan de responsietijd en ten hoogste gelijk aan de tijd gedurende welke de last zich volledig op de lastdrager bevindt.
Deze eis geldt echter niet indien de wijze van constructie en/of de werking van de machine naar het oordeel van de ijkinstelling of een ijkbevoegde, daartoe aanleiding geeft.
Bij alle werksnelheden die lager zijn dan of gelijk aan de maximale werksnelheid mogen de instelfout en de grensonscherpte niet groter zijn dan de daarvoor in punt 4 vastgestelde waarden.
5.2. Beïnvloedingsfactoren
5.2.1. Temperatuur
De machines moeten voldoen aan de voorwaarden van punt 4 bij elke praktisch constante temperatuur binnen een gebied van ten minste 25°C.
Indien de machine bestemd is om te worden gebruikt in een omgeving met temperatuurbeheersing, behoeft echter het bedoelde temperatuurgebied niet groter te zijn dan 10°C.
De temperatuur wordt geacht praktisch constant te zijn indien aan de volgende twee voorwaarden wordt voldaan:
het verschil tussen de uiterste temperaturen tijdens een proef is niet groter dan 5°C;
de variatie van de temperatuur is niet groter dan 1°C per 5 minuten.
5.2.2. Elektrische voeding
Het werkelijke instelpunt en de werkelijke grensonscherpte (Ua) moeten voldoen aan de voorwaarden van punt 4 bij de volgende variaties van de elektrische voeding:
15% tot + 10% van de nominale spanning en
2% tot + 2% van de nominale frequentie.
5.2.3. Andere beïnvloedingsfactoren
De machines moeten ook aan de voorwaarden van punt 4 voldoen wanneer zij worden beïnvloed door andere factoren dan de onder 5.2.1. en 5.2.2. genoemde, indien die andere factoren zich kunnen voordoen ten gevolge van de omstandigheden van de installatie en het beoogde gebruik van de machines.
Hoofdstuk
III
Technische voorschriften
6
Algemeen
6.1. Geschiktheid
De machines moeten zodanig zijn ontworpen dat zij beantwoorden aan hun gebruiksdoel en moeten zorgvuldig en stevig zijn geconstrueerd.
6.2. Toevallige ontregeling
De machines moeten zo zijn geconstrueerd dat ontregelingen die hun werking kunnen verstoren in het algemeen niet kunnen voorkomen zonder dat het effect van de ontregeling gemakkelijk kan worden geconstateerd.
6.3. Schommelingsdemper
Schommelingsdempers waarvan de eigenschappen zodanig door temperatuursveranderingen worden beïnvloed dat de prestaties van de machine onvoldoende worden en de nauwkeurigheid van de machine buiten de voorgeschreven toleranties valt, moeten van een automatische compensatie-inrichting worden voorzien.
Er moet door middel van een signaal worden aangegeven wanneer de inrichting zich op de juiste temperatuur bevindt.
De schommelingsdemper mag niet gemakkelijk bereikbaar zijn voor onbevoegden.
6.4. Transporteur
Indien de transporteur banden of kettingen omvat met behulp waarvan de lasten op de lastdrager worden gebracht en indien deze banden of kettingen voorzien zijn van spanningsregelinrichtingen, mogen deze inrichtingen niet gemakkelijk bereikbaar zijn indien aanpassing van de spanning de van de weegcel afkomstige informatie over de massa kan beïnvloeden.
6.5. Waterpasstelling
6.5.1. De stand van de machines moet waterpas zijn.
6.5.2. Indien de machines verplaatsbaar zijn, moeten zij van een inrichting voor waterpasstelling en van een waterpas zijn voorzien, of voldoen aan de voorwaarden van punt 4 bij scheefstelling tot 5% in dwars- of lengterichting.
6.5.3. Indien een waterpas is aangebracht om aan punt 6.5.2. te voldoen, moet dit zo gevoelig zijn dat het beweegbare aanwijzende deel van het waterpas zich over ten minste 2 mm verplaatst bij een scheefstelling van het weegwerktuig van 0,5%.
6.6. Lastvereffenings- en instelinrichting
Het moet mogelijk zijn de bedieningsorganen zowel van de lastvereffeningsinrichting als van de instelinrichting, afhankelijk van de werkwijze van de machine al of niet in belaste toestand, in te stellen met een nauwkeurigheid van ten minste een kwart van de nominale grensonscherpte.
6.7. Losse gewichten
Losse gewichten moeten: hetzij gewichten voor gewone weging of nauwkeurigere gewichten zijn, die van geldige ijkmerken zijn voorzien, met dien verstande dat de gewichten indien zij behoren bij machines die voor uitvoer naar een andere EER-Staat zijn bestemd, EEG-geijkte gewichten moeten zijn.
hetzij speciaal voor de machine ontworpen massastukken zijn, die zich door hun vorm van eerstgenoemde losse gewichten onderscheiden en die als een onderdeel van de machine zijn gekenmerkt.
6.8. Opschriften
6.8.1. Verplichte opschriften
Op de machines moeten de volgende opschriften voorkomen:
naam, handelsnaam of merk van de fabrikant,
naam, handelsnaam of merk van de importeur, indien van toepassing,
fabrieksnummer en typeaanduiding van de machine,
EEG-modelgoedkeuringsteken,
maximaal weegvermogen, in de vorm: Max . . . . . . . . . .,
minimaal weegvermogen, in de vorm: Min . . . . . . . . . .
nominale grensonscherpte, in de vorm: U . . . . . . . . .
werksnelheid, in de vorm: (aantal lasten)/min.
responsietijd, in de vorm: t . . . . . . . . . . ,
ijkeenheid van de weegcel, volgens de bepalingen van punt 3.2. van de bijlage van de EEG-IJkbeschikking niet-automatische weegwerktuigen.
temperatuurgrenzen: . . .°C/ . . .°C,
spanning van de elektrische voeding in de vorm: . . . . . . . . . . . .. V.
frequentie van de elektrische voeding, in de vorm: . . . . . . . . . . Hz,
identificatieteken op delen van de machine die niet rechtstreeks met de eigenlijke machine zijn verbonden.
6.8.2. Aanvullende opschriften
Afhankelijk van de gebruiksbestemming van de machine kunnen bij de EEG-modelgoedkeuringdoor de ijkinstelling één of meer aanvullende opschriften worden verlangd; deze opschriften worden vermeld in het certificaat van EEG-modelgoedkeuring.
6.8.3. Uitvoering van de opschriften
De opschriften moeten onuitwisbaar en van zodanige grootte, vorm en duidelijkheid zijn dat zij onder normale gebruiksomstandigheden van de machine gemakkelijk kunnen worden gelezen.
Zij moeten op een duidelijk zichtbare plaats zijn samengebracht, hetzij op een opschriftenplaat die dichtbij de aanwijsinrichting is bevestigd, hetzij op de aanwijsinrichting zelf.
6.8.4. Mogelijkheid voor het aanbrengen van het ijkmerk van eerste EEG-ijk
De opschriftenplaat mag een kleine voorziening bevatten waarop het ijkmerk van eerste EEG-ijk wordt aangebracht. Indien de opschriftenplaat deze voorziening niet bevat, moet in de nabijheid ervan een daartoe dienende voorziening zijn aangebracht.
6.8.5. Verzegeling
6.8.5.1. Mogelijkheid tot verzegeling
De opschriftendrager moet kunnen worden verzegeld, tenzij hij zo is uitgevoerd dat hij bij verwijdering wordt beschadigd.
6.8.5.2. Aanwezigheid van EEG-zegelmerken.
Machines, die een geldig ijkmerk van eerste EEG-ijk dragen, moeten op de verzegelingsmogelijkheid van de opschriftendragers, bedoeld in 6.8.5.1., voorzien zijn van EEG-zegelmerken.
6.8.5.3. Aanbrengen van EEG-zegelmerken
De EEG-zegelmerken worden door de ijkinstelling of een ijkbevoegde aangebracht bij de eerste EEG-ijk op een daarbij goedgekeurde machine.
Hoofdstuk
IV
EEG-modelgoedkeuring, eerste EEG-ijk en herkeuring
7
EEG-modelgoedkeuring
7.1. Aanvraag tot EEG-modelgoedkeuring
Bij de aanvraag tot EEG-modelgoedkeuring moet een machine van het bedoelde model ter beschikking worden gesteld van de ijkinstelling. De aanvraag tot EEG-goedkeuring moet onder andere de onder 7.1.1. bedoelde gegevens bevatten en vergezeld zijn van de onder 7.1.2. bedoelde bescheiden en zo nodig van de in laatstgenoemd punt bedoelde maquettes.
7.1.1. Metrologische kenmerken:
bijzondere kenmerken van de weegcel;
maximale werksnelheid, afhankelijk van de snelheid van de lastentransporteur en de lengte van de last;
elektrische kenmerken van de bestanddelen van het meetsysteem.
7.1.2. Beschrijvende documenten en maquettes:
tekeningen van de algemene opbouw;
foto's en zo nodig tekeningen of maquettes van in metrologisch opzicht belangrijke onderdelen;
principeschema's om de werking te illustreren en een technische beschrijving van de machine.
7.2. Onderzoek tot EEG-modelgoedkeuring
7.2.1. Proeven
De machines moeten voor standaardproeflasten binnen hun werkingsgebied, dat wil zeggen tussen het minimale en het maximale weegvermogen en de minimale en de maximale werksnelheid, voldoen aan de metrologische voorschriften van de punten 3, 4.1, en 5.
Machines die verschillende nominale instelpunten hebben, moeten voor ten minste twee nominale instelpunten worden beproefd.
Standaardproeflast
Wanneer er proeven worden uitgevoerd met het oog op de EEG-modelgoedkeuring, moet een standaardproeflast worden gebruikt.
Voor deze proeflast moet met de volgende voorwaarden rekening worden gehouden:
massa “m” = Max, Min en ½ (Max + Min),
lengte “L” (cm) = √m (gram) ± 20%,
hoogte “h” = L/2
constante massa,
vast materiaal,
niet hygroscopisch materiaal,
niet-elektrostatisch materiaal,
contact van metaal met metaal moet worden vermeden.
7.2.1.1. Statische proeven
7.2.1.1.1. Proeven met excentrische belastingen
Wanneer excentrische belastingen op de lastdrager kunnen voorkomen dient er een proef te worden uitgevoerd met een belasting die gelijk is aan het minimale weegvermogen en die achtereenvolgens op verschillende plaatsen op de lastdrager wordt aangebracht. De maximaal toelaatbare fouten zijn vermeld in punt 4.1.6.
7.2.1.1.2. Speciale proeven voor machines met een weegcel die uit een volledig niet-automatisch weegwerktuig bestaat
Op deze weegcel moeten de gevoeligheids- en beweeglijkheidsproeven als mede de proeven ter bepaling van de miswijzingscurven worden uitgevoerd die beschreven zijn in de punten 16.4.3. en 16.4.5. var de bijlage van de EEG-IJkbeschikking niet-automatische weegwerktuigen.
De maximaal toelaatbare fouten zijn dezelfde als voor niet-automatische weegwerktuigen, afhankelijk van hun ijkeenheid en hun nauwkeurigheidsklasse.
7.2.1.2. Meting van de responsietijd
De responsietijd wordt gemeten onder stabiele proefomstandigheden, zonder beïnvloeding door ongewenste factoren. De gevonden waarden mogen niet groter zijn dan de in de opschriften vermelde waarden.
De gegevens genoemd in punt 7.1.1. betreffende de maximale werksnelheid, afhankelijk van de snelheid van de lastentransporteur en de lengte van de last, moeten in overeenstemming zijn met de waarden die voor de responsietijd worden gevonden.
7.2.1.3. Proeven onder normale gebruiksomstandigheden
7.2.1.3.1. Grensonscherpte en instelfout
De proeven worden uitgevoerd volgens de in punt 10.3 van hoofdstuk V beschreven methode C.
7.2.1.3.2. Variatie van het werkelijke instelpunt met de tijd
Deze proeven worden uitgevoerd met standaardproeflasten, zonder de instellingen van de machines te wijzigen en zonder de beïnvloedingsfactoren te veranderen; zij moeten verscheidene malen worden herhaald tijdens een 8-urige werkingsperiode van de machines. Om de uitkomsten te verkrijgen mogen tijdens de proeven elektrische meetmethoden worden gebruikt.
7.2.1.3.3. Variatie van het werkelijke instelpunt met de temperatuur
Deze proeven worden uitgevoerd met standaardproeflasten zonder wijziging van de machine-instellingen en van andere beïnvloedingsfactoren dan de temperatuur; zij moeten verscheidene malen worden herhaald, met temperatuurvariaties binnen de door de fabrikant opgegeven temperatuurgrenzen. Om de uitkomsten te verkrijgen mogen tijdens de proeven elektrische meetmethoden worden gebruikt.
7.2.2. Onderzoek naar de overeenstemming met de technische voorschriften.
Bij dit onderzoek moet worden nagegaan of de machines voldoen aan de in hoofdstuk III vermelde technische voorschriften.
7.2.3. Medewerking
De hulp die de ijkinstelling van de aanvrager kan verlangen, bestaat uit de standaardproeflasten, de bedieningsmiddelen, het vereiste deskundige personeel en de benodigde controle-instrumenten.
7.2.4. Plaats van uitvoering van de proeven
Machines waarvoor de EEG-modelgoedkeuring is aangevraagd kunnen worden beproefd:
in een ruimte van de ijkinstelling.
op elke andere plaats die in overleg tussen die instelling en de aanvrager geschikt wordt geacht.
8
Eerste EEG-ijk
8.1. Proeven voor de eerste EEG-ijk
De machines moeten voor het (de) gegeven produkt(en) binnen hun werkingsgebied, dat wil zeggen tussen het minimale en het maximale weegvermogen en de minimale en de maximale werksnelheid, voldoen aan de in de punten 3, 4.2, 5 en 6 bedoelde eisen.
De eerste EEG-ijk wordt in één of twee fasen uitgevoerd.
8.1.1. Proeven in de eerste fase
Er moeten statische proeven worden uitgevoerd volgens punt 7.2.1.1.
8.1.2. Proeven in de tweede fase
De grensonscherpte en instelfout moeten worden gecontroleerd volgens een van de in hoofdstuk V beschreven methoden en met de produkten waarvoor de machine bestemd is. De controle wordt in elk geval ten minste bij het minimale weegvermogen uitgevoerd.
In geval van geschil dient methode C als referentiemethode.
8.2. Medewerking
De hulp die de ijkinstelling van de aanvrager kan verlangen bestaat uit de proeflasten, de bedieningsmiddelen, het vereiste deskundige personeel en de benodigde controle-instrumenten.
8.3. Plaats van de eerste EEG-ijk
De eerste fase mag worden uitgevoerd in de werkplaats of op elke andere plaats die in overleg tussen de ijkinstelling of een ijkbevoegde en de aanvrager geschikt wordt geacht; de tweede fase moet op de plaats van opstelling worden uitgevoerd.
Wanneer de eerste EEG-ijk in één fase plaatsvindt, wordt zij op de plaats van opstelling uitgevoerd.
9
Herkeuring
9.1 Medewerking
Het bepaalde in punt 8.2. is van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk
V
Beproevingsmethoden
10.1
Stapsgewijze methode (methode A)
10.1.1. Werkwijze
10.1.1.1. Er wordt een standaardproeflast gebruikt die gelijk is aan de gewenste last.
10.1.1.2. Het te beproeven instelpunt wordt zodanig geregeld dat gedurende n wegingen steeds een signaal ‘afgekeurd’ wordt gegeven.
Indien er op een machine twee of meer instelpunten zijn en indien het instelinterval van de machine klein is, moet ervoor worden gezorgd dat het (de) niet gebruikte instelpunt(en) duidelijk gescheiden is (zijn) van het beproefde instelpunt, ten einde het optreden van interferentie tijdens de proeven te voorkomen.
10.1.1.3. De last wordt vermeerderd met ongeveer één tiende van de nominale grensonscherpte (Un), die op de machine is vermeld, en de proeflast wordt n maal over de machine gevoerd.
10.1.1.4. De proef wordt voortgezet terwijl de proeflast telkens met kleine stappen wordt vergroot, totdat het signaal ‘goedgekeurd’ tijdens n wegingen ten minste éénmaal wordt gegeven.
10.1.1.5. De proef wordt voortgezet terwijl de proeflast telkens met kleine stappen wordt vergroot, totdat tijdens de n wegingen altijd het signaal ‘goedgekeurd’ wordt gegeven.
10.1.1.6. De proef wordt voortgezet terwijl de last nog enkele keren wordt verzwaard.
10.1.1.7. De resultaten worden in een tabel opgenomen.
10.1.1.8. De proef wordt met dezelfde proeflasten herhaald waarbij de belasting met kleine stappen wordt verminderd, of de lasten in een willekeurige volgorde worden gebruikt.
Indien de proef in een willekeurige volgorde wordt uitgevoerd, moet er voor elke stap een proeflast worden gebruikt.
10.1.1.9. De resultaten worden in een tabel opgenomen.
10.1.2. Berekeningen
10.1.2.1. Aan de hand van de verkregen resultaten worden het percentage ‘afkeuringen’ en het percentage ‘goedkeuringen’ berekend.
10.1.2.2. Het verband tussen de opklimmende lasten en het percentage ‘afkeuringen’ wordt op waarschijnlijkheidspapier uitgezet.
10.1.2.3. Op de rechte lijn die aldus moet worden verkregen, wordt een geschikt interval gekozen aan beide zijden van het punt dat overeenkomt met 50%. (De waarde van de intervallen 2,275%–50% en 50%–97,725% komt overeen met 2 σ.)
10.1.2.4. Het met deze punten overeenkomende gewichtsinterval wordt afgelezen.
10.1.2.5. De helft van een gewichtsinterval geeft de waarde van σ.
10.1.2.6. De conventionele waarde van de grensonscherpte (6 σ) kan nu worden bepaald.
10.1.2.7. De waarde die overeenkomt met het 50%-punt (midden van de grensonscherpte) is de waarde van het werkelijke instelpunt.
10.1.2.8. De instelfout is het verschil tussen het nominale instelpunt en de waarde van het gevonden werkelijke instelpunt.
10.2
Op-en neer-methode (methode B)
10.2.1. Werkwijze
10.2.1.1. Er wordt een proeflast gebruikt waarvan de massa ongeveer 5 maal de nominale grensonscherpte (Un) kleiner is dan de waarde van het nominale instelpunt.
10.2.1.2. Men kiest een waarde ‘d’ als basisincrement van de last. Deze waarde moet ongeveer Un/4 bedragen. (Om het gebruik van standaardgewichten mogelijk te maken en om de berekening te vereenvoudigen is het zaak een geschikte waarde te kiezen, bijvoorbeeld 10, 20, 50, 100, 200, 500).
10.2.1.3. Vervolgens wordt de proeflast telkens opnieuw op het weegtoestel gewogen, waarbij hij tussen de wegingen stapsgewijze wordt vergroot, totdat de proeflast plus de bijgevoegde lasten, met een totale massa Mo binnen de grensonscherpte bij het gekozen instelpunt valt. Nu is de machine gereed voor het registreren van de resultaten.
10.2.1.4. De proef wordt als volgt voortgezet:
De last Mo wordt over de machine gevoerd. Indien het signaal ‘afgekeurd’ wordt gegeven, wordt een en ander bij de tweede proef herhaald met een last (Mo + d); indien de eerste proef de uitkomst ‘goedgekeurd’ oplevert, wordt bij de tweede proef een last (Mo – d) gewogen.
Deze proefmethode, waarbij de waarde d wordt bijgevoegd of afgetrokken, afhankelijk van het resultaat van de gewichtscontrole, wordt herhaald tot het vereiste aantal wegingen is verricht.
10.2.1.5. De verkregen resultaten moeten worden genoteerd in een proeftabel als weergegeven sub 10.2.3. Elke horizontale lijn van de tabel komt overeen met een bepaalde belastingswaarde (Mo ± id); het totale aantal lijnen bestrijkt de breedte van de grensonscherpte. De resultaten van iedere weging worden in codevorm in de tabel opgenomen; bijvoorbeeld door een ‘X’ te noteren wanneer het signaal ‘afgekeurd’ en een ‘O’ wanneer het signaal ‘goedgekeurd’ wordt gegeven.
10.2.2. Berekeningen
10.2.2.1. Waarde van de grensonscherpte
Mo – 2d
X
0
1
–2
Mo – d
0
X
X
1
2
–1
Mo
0
0
X
X
2
2
0
Mo + d
X
X
X
0
1
3
+1
Mo + 2d
0
0
0
3
0
+2
7
8
No
Nx
De X'en en O's van elke lijn Mo ± id worden opgeteld: de aantallen N van de X'en en No van de O's worden eveneens voor alle lijnen opgeteld.
Voor de berekeningen wordt het stel met het numeriek kleinste totaal gebruikt, of wel de X-resultaten of wel de O-resultaten, aangezien elk stel resultaten ongeveer dezelfde statistische informatie verschaft,
De grensonscherpte wordt met de volgende formule berekend:
Ua= 9,72d
waarin d = basisincrement van de last (Un/4, zie punt 10.2.1.2),
i = aantal incrementen van de last,
nj = aantal in aanmerking genomen resultaten op een regel i.
N = totaal aantal gebruikte resultaten (het kleinste cijfer van No of Nx)
A = Σi * n1,
B = Σi2 * ni.
10.2.2.2. Instelpunt (punt 2.5.2)
Het instelpunt wordt berekend met de volgende formule:
m = Mo + d ()
Het (+)-teken wordt gebruikt wanneer de berekening is gebaseerd op ‘afkeuringen’ (X) en het (–)-teken wanneer ze op ‘goedkeuringen’ (O) is gebaseerd.
De instelfout wordt dan berekend als het verschil tussen het werkelijke instelpunt (m) (volgens bovenstaande berekening) en het nominale instelpunt.
10.2.2.3. Standaardafwijking van de berekende waarden.
10.2.2.3.1. Grensonscherpte (Ua)
De standaardafwijking van variabele Ua (in punt 10.2.2.1 berekend) kan met de volgende formule worden geschat:
SuA
De waarde van de coëfficiënt H varieert als een functie van de verhouding d/Ua volgens de tabel sub 10.2.2.3.1.1.
De wiskundige methode om de grensonscherpte te berekenen geldt alleen indien:
d/Ua < 1/3
10.2.2.3.1.1. De waarden van H zijn, afhankelijk van d/Ua
d/Ua
0,1
0,13
0,17
0,20
0,23
0,27
0,30
0,33;
H
1,6
1,47
1,38
1,32
1,30
1,25
1,25
1,25.
10.2.2.3.2. Instelfout
De standaardafwijking van de variabele m (als gevonden in punt 10.2.2.2.) kan met de volgende formule worden geschat:
Sn= GUa/ n
De waarde van coëfficiënt G varieert met de verhouding d/Ua volgens de tabel sub 10.2.2.3.2.1.
De wiskundige methode om het instelpunt te berekenen geldt alleen indien:
d
1
-
<
-
Ua
3
10.2.2.3.2.1. De waarden van G zijn, afhankelijk van d/Ua
d/Ua
0,1
0,13
0,17
0,20
0,23
0,27
0,30
0,33;
G
0,95
0,98
1
1,02
1,05
1,08
1,1
1,12.
10.2.3. Proeftabel (zie onder)
Mo – 5d
Mo – 4d
Mo – 3d
Mo – 2d
Mo – d
Mo
Mo + d
Mo + 2d
Mo + 3d
Mo + 4d
Mo + 5d
Mo – 5d
– 5
Mo – 4d
– 4
Mo – 3d
– 3
d = ...................
Mo = ..........
Mo – 2d
– 2
nominaal instelpunt
= ..............
Mo – d
– 1
N = .................
Mo
0
A=
= ..........
Mo + d
+ 1
B=
= ..........
Mo + 2d
+ 2
Ua=
= ..........
Mo + 3d
+ 3
= ..........
Mo + 4d
+ 4
instelfout
= ..........
Mo + 5d
+ 5
*(+) indien de X'en worden gebruikt.
Totalen X O
i
*(–) indien de O's worden gebruikt.
10.3
Quantummethode (methode c)
Wanneer deze methode wordt gebruikt bij het onderzoek tot EEG-modelgoedkeuring moet de machine worden beproefd met standaardproeflasten die een produktielijn simuleren. Om praktische redenen mag in uitzonderlijke gevallen de machine worden beproefd in een produktielijn met de produkten waarvoor de machine bestemd is.
10.3.1 Werkwijze
10.3.1.1. De waarde van de nominale grensonscherpte (Un) wordt vastgesteld overeenkomstig de op de machine voorkomende aanduidingen.
10.3.1.2. De massa van de proeflasten (7 in getal) die de gehele grensonscherpte overspannen, wordt door middel van de volgende formules berekend:
M1,2=
waar bij:
A=
B=
H en L zijn de benaderende waarden van de massa's die, voor een gegeven instelpunt, overeenkomen met de uiterste waarden van de grensonscherpte.
10.3.1.3. De proeflasten dienen de grensonscherpte van het onderzochte instelpunt te overspannen.
10.3.1.4. Elke proeflast moet de machine 50 maal passeren; in afwijking hiervan moeten echter de twee lichtste en de twee zwaarste proeflasten 200 maal zijn gepasseerd.
De proeflasten worden in willekeurige volgorde gewogen. De proeflasten aan de tegengestelde uitersten van de grensonscherpte behoren elkaar echter op te volgen met een tijdsinval dat overeenkomt met de tijdens de proef gebruikte werksnelheid.
10.3.2. De resultaten worden in een tabel opgenomen.
10.3.2.1. De resultaten worden opgeteld en genoteerd als in tabel 1.
10.3.2.2. De waarden van nw en nwy uit de tabellen 2 en 3, worden genoteerd, respectievelijk voor n = 50 en r = 200. De kolommen 5 en 6 worden opgeteld.
10.3.2.3. De waarden van niwixi, niwixi en niwixiyi worden berekend en de kolommen 7, 8 en 9 worden opgeteld.
10.3.2.4. De waarden van het geschatte instelpunt (M) en de geschatte grensonscherpte (Ua) uit de sommen van tabel 1 worden berekend zo als getoond in punt 10.3.3.
(zie nevenstaande pagina)
10.3.2.5. Tabel 1
x1
n1
r1
1
n1w1
n1w1y1
n1w1x1
n1w1x1
n1w1x1y1
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
xi
ni
ri
i
niwi
niwiyi
niwixi
niwixi
niwixiyi
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
xk
nk
rk
k
nkwk
nkwkyk
nkwkxk
nkwkxk
nkwkxkyk
k
k
k
k
k
Σniwi
Σniwiyi
Σniwixi
Σniwixi
Σniwixiyi
1
1
1
1
1
Tabel 2
n = 50
0 De waarden van nw en nwy van deze regel worden alleen gebruikt voor de hoogste waarde van x wanneer r = 0, of de laagste waarde van x wanneer r = 50.
3,588
–
8,346
26
31,802
–
1,595
1
5,981
–
12,282
27
31,715
–
3,185
2
9,669
–
16,928
28
31,569
–
4,766
3
12,580
–
19,559
29
31,363
–
6,332
4
15,015
–
21,097
30
31,096
–
7,878
5
17,111
–
21,929
31
30,767
–
9,399
6
18,947
–
22,263
32
30,374
–
10,888
7
20,574
–
22,226
33
29,915
–
12,339
8
22,024
–
21,902
34
29,386
–
13,744
9
23,325
–
21,351
35
28,784
–
15,094
10
24,494
–
20,614
36
28,104
–
16,380
11
25,546
–
19,726
37
27,342
–
17,591
12
26,492
–
18,711
38
26,492
–
18,711
13
27,342
–
17,591
39
25,546
–
19,726
14
28,104
–
16,380
40
24,494
–
20,614
15
28,784
–
15,094
41
23,325
–
21,351
16
29,386
–
13,744
42
22,024
–
21,902
17
29,915
–
12,339
43
20,574
–
22,226
18
30,374
–
10,888
44
18,947
–
22,263
19
30,767
–
9,399
45
17,111
–
21,929
20
31,096
–
7,878
46
15,015
–
21,097
21
31,363
–
6,332
47
12,580
–
19,559
22
31,569
–
4,766
48
9,669
–
16,928
23
31,715
–
3,185
49
5,981
–
12,282
24
31,802
–
1,595
50
3,588
–
8,346
25
31,831
–
0
Tabel 3
n = 200
0 De waarden van nw en nwy van deze regel worden alleen gebruikt voor de hoogste waarde van x wanneer r = 0, of de laagste waarde van x wanneer r = 200,
4,831
–
13,560
6
31,820
–
59,846
1
8,406
–
21,650
7
35,356
–
64,062
2
14,350
–
33,384
8
38,676
–
67,710
3
19,414
–
42,128
9
41,812
–
70,890
4
23,922
–
49,128
10
44,788
–
73,668
5
28,028
–
54,932
11
47,618
–
76,102
12
50,320
–
78,236
50
107,714
–
72,652
13
52,906
–
80,104
51
108,552
–
71,518
14
55,386
–
81,736
52
109,368
–
70,362
15
57,768
–
83,158
53
110,162
–
69,182
16
60,058
–
84,386
54
110,936
–
67,982
17
62,268
–
85,444
55
111,686
–
66,762
18
64,398
–
86,342
56
112,416
–
65,520
19
66,454
–
87,094
57
113,126
–
64,262
20
68,444
–
87,714
58
113,814
–
62,984
21
70,368
–
88,212
59
114,484
–
61,688
22
72,232
–
88,594
60
115,134
–
60,376
23
74,038
–
88,872
61
115,764
–
59,048
24
75,788
–
89,050
62
116,376
–
57,704
25
77,486
–
89,138
63
116,968
–
56,346
26
79,136
–
89,138
64
117,542
–
54,974
27
80,738
–
89,058
65
118,098
–
53,588
28
82,294
–
88,902
66
118,636
–
52,190
29
83,806
–
88,676
67
119,156
–
50,778
30
85,276
–
88,382
68
119,658
–
49,354
31
86,706
–
88,024
69
120,144
–
47,920
32
88,096
–
87,608
70
120,612
–
46,474
33
89,450
–
87,134
71
121,062
–
45,018
34
90,766
–
86,606
72
121,496
–
43,552
35
92,050
–
86,028
73
121,914
–
42,076
36
93,298
–
85,402
74
122,316
–
40,590
37
94,514
–
84,728
75
122,700
–
39,098
38
95,698
–
84,012
76
123,068
–
37,596
39
96,850
–
83,254
77
123,422
–
36,086
40
97,974
–
82,456
78
123,758
–
34,568
41
99,086
–
81,620
79
124,078
–
33,044
42
100,132
–
80,750
80
124,384
–
31,512
43
101,170
–
79,842
81
124,674
–
29,974
44
102,182
–
78,904
82
124,948
–
28,432
45
103,166
–
77,932
83
125,206
–
26,882
46
104,124
–
76,932
84
125,450
–
25,328
47
105,058
–
75,902
85
125,678
–
23,768
48
105,968
–
74,844
86
125,892
–
22,040
49
106,852
–
73,762
87
126,090
–
20,636
88
126,274
–
19,064
144
112,416
–
65,520
89
126,442
–
17,488
145
111,686
–
66,762
90
126,596
–
15,908
146
110,936
–
67,982
91
126,734
–
14,326
147
110,162
–
69,182
92
126,858
–
12,740
148
109,368
–
70,382
93
126,968
–
11,154
149
108,552
–
71,518
94
127,062
–
9,564
150
107,714
–
72,652
95
127,142
–
7,972
151
106,852
–
73,762
96
127,208
–
6,380
152
105,968
–
74,844
97
127,258
–
4,786
153
105,058
–
75,902
98
127,294
–
3,192
154
104,124
–
76,932
99
127,316
–
1,596
155
103,166
–
77,932
100
127,324
–
0
156
102,182
–
78,904
101
127,316
–
1,596
157
101,170
–
79,842
102
127,294
–
3,192
158
100,132
–
80,750
103
127,258
–
4,786
159
99,086
–
81,620
104
127,208
–
6,380
160
97,974
–
82,456
105
127,142
–
7,972
161
96,850
–
83,254
106
127,062
–
9,564
162
95,698
–
84,012
107
126,968
–
11,154
163
94,514
–
84,728
108
126,858
–
12,740
164
93,298
–
85,402
109
126,734
–
14,326
165
92,050
–
86,028
110
126,596
–
15,908
166
90,766
–
86,606
111
126,442
–
17,488
167
89,450
–
87,134
112
126,274
–
19,064
168
88,096
–
87,608
113
126,090
–
20,636
169
86,706
–
88,024
114
125,892
–
22,040
170
85,276
–
88,382
115
125,678
–
23,768
171
83,806
–
88,676
116
125,450
–
25,328
172
82,294
–
88,902
117
125,206
–
26,882
173
80,738
–
89,058
118
124,948
–
28,432
174
79,136
–
89,138
119
124,674
–
29,974
175
77,486
–
89,138
120
124,384
–
31,512
176
75,788
–
89,050
121
124,078
–
33,044
177
74,038
–
88,872
122
123,758
–
34,568
178
72,232
–
88,594
123
123,422
–
36,086
179
70,368
–
88,212
124
123,068
–
37,596
180
68,444
–
87,714
125
122,700
–
39,098
181
66,454
–
87,094
126
122,316
–
40,590
182
64,398
–
86,342
127
121,914
–
42,076
183
62,268
–
85,444
128
121,496
–
43,552
184
60,058
–
84,386
129
121,062
–
45,018
185
57,768
–
83,158
130
120,612
–
46,474
186
55,386
–
81,736
131
120,144
–
47,920
187
52,906
–
80,104
132
119,658
–
49,354
188
50,320
–
78,236
133
119,156
–
50,778
189
47,618
–
76,102
134
118,636
–
52,190
190
44,788
–
73,668
135
118,098
–
53,588
191
41,812
–
70,890
136
117,542
–
54,974
192
38,676
–
67,710
137
116,968
–
56,346
193
35,356
–
64,062
138
116,376
–
57,704
194
31,820
–
59,846
139
115,764
–
59,048
195
28,028
–
54,932
140
115,135
–
60,376
196
23,922
–
49,128
141
114,484
–
61,688
197
19,414
–
42,128
142
113,814
–
62,984
198
14,350
–
33,384
143
113,126
–
64,262
199
8,406
–
21,560
–
200
4,831
–
13,560
Mij bekend,
De Staatssecretaris van Economische Zaken,Th. M.Hazekamp