verplichting: de aan een aanstelling bij het beroepspersoneel verbonden verplichting om gedurende een bepaalde tijd deel uit te maken van het beroepspersoneel, zoals bedoeld in artikel 7 van het Algemeen militair ambtenarenreglement;
f.
verlengde verplichting: de uit de verlenging van de tijd, waarvoor een aanstelling voor een bepaalde tijd is geschied voortvloeiende verplichting om deel uit te maken van het beroepspersoneel, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid juncto artikel 7, tweede lid van het Algemeen militair ambtenarenreglement.
Artikel
2
Premie voor militairen bij aanstelling voor onbepaalde tijd
1
Aan de militair, die voor onbepaalde tijd wordt aangesteld bij het beroepspersoneel, kan naar bij ministeriële regeling te stellen regels een premie worden toegekend, die gelijk is aan ten hoogste 20% van het salaris van een kapitein van de Koninklijke landmacht met salarisnummer 19, berekend naar het aantal maanden van de voor de militair geldende verplichting.
2
De in het eerste lid bedoelde militair dient de door hem genoten premie op een door Onze minister te bepalen wijze aan het Rijk terug te betalen indien hij, binnen het tijdvak dat op hem een verplichting rust, wordt ontslagen:
Onze minister kan, indien de billijkheid zulks naar zijn oordeel vordert, een militair, op wie de verplichting rust tot de in het tweede lid bedoelde terugbetaling, geheel of gedeeltelijk van die verplichting ontheffen.
Artikel
2a
Premie voor militairen aangesteld voor onbepaalde tijd
Vervallen
Artikel
3
Premie voor militairen aangesteld voor een bepaalde tijd
1
Aan een militair, die voor een bepaalde tijd is aangesteld bij het beroepspersoneel, wordt bij ministeriële regeling een premie toegekend:
a.
nadat hij de bij zijn aanstelling op hem gelegde verplichting heeft volbracht;
b.
nadat hij in voorkomend geval een verlengde verplichting heeft volbracht;
c.
nadat hij zijn opleiding met gunstig resultaat heeft volbracht en hij niet heeft kunnen voldoen aan de uit de aanstelling voorvloeiende of in voorkomend geval verlengde verplichting, door een naar het oordeel van Onze Minister niet aan hem zelf te wijten oorzaak.
2
De premie is ten minste een bedrag gelijk aan 5% van het bij de aanstelling geldende laagste salarisbedrag verbonden aan de rang behorende bij de functie waarvoor hij is bestemd, berekend naar het aantal maanden van de voor de militair geldende verplichting.
3
De premie is ten hoogste een bedrag dat gelijk is aan het onder a tot en met d genoemde percentage van de bezoldiging behorende bij ten hoogste salarisnummer 19 van het salaris van de rang die één rang hoger is dan de rang die verbonden is aan de functie waarvoor hij bij aanstelling is bestemd, berekend naar het aantal maanden van de voor de militair geldende verplichting, te weten:
a.
bij een verplichting van vier jaar of langer: 25%;
b.
bij een verplichting van drie tot vier jaar: 23%;
c.
bij een verplichting van twee tot drie jaar: 21%;
d.
bij een verplichting van minder dan twee jaar: 20%.
4
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het niet of gedeeltelijk toekennen van de premie.
Artikel
3a
Door Onze Minister kan uitsluitend ten aanzien van bepaalde doelgroepen van militairen worden afgeweken van de percentages zoals genoemd in artikel 2, eerste lid, en artikel 3, derde lid, onder a tot en met d, indien vaststaat dat met toepassing van laatstgenoemde percentages onvoldoende in de werving van tot deze doelgroepen behorende militairen kan worden voorzien.
Artikel
4
Uitbetaling van de premie
1
Een premie als bedoeld in artikel 2 wordt uitbetaald binnen twee maanden nadat de militair met gunstig gevolg de opleiding heeft voltooid, waarvoor hij bij zijn aanstelling was bestemd.
2
Een premie als bedoeld in artikel 3 wordt uitbetaald nadat daarop aanspraak is ontstaan. Een voorschot op de premie als bedoeld in artikel 3 kan worden uitgekeerd aan de militair die zijn initiële opleiding als bedoeld in artikel 13 van het Algemeen militair ambtenarenreglement met goed gevolg heeft afgerond: voor ten hoogste een kwart van de bij zijn aanstelling toegekende premie.
Artikel
5
Burgerberoepsopleiding
1
Een militair die voor een bepaalde tijd bij het beroepspersoneel is aangesteld, kan, met het oog op het na zijn verblijf in werkelijke dienst uitoefenen van een beroep in de burgermaatschappij, naar bij ministeriële regeling te stellen regels, in de gelegenheid worden gesteld een bij zijn aanstelling vastgestelde burgerberoepsopleiding te volgen.
2
De in het eerste lid bedoelde opleiding vindt plaats tijdens het verblijf in werkelijke dienst en geschiedt voor rekening van en, indien en voorzover dat naar het oordeel van Onze minister wenselijk en mogelijk is, door de zorg van het Rijk.
3
Bij de regelen bedoeld in het eerste lid worden voor de onderscheidene opleidingen maximum tijdsduren vastgesteld, gedurende welke die opleidingen op rijkskosten kunnen worden gevolgd, met dien verstande dat deze tijdsduur nimmer meer kan bedragen dan vierentwintig maanden.
4
De in het eerste lid bedoelde opleiding wordt in een aanhangsel bij de akte van aanstelling vermeld.
5
Gedurende zes maanden na de datum van aanstelling kan, in overeenstemming tussen Onze minister en de betrokken militair, eenmaal wijziging in de burgerberoepsopleiding worden gebracht. Indien het dienstbelang zulks vordert kan ook na vorenbedoelde termijn Onze minister de burgerberoepsopleiding met instemming van de militair wijzigen. De voorgaande leden zijn in dat geval van overeenkomstige toepassing.
6
Indien de militair de burgerberoepsopleiding, als gevolg van een naar het oordeel van Onze minister niet aan hemzelf te wijten oorzaak, niet binnen de voor hem op grond van het derde lid vastgestelde maximum tijdsduur met gunstig resultaat heeft voltooid, kan Onze minister bepalen, dat bij een verlengde verplichting een gedeelte van die verlenging wordt bestemd voor het voltooien van de opleiding.
7
De militair die door een naar het oordeel van Onze minister niet aan hemzelf te wijten oorzaak wordt ontslagen nadat de aan de aanstelling verbonden proeftijd is verstreken, maar voordat de - eventueel verlengde - verplichting is volbracht, kan op zijn aanvraag in aanmerking worden gebracht voor een tegemoetkoming ten einde de in dit artikel bedoelde burgerberoepsopleiding te voltooien.
Artikel
6
Cursusfaciliteiten
1
Een militair die voor een bepaalde tijd bij het beroepspersoneel is aangesteld en die, met het oog op het na zijn verblijf in werkelijke dienst uitoefenen van een beroep in de burgermaatschappij, tijdens zijn verblijf in werkelijke dienst algemeen vormend of vakonderricht volgt, kan op zijn aanvraag, naar bij ministeriële regeling te stellen regels, in het genot worden gesteld van faciliteiten, verband houdende met het volgen van het onderricht.
2
De in het eerste lid bedoelde militair, die de uit zijn aanstelling voortvloeiende verplichting en eventueel verlengde verplichting heeft volbracht, kan op zijn aanvraag gedurende ten hoogste één jaar na de datum van ingang van zijn ontslag in het genot van de in het eerste lid bedoelde faciliteiten worden gesteld, in geval deze verband houden met het volgen van onderwijs.
Artikel
7
Studietoelagen
Een militair die voor een bepaalde tijd bij het beroepspersoneel is aangesteld en die de uit zijn aanstelling voortvloeiende verplichting heeft volbracht, of daaraan - nadat hij met gunstig resultaat zijn opleiding heeft voltooid - niet heeft kunnen voldoen door een naar het oordeel van Onze minister niet aan hemzelf te wijten oorzaak, kan op zijn aanvraag na de datum van ingang van zijn ontslag, naar bij ministeriële regeling te stellen regels, in het genot worden gesteld van een studietoelage, indien hij met het oog op het uitoefenen van een beroep in de burgermaatschappij aan een in Nederland gevestigde en erkende onderwijsinstelling niet-schriftelijk wetenschappelijk, algemeen vormend of vakonderricht volgt.
Artikel
8
Familiebezoek
1
Een militair die voor een bepaalde tijd is aangesteld bij het beroepspersoneel heeft, indien zijn plaats van tewerkstelling in Nederland, België of Duitsland is gelegen, eenmaal in de twee weken aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten van het reizen ten behoeve van familiebezoek over een enkele reisafstand van ten hoogste 460 kilometer, met inachtneming van het bepaalde krachtens artikel 25 van het Verplaatsingskostenbesluit militairen.
2
Indien de in het eerste lid bedoelde militair tevens aanspraak heeft op een tegemoetkoming in de reiskosten op grond van het Verplaatsingskostenbesluit militairen, bestaat slechts aanspraak op de hoogste vergoeding per maand.
3
De in dit artikel bedoelde aanspraak is niet van toepassing voor de militair die voorzieningen geniet ingevolge het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel (DBZV).
Artikel
9
Mandaatverlening
Van de bevoegdheid tot het vaststellen van ministeriële regelingen als bedoeld in de artikelen 2, 3, 5, 6 en 7 kan mandaat worden verleend aan de hoofddirecteur personeel van het Ministerie van Defensie.
Artikel
10
Overgangsbepalingen
1
Voor de militair die vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, op grond van een regeling die bij artikel 11, eerste lid, onder c, d , h of i wordt ingetrokken, een overeenkomst heeft gesloten tot het verrichten van werkelijke dienst als beroepsofficier bij de zeemacht, de landmacht of de luchtmacht, blijft die overeenkomst van kracht onder de voorwaarden als neergelegd in de betreffende in te trekken regeling.
2
Voor de militair die op grond van een vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit gesloten verbintenis, onder vigeur van een regeling die bij artikel 11, eerste lid onder b, e , f of g danwel het derde lid, wordt ingetrokken, bij beëindiging van die verbintenis of verlengde verbintenis aanspraak kan maken op een premie of geldelijke uitkering danwel een renteloos krediet, blijft die aanspraak onder voorwaarden als neergelegd in de betreffende in te trekken regeling van kracht.
3
Voor de militair die op grond van een vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit gesloten verbintenis, onder vigeur van een regeling die bij artikel 11, eerste lid onder b, e of f wordt ingetrokken, tijdens zijn verblijf in werkelijke dienst recht heeft op het volgen van een opleiding danwel op cursusfaciliteiten, worden deze voorzieningen verleend overeenkomstig dit besluit.
4
De gewezen militair die vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, op grond van een regeling die bij artikel 11, eerste lid onder b, e, of f wordt ingetrokken, in het genot is van een overbruggingsuitkering of - indien het een luchtvarende van de luchtmacht betreft - van een aanvullende overbruggingsuitkering danwel aanspraak heeft op cursusfaciliteiten of een studietoelage, behoudt aanspraak op die voorzieningen onder voorwaarden als neergelegd in de betreffende in te trekken regeling.
5
Voor de militair die vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit een verbintenis heeft aangegaan en die deswege aanspraak heeft verkregen op een premie op grond van een regeling die bij artikel 11, eerste lid, onder a dan wel het tweede lid wordt ingetrokken, blijft die regeling van kracht voor de duur van de verbintenis.
6
Voor de militair, die vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit is aangesteld voor onbepaalde tijd en die onder vigeur van de regeling genoemd in artikel 11, eerste lid onder j in verband met zijn ontslag aanspraak zou hebben op een premie, blijft die regeling van kracht tot het tijdstip waarop hij de leeftijd van dertig jaar heeft bereikt.
Artikel
11
Intrekking van bestaande regelingen
1
Ingetrokken worden met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit besluit:
a.
het Koninklijk besluit van 11 juni 1955, nr. 33;
b.
het Koninklijk besluit van 18 februari 1961, Stb. 47;
c.
de ministeriële beschikking van 2 februari 1962, nr. P 106.578/A;
d.
het Koninklijk besluit van 8 januari 1963, Stb. 32;
e.
het Koninklijk besluit van 25 oktober 1965, Stb. 450;
f.
het Koninklijk besluit van 14 maart 1966, Stb. 119;
g.
het Koninklijk besluit van 3 augustus 1966, Stb. 352;
h.
het Koninklijk besluit van 23 november 1966, Stb. 502;
i.
de ministeriële beschikking van 30 januari 1978, nr. P 130.533/1-C;
j.
het Koninklijk besluit van 17 maart 1979, nr. 99.
2
Ingetrokken wordt met ingang van 1 februari 1983 het Koninklijk besluit van 18 juli 1966, nr. 22.
3
Wijzigt het Koninklijk besluit van 24 november 1947, nr. 45.
Artikel
12
Dit besluit wordt aangehaald als: Premieregeling en aanvullende voorzieningen beroepsmilitairen van de krijgsmacht.
Artikel
13
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op een nader door Ons te bepalen tijdstip dat per krijgsmachtdeel verschillend kan worden gesteld.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en de Algemene Rekenkamer.
's-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Defensie, J. van Houwelingen