Meet- en rekenvoorschrift geluidsbelasting binnen gebouwen
Besluit:
Begripsbepalingen
Bepaling van het equivalente geluidsniveau binnen een gebouw vanwege een industrieterrein een weg of een spoorweg
Artikel
2
1
Het equivalent geluidsniveau binnen een gebouw ten behoeve van de vaststelling van de geluidsbelasting ter plaatse, wordt bepaald door het equivalente geluidsniveau buiten het gebouw, bepaald overeenkomstig het Meet- en rekenvoorschrift hoofdstuk V Wet geluidhinder (Stcrt. 1982, 161) , het Reken- en Meetvoorschrift Verkeerslawaai (Stcrt. 1987, 107 of het Reken- en meetvoorschrift railverkeerslawaai (Stcrt. 1987, PM), te verminderen met de geluidwering van de gevel.
2
De geluidwering van een gevel wordt bepaald door middel van meting. De geluidwering van een gevel kan worden bepaald door berekening indien het betreft de bepaling van de geluidwering van een gevel, voordat de voorzieningen zijn aangebracht, en alle voor die berekening benodigde gegevens bekend zijn.
Artikel
3
Bij de bepaling van de geluidwering van de gevel wordt rekening gehouden met:
-
a.
het geluidsspectrum, behorend bij het equivalente geluidsniveau buiten het gebouw;
-
b.
de structuur van de gevel en de oriëntatie van de geveldelen ten opzichte van de geluidsbron;
-
c.
de geluidwerende kwaliteit en de afmetingen van de elementen waaruit de gevel is opgebouwd;
-
d.
het volume van het betreffend vertrek bij berekening, of de nagalmtijd van het betreffend vertrek bij meting;
-
e.
de geluidwerende kwaliteit van voorzieningen in de gevel voor ventilatie – niet zijnde ramen – in geopende stand;
-
f.
geluidlekken.
Artikel
4
De meting van de geluidwering van een gevel wordt uitgevoerd volgens de in bijlage 1 bij dit besluit beschreven meetmethode.
Artikel
5
De berekening van de geluidwering van een gevel wordt uitgevoerd volgens de in bijlage I bij dit besluit beschreven rekenmethode.
Rapportage
Artikel
6
De invoergegevens en de resultaten van de metingen of berekeningen ter bepaling van de geluidsbelasting binnen een gebouw, worden vastgelegd overeenkomstig het in bijlage II van dit besluit bepaalde.
Verdere bepalingen
Artikel
7
De waarde van de door meting of berekening bepaalde geluidwering wordt afgerond naar het dichtstbijzijnde gehele getal, waarbij een halve eenheid wordt afgerond naar het even getal.
Artikel
8
In gevallen waarin toepassing van de in bijlage I beschreven meet- of rekenmethode niet mogelijk is, of leidt tot een voor betreffende situatie onvoldoende representatief equivalent geluidsniveau binnen, kan een andere meet- of rekenmethode worden toegepast.
Bijlage
I
Voorschrift m.b.t. het berekenen en meten van de geluidwering
1
Algemeen
1.1
De bepaling van de geluidwering dient te geschieden voor de octaaf-banden met de middenfrequenties 125 Hz, 250 Hz, 500 Hz, 1000 Hz en 2000 Hz.
1.2
Bij de bepaling van de geluidwering van de gevel dient te worden uitgegaan van het A-gewogen referentiespectrum, behorend bij het equivalent geluidsniveau buiten de woning of het andere geluidsgevoelige gebouw.
Het A-gewogen referentiespectrum wordt zodanig weergegeven, dat het bijbehorend geluidsniveau 0 dB is.
1.3
Tenzij anders vermeld en gemotiveerd, wordt bij de bepaling van de geluidwering als referentiespectrum voor weg- of spoorweglawaai het in tabel 1 gegeven standaardspectrum gehanteerd.
Tabel 1. Het A-gewogen standaardspectrum in octaafbanden voor weg- of spoorwegverkeer
frequentie (Hz) |
125 |
250 |
500 |
1000 |
2000 |
Index i |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
Ci (dB) |
–14 |
–10 |
–6 |
–5 |
–7 |
1.3.a
Als in de maatgevende periode op de betreffende spoorweg geen railvoertuigen passeren behorende tot de categorieën 4 of 5, bedoeld in artikel 1 van het Reken- en meetvoorschrift railverkeerslawaai, kan de met behulp van het standaardspectrum bepaalde geluidwering met 3 dB(A) worden vermeerderd.
1.4
De geluidwering van de gevel wordt genormeerd voor de nagalmtijd in de geluidsgevoelige ruimte. Voor geluidsgevoelige ruimten in woningen bedraagt de referentienagalmtijd To 0,5 seconde voor de onder 1.1. genoemde octaafbanden. Voor geluidsgevoelige ruimten, anders dan woonruimten, in andere geluidsgevoelige gebouwen dan woningen bedraagt de referentienagalmtijd To 0,8 seconde voor de onder 1.1. genoemde octaafbanden.
1.5
Indien door een aanwezige gevel, anders dan door het openen van ramen, ventilatie kan plaatsvinden, zoals door kieren, ventilatieroosters of ventilatieklepjes, dan wordt de geluidwering bepaald voor de situatie dat desbetreffende ventilatieopeningen zijn gesloten en afgedicht. Ter compensatie wordt een opening in de gevel in rekening gebracht ter grootte van de helft van de volgens de bouwverordening te bepalen ventilatie-opening in de gevel, met een geluidsisolatiewaarde van 0 dB(A) voor het netto oppervlak van de opening.
Indien evenwel ventilatie-openingen in de gevel aanwezig zijn of worden aangebracht waaraan een hogere geluidsisolatiewaarde wordt toegekend dan 0 dB(A), dan worden deze bij de bepaling van de geluidwering geopend respectievelijk geopend geacht.
2
Meetmethode
2.1
Ter bepaling van de waarde van de geluidwering van de gevel worden metingen uitgevoerd per begrenzingsvlak met behulp van een luidspreker of een luidsprekerscombinatie op zodanige wijze dat de metingen voor wat betreft de invalsrichtingen representatief kunnen worden geacht.
Daarbij wordt uitgegaan van een geluidsbron op één of meer vaste posities.
Het begrenzingsvlak wordt daartoe onder een hoek van 45° ± 5° ten opzichte van de normaal aangestraald, zodanig dat de geluidsbelasting op de andere van belang zijnde begrenzingsvlakken te verwaarlozen is. De afstand van de bron tot het begrenzingsvlak gemeten vanuit de geluidsgevoelige ruimte is ten minste tweemaal de gevelbreedte (van die ruimte). De bron dient een signaal voort te brengen met het karakter van een ruis en met een breedte van tenminste één octaaf waarvan de middenfrequentie overeenkomt met de middenfrequentie van het te meten octaafgeluiddrukniveau. De frequentiekarakteristiek moet vlak zijn binnen een hoek van ca. 40°.
De door de bron op de meetplaatsen veroorzaakte geluidsniveaus dienen ten minste 10 dB hoger te zijn dan het achtergrondgeluid, dat wil zeggen alle geluiden die niet van de bron afkomstig zijn.
2.2
Het geluiddrukniveau buiten het gebouw L2, i wordt per octaafband bepaald op 2 meter afstand van het begrenzingsvlak. Het (ruimtelijk gemiddelde) geluiddrukniveau binnen de ruimte Lb, i wordt per octaafband bepaald. Voor indicatieve doeleinden kan voor de bepaling van het geluiddrukniveau binnen de geluidgevoelige ruimte – Lb, i – eventueel worden volstaan met één meting op 1 à 1,5 meter van het gevelvlak, ter hoogte van het middel van de gevel. Ter compensatie van een systematische fout dient het aldus gemeten geluiddrukniveau met 1 dB te worden verlaagd.
2.3
In de geluidsgevoelige ruimte dient per octaafband met de middenfrequenties 125 Hz, 250 Hz, 500 Hz, 1000 Hz, 2000 Hz, de nagalmtijd Ti te worden bepaald. Uit de waarden L2, i, L b, i en Ti en de referentienagalmtijd To, (zie onder 1.4) wordt het partiële geluidsniveauverschil van de gevel Di bepaald volgens de formule:
Di= L2, i – Lb, i + 10 log (Ti/To) (dB) (1)
2.4
In verband met reflecties van het geluid op de gevel dient het partiële geluidsniveauverschil gecorrigeerd te worden voor de bepaling van de partiële geluidwering volgens de formule:
Gi = Di–Ci (dB) (2)
waarin Ci = o of 3 dB.
Uit de partiele geluidwering Gi (voor de octaafbanden met de middenfrequenties 125 Hz, 250 Hz, 500 Hz, 1000 Hz, en 2000 Hz) wordt rekening houdende met het standaardspectrum de waarde van de geluidwering van de gevel bepaald volgens de formule (5) (zie onder 3.5.).
3
Berekeningsmethode
3.1
De partiele geluidwering (Gi) van een gevel – dat wil zeggen de geluidwering in één octaafband (i) – wordt berekend uit de geluidsisolaties van de totale, uit te onderscheiden elementen samengestelde, gevel met de formule:
waarin:
Ri= |
de luchtgeluidsisolatiewaarde van de gevel in de octaafband i in dB. |
Cr= |
correctieterm in verband met de gevelreflectie. |
V = |
het volume van de geluidsgevoelige ruimte. |
To= |
de referentienagalmtijd: 0,5 s, tenzij anders is aangegeven. |
S = |
totale geveloppervlakte in m² (gezien vanuit de geluidgevoelige ruimte). |
3.2
3.2. In formule (1) geldt:
waarin:
n = |
het aantal te onderscheiden elementen waaruit de gevel is opgebouwd. |
Sj = |
het oppervlak van het gevelelement j in m². |
Rji= |
de (laboratorium) luchtgeluidisolatiewaarde van het gevelelement j in de octaafband i in dB. |
K = |
kierterm. Indien speciale dubbele kierdichting worden toegepast, kan K op 10–5 worden gesteld, in de overige gevallen op 3.10–4. Indien een afwijkende kierterm wordt toegepast, wordt deze afwijking nader gemotiveerd. |
3.3
De correctieterm Cr (gevelreflectie) bedraagt 3 dB indien de hoek tussen de kortste verbindingslijn geluidbron – gebouw en de normaal op de gevel of het gevelvlak 70° of minder is en bedraagt 0 dB indien deze hoek meer dan 70° is. Bij de bepaling van de partiële geluidwering van een gevel volgens formule (3) wordt gerekend met de gebruikelijke gevelstructuren. Indien er sprake is van een bijzondere gevelstructuur kan een correctie worden toegepast welke wordt gemotiveerd.
Bijlage
II
Rapportage van invoergegevens en resultaten van meting en berekening van de geluidwering van een gevel
Het rapport inzake de meting of berekening dient informatie te bevatten betreffende alle voor het onderzoeksresultaat van belangzijnde aspecten. In het rapport worden in elk geval de volgende gegevens opgenomen.
A
Organisatorische en algemene gegevens
4
Aanleiding en doel van het onderzoek, onder vermelding van de artikelen van de Wet geluidhinder of regeling ingevolge Wet geluidhinder, ten behoeve waarvan het onderzoek wordt uitgevoerd.
B
Gegevens betreffende de toegepaste reken- en/of meetmethoden
C
Ruimtelijke en fysieke gegevens
1
Een of meer kaarten en/of tekeningen op een zodanige schaal dat daarmede een duidelijk beeld wordt gegeven van:
-
a.
de situering van de gebouwen ten opzichte van het industrieterrein de weg of de spoorweg.
-
b.
de geluidsbelasting van de gevel;
-
c.
de samenstelling van de gevels waarop het rapport betrekking heeft.