Besluit van 26 oktober 1983, tot vaststelling van een reglement houdende bepalingen ter voorkoming van aanvaring of aandrijving op de openbare wateren in het Rijk, die voor de scheepvaart openstaan

Binnenvaartpolitiereglement

Deel

I

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

Artikel

1.01

Betekenis van enkele uitdrukkingen

In dit reglement wordt verstaan onder:

A. Typen schepen

  • 1°.

    schip: elk vaartuig met inbegrip van een vaartuig zonder waterverplaatsing en een watervliegtuig, gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als een middel van vervoer te water;

  • 2°.

    motorschip: schip dat gebruik maakt van zijn mechanische middelen tot voortbeweging, met uitzondering van een schip waarvan de motor slechts wordt gebruikt ter verbetering van zijn bestuurbaarheid, wanneer het wordt gesleept of geduwd;

  • 3°.

    groot schip: schip niet zijnde een klein schip;

  • 4°.

    klein schip: schip waarvan de lengte minder dan 20 m bedraagt, waartoe als de lengte wordt aangemerkt de afstand van de voorkant van het voorste tot de achterkant van het achterste vaste deel van de romp, zonder de boegspriet, de papegaaistok en het trimvlak, zulks met uitzondering van

    • a.

      een schip dat een groot schip sleept, assisteert, duwt of langszijde vastgemaakt meevoert;

    • b.

      een passagiersschip;

    • c.

      een veerpont die vaart op een vaarweg van klasse II of hoger, zoals vastgesteld door de Conférence Européenne des Ministres de Transport en opgenomen in de Richtlijnen vaarwegen zoals periodiek vast te stellen door de Minister van Infrastructuur en Milieu;

    • d.

      een vissersschip;

    • e.

      een duwbak;

  • 5°.

    snel schip: groot motorschip, dat met een snelheid van meer dan 40 km per uur ten opzichte van het water kan varen;

  • 6°.

    passagiersschip: schip dat meer dan 12 passagiers mag vervoeren;

  • 7°.

    zeegaand schip: groot schip dat, nadat het van zee is gekomen dan wel voordat het naar zee vertrekt, deelneemt aan de scheepvaart op een der in bijlage 11 genoemde vaarwegen;

  • 8°.

    bovenmaats schip: schip, behorende tot een daartoe door de bevoegde autoriteit aangewezen categorie van schepen, die in hun manoeuvreerbaarheid zijn beperkt, doordat zij ten gevolge van hun diepgang of hun lengte gebonden zijn aan een bepaald gedeelte van de vaarweg;

  • 9°.

    duwboot: motorschip dat deel uitmaakt van een duwstel en daarbij dient voor het voortbewegen en het sturen van de andersoortige schepen en dat daartoe is gebouwd of ingericht;

  • 10°.

    duwbak: schip dat is gebouwd of in het bijzonder geschikt is om te worden geduwd;

  • 11°.

    zeeschipbak: duwbak die is gebouwd om aan boord van een zeeschip te kunnen worden vervoerd en om de binnenvaarwegen te bevaren;

  • 12°.

    drijvend werktuig: schip voorzien van werktuigen, die zijn bestemd om op vaarwegen of in havens te worden gebruikt;

  • 13°.

    vissersschip: schip dat vist met netten, lijnen, sleepnetten of ander vistuig, die de manoeuvreerbaarheid beperken;

  • 14°.

    veerpont: schip dat een veerdienst onderhoudt, waarbij de vaarweg wordt overgestoken, en dat door de bevoegde autoriteit als veerpont is aangemerkt;

  • 15°.

    zeilschip: schip dat uitsluitend door middel van zijn zeilen wordt voortbewogen. Een schip dat onder zeil vaart en tegelijkertijd zijn mechanische middelen tot voortbeweging gebruikt is een motorschip;

  • 16°.

    zeilplank: klein zeilschip voorzien van een vrij bewegende zeiltuigage, die is gemonteerd op een in alle richtingen draaibare mastvoet en die tijdens het zeilen niet in een vaste positie wordt ondersteund;

  • 17°.

    snelle motorboot: klein schip dat, bij gebruikmaking van zijn mechanische middelen tot voortbeweging, sneller dan 20 km per uur ten opzichte van het water kan varen;

  • 18°.

    waterscooter: snelle motorboot gebouwd of ingericht om door een of meer personen skiënd door of over het water te worden voortbewogen;

B. Samenstellen

  • 1°.

    samenstel:

    • a.

      sleep;

    • b.

      duwstel;

    • c.

      gekoppeld samenstel;

    • d.

      samenstel van een of meer motorschepen en een alleenvarend motorschip, een duwstel of een gekoppeld samenstel dat door deze motorschepen wordt geassisteerd;

  • 2°.

    sleep: samenstel van een of meer motorschepen en een of meer op tros daaraan verbonden andersoortige schepen, drijvende voorwerpen of drijvende inrichtingen, waarbij de motorschepen dienen voor het voortbewegen dan wel voor het voortbewegen en het sturen van de andersoortige schepen, drijvende voorwerpen of drijvende inrichtingen;

  • 3°.

    duwstel: hecht samenstel van een of meer duwboten en een of meer andersoortige schepen, waarvan er tenminste één is geplaatst voor een der duwboten;

  • 4°.

    gekoppeld samenstel: samenstel van langszijde van elkaar vastgemaakte schepen, waarvan er geen is geplaatst voor het motorschip dat dient voor het voortbewegen en het sturen van het samenstel;

  • 5°.

    assisteren: bijstaan door een of meer motorschepen van een alleenvarend motorschip dan wel van een duwstel of van een gekoppeld samenstel bij het zich voortbewegen en bij het sturen of bij een van deze handelingen;

C. Lichten en geluidsseinen

  • 1°.

    ’s nachts: tijd tussen zonsondergang en zonsopgang;

  • 2°.

    overdag: tijd tussen zonsopgang en zonsondergang;

  • 3°.

    wit licht, rood licht, groen licht, geel licht en blauw licht: lichten waarvan de kleuren voldoen aan de daaromtrent vastgestelde voorschriften;

  • 4°.

    krachtig licht, helder licht en gewoon licht: lichten waarvan de sterkte voldoet aan de daaromtrent vastgestelde voorschriften;

  • 5°.

    flikkerlicht: periodelicht tonende 50 tot 60 flikkeringen per minuut;

  • 6°.

    snel flikkerlicht: zwaailicht of periodelicht tonende 100 tot 150 flikkeringen per minuut;

  • 7°.
    • a.

      korte stoot: geluidssein durende ongeveer 1 seconde;

    • b.

      lange stoot: geluidssein durende ongeveer 4 seconden; de tijdruimte tussen twee opeenvolgende stoten moet ongeveer 1 seconde bedragen;

  • 8°.

    reeks zeer korte stoten: reeks van tenminste 6 stoten, elk durende ongeveer ¼ seconde; de tijdruimte tussen de opeenvolgende stoten moet ongeveer ¼ seconde bedragen;

D. Overige begrippen

  • 1°.

    drijvend voorwerp: bouwsel dat geschikt is gemaakt om te water te worden verplaatst en dat geen schip of drijvende inrichting is;

  • 2°.

    drijvende inrichting: drijvend bouwsel dat vanwege zijn bestemming in de regel niet wordt verplaatst;

  • 3°.

    stilliggend: hetzij ten anker hetzij gemeerd liggend;

  • 4°.

    varend: niet ten anker of gemeerd liggend noch vastgevaren;

  • 5°.

    vaarweg: elk voor het openbaar verkeer met schepen openstaand water;

  • 6°.

    vaarwater: gedeelte van een vaarweg dat feitelijk door de scheepvaart kan worden gebruikt;

  • 7°.

    exploitant: eigenaar, rompbevrachter of ieder ander die de zeggenschap heeft over het gebruik van een schip;

  • 8°.

    ADN: Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren;

  • 9°.

    vaarbevoegdheidsbewijs: vaarbewijs als bedoeld in de artikelen 13, 14, 15 en 16 van het Binnenvaartbesluit, bewijs van bekwaamheid voor de binnenvaart als bedoeld in artikel 32, eerste en tweede lid, van de Binnenvaartwet, Rijnpatent als bedoeld in artikel 6.02, eerste lid, van het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn of bewijs van vaarbekwaamheid als bedoeld in artikel 6.02, derde lid, onder b, van het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn;

  • 10°.

    richtlijn nr. 2002/59/EG: richtlijn nr. 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot intrekking van Richtlijn 93/75/EEG van de Raad (PbEG L 208);

  • 11°.

    inland AIS apparaat: een apparaat dat op een binnenschip is ingebouwd en periodiek scheeps- of reisgegevens met betrekking tot dat schip uitzendt;

  • 12°.

    uitluisteren: het via de marifoon luisteren naar gevoerde gesprekken, het beantwoorden van oproepen en voor zover nodig het deelnemen aan de communicatie tussen de verkeersdeelnemers en de verkeersposten, dan wel tussen de verkeersdeelnemers onderling;

  • 13°.

    CEMT-klasse: door de Conférence Européenne des Ministres de Transport vastgestelde klassering van vaarwegen opgenomen in de Richtlijnen vaarwegen zoals periodiek vast te stellen door de Minister van Infrastructuur en Milieu.

Artikel

1.01a

Vervallen

Artikel

1.02

Verantwoordelijkheid voor de naleving van het reglement

Artikel

1.03

Verplichtingen van de bemanning en van andere personen die zich aan boord bevinden

Artikel

1.04

Voorzorgsmaatregelen

De schipper moet, ook bij ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften in dit reglement, alle voorzorgsmaatregelen nemen die volgens goede zeemanschap of door de omstandigheden waarin het schip of het samenstel zich bevindt zijn geboden, teneinde met name te voorkomen dat:

  • a.

    het leven van personen in gevaar wordt gebracht;

  • b.

    schade wordt veroorzaakt aan andere schepen of aan drijvende voorwerpen, dan wel aan oevers of aan werken en inrichtingen van welke aard ook die zich in de vaarweg of op de oevers daarvan bevinden;

  • c.

    de veiligheid of het vlotte verloop van de scheepvaart in gevaar wordt gebracht.

Artikel

1.05

Afwijking van het reglement

De schipper moet in het belang van de veiligheid of de goede orde van de scheepvaart, voorzover dit door de bijzondere omstandigheden waarin het schip of het samenstel zich bevindt is geboden, volgens goede zeemanschap afwijken van de bepalingen van dit reglement.

Artikel

1.06

Gebruik van de vaarweg

Een schip of een samenstel mag niet deelnemen aan de scheepvaart, indien de lengte, de breedte, de hoogte boven water, de diepgang, de manoeuvreerbaarheid of de snelheid van dit schip of dit samenstel niet verenigbaar zijn met de karakteristiek en met de afmetingen van de vaarweg en van de kunstwerken.

Artikel

1.07

Belading

Artikel

1.08

Gebruik van reddingsvesten

Artikel

1.09

Sturen van een schip

Artikel

1.10

Scheepsbescheiden

Artikel

1.11

Reglement aan boord

Artikel

1.12

Buiten boord uitsteken van voorwerpen; verlies van voorwerpen; hindernissen

Artikel

1.13

Bescherming van verkeerstekens

Artikel

1.14

Beschadiging van kunstwerken

Indien een schip, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting een kunstwerk heeft beschadigd, moet de schipper onverwijld daarvan kennis geven aan de dichtstbijzijnde bevoegde autoriteit.

Artikel

1.15

Verbod tot het te water doen geraken van voorwerpen of stoffen

Artikel

1.16

(niet overgenomen).

Artikel

1.17

Vastgevaren of gezonken schepen; aangifte van ongevallen

Artikel

1.18

Verplichting tot vrijmaking van het vaarwater

Artikel

1.19

Verkeersaanwijzingen

De schipper is verplicht aan een verkeersaanwijzing gevolg te geven.

Artikel

1.20

Verlenen van medewerking aan ambtenaren

De schipper moet aan de bevoegde autoriteit de nodige medewerking verlenen, in het bijzonder het onmiddellijk aan boord komen van deze vergemakkelijken, teneinde deze in staat te stellen zich ervan te vergewissen of de bepalingen van dit reglement worden nageleefd.

Artikel

1.21

Bijzondere transporten

Artikel

1.22

(niet overgenomen).

Artikel

1.23

Melden van en toestemming voor evenementen en andere gebeurtenissen

Artikel

1.24

Afwijken voorschriften door handhavingsdiensten, brandweer en schepen bestemd tot inzet bij calamiteiten

Schepen van handhavingsdiensten en brandweer, en reddingsvaartuigen betrokken bij reddingsoperaties mogen, behoudens het bepaalde in de artikelen 1.04 en 1.05, afwijken van de voorschriften van dit besluit voor zover dat voor een goede vervulling van hun taak noodzakelijk is.

Hoofdstuk

2

Kentekens

Artikel

2.01

Kentekens van grote schepen

Artikel

2.02

Kentekens van kleine schepen

Artikel

2.03

(niet overgenomen).

Artikel

2.04

(niet overgenomen).

Artikel

2.05

(niet overgenomen).

Hoofdstuk

3

Optische tekens van schepen

Afdeling

I

Algemene bepalingen

Artikel

3.01

Toepassing

Artikel

3.01a

Begripsbepalingen

In dit reglement wordt verstaan onder:

  • a.

    toplicht: wit krachtig licht dat schijnt over een boog van de horizon van 225° en wel aan elke zijde van het schip van recht vooruit tot 22°30' achterlijker dan dwars en dat uitsluitend over deze boog zichtbaar is;

  • b.

    boordlichten: groen helder licht aan stuurboordszijde en rood helder licht aan bakboordszijde die elk schijnen over een boog van de horizon van 112°30' en wel elk aan zijn zijde van het schip van recht vooruit tot 22°30' achterlijker dan dwars en die uitsluitend over deze boog zichtbaar zijn;

  • c.

    heklicht: wit helder of gewoon licht dat schijnt over een boog van de horizon van 135° en wel aan elke zijde van het schip over 67°30' van recht achteruit en dat uitsluitend over deze boog zichtbaar is;

  • d.

    rondom schijnend licht: een licht dat schijnt over een boog van 360° en dat over deze boog zichtbaar is;

  • e.

    hoogte:

    • -

      hetzij: de hoogte boven het vlak door de onderkant der inzinkingsmerken ter plaatse van de grootst toegelaten diepgang, zoals deze ingevolge de voorschriften omtrent het vlak van de grootst toegelaten diepgang van binnenschepen voor het schip is vastgesteld voor de Rijn of daarmede volgens die voorschriften gelijkgestelde vaarwegen;

    • -

      hetzij voor een schip dat niet is voorzien van inzinkingsmerken: de hoogte boven het bovenste doorlopende dek of bij gebreke hieraan boven het potdeksel.

Artikel

3.02

Lichten en navigatielantaarns

Artikel

3.03

Borden, vlaggen, en wimpels

Artikel

3.04

Cylinders, bollen, kegels en ruiten

Artikel

3.05

Verboden tekens

Artikel

3.06

Noodlichten

Indien de lichten die een schip ingevolge dit reglement moet voeren niet kunnen werken, moet het schip deze onverwijld door noodlichten vervangen. Ingeval een krachtig licht wordt voorgeschreven, mag echter het noodlicht helder, en ingeval een helder licht wordt voorgeschreven, mag het noodlicht gewoon zijn. Het schip moet zo spoedig mogelijk wederom lichten van de voorgeschreven sterkte in gebruik stellen.

Artikel

3.07

Verboden lichten, verlichting of zoeklichten dan wel vlaggen, borden, wimpels of andere voorwerpen

Afdeling

II

Tekens tijdens het varen

Artikel

3.08

Tekens van grote motorschepen

Artikel

3.09

Tekens van slepen en van motorschepen die assisteren

Artikel

3.10

Tekens van duwstellen

Artikel

3.11

Tekens van gekoppelde samenstellen

Artikel

3.12

Tekens van grote zeilschepen

Een groot zeilschip moet ’s nachts voeren:

  • a.

    boordlichten op gelijke hoogte en in een lijn loodrecht op de lengte-as en ten hoogste 1 m binnen de zijkanten van het schip. Zij mogen gewone lichten zijn;

  • b.

    een heklicht op het achterschip, zoveel als mogelijk in de lengte-as van het schip op een zodanige hoogte, dat het goed zichtbaar is voor een ander schip dat het schip oploopt;

  • c.

    twee heldere of gewone rondom schijnende lichten in een verticale lijn, het bovenste rood en het onderste groen, met een onderlinge afstand van ten minste 1 m, aan of nabij de top van de mast, waar deze het best kunnen worden gezien.

Artikel

3.13

Tekens van kleine schepen

Artikel

3.14

Bijkomende tekens van varende schepen die bepaalde gevaarlijke stoffen vervoeren

Artikel

3.15

Teken van varende passagiersschepen waarvan de maximale lengte van de romp minder is dan 20 m

Artikel

3.16

Tekens van varende veerponten

Artikel

3.17

Bijkomend teken van varende schepen die recht van voorrang hebben

Een schip dat recht van voorrang heeft voor de doorvaart op plaatsen waar de volgorde van doorvaren is geregeld en dat van dit recht gebruik wil maken moet, teneinde dit kenbaar te maken, als bijkomend dagteken voeren:

een rode wimpel op het voorschip op een voldoende hoogte om goed zichtbaar te zijn.

Artikel

3.18

Bijkomende tekens van schepen die onmanoeuvreerbaar worden

Artikel

3.19

Tekens van varende drijvende voorwerpen en drijvende inrichtingen

Onverminderd de bijzondere voorschriften die ingevolge artikel 1.21 kunnen worden gesteld moeten een drijvend voorwerp en een drijvende inrichting des nachts voeren:

witte heldere rondom schijnende lichten in voldoend aantal om hun omtrek aan te duiden, op een zodanige hoogte dat zij van alle zijden zichtbaar zijn.

Afdeling

III

Tekens tijdens het stilliggen

Artikel

3.20

Tekens van stilliggende schepen

Artikel

3.21

Bijkomende tekens van stilliggende schepen die bepaalde gevaarlijke stoffen vervoeren

Artikel 3.14 is eveneens van toepassing op het schip, het duwstel of het gekoppeld samenstel, bedoeld in dat artikel, wanneer het stilligt.

Artikel

3.22

Tekens van op hun aanlegplaatsen stilliggende veerponten

Artikel

3.23

Tekens van drijvende voorwerpen en van drijvende inrichtingen die stilliggen

Onverminderd de bijzondere voorschriften die op grond van artikel 1.21 kunnen worden gesteld, moeten een drijvend voorwerp en een drijvende inrichting des nachts voeren:

witte gewone rondom schijnende lichten, in voldoend aantal om hun omtrek aan de zijde van het vaarwater aan te duiden, op een zodanige hoogte dat zij van het vaarwater af goed zichtbaar zijn.

Artikel 3.20, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel

3.24

Bijkomende tekens voor netten of uitleggers van stilliggende schepen

Een schip dat op een vaarweg waar stroom loopt een net of een uitlegger in of in de nabijheid van het vaarwater heeft uitstaan, moet, teneinde dit kenbaar te maken, als bijkomend teken, en zodanig dat het zijn net of uitlegger aanduidt, voeren:

  • -

    des nachts:

    een wit gewoon rondom schijnend licht;

  • -

    des daags:

    een gele vlag.

Artikel

3.25

Tekens van in bedrijf zijnde drijvende werktuigen en van vastgevaren of gezonken schepen

Artikel

3.26

Bijkomende tekens van schepen, drijvende voorwerpen en drijvende inrichtingen waarvan de ankers een gevaar voor de scheepvaart kunnen vormen en van hun ankers

Afdeling

IV

Bijzondere optische tekens

Artikel

3.27

Bijkomend teken van schepen van handhavingsdiensten en van brandweerboten

Een schip van ambtenaren belast met toezicht of opsporing mag, om zich kenbaar te maken, als bijkomend teken een blauw gewoon rondom schijnend flikkerlicht of snel flikkerlicht tonen. Het zelfde geldt voor een brandweerboot die hulp biedt of daartoe op weg is en voor een reddingsvaartuig bij een reddingsoperatie met toestemming van de bevoegde autoriteit.

Artikel

3.28

Bijkomend teken van schepen die werkzaamheden in of nabij het vaarwater uitvoeren

Een schip dat in of nabij het vaarwater werkzaamheden uitvoert mag, om dit kenbaar te maken, als bijkomend teken, met toestemming van de bevoegde autoriteit, tonen: een geel helder of gewoon rondom schijnend flikkerlicht of snel flikkerlicht.

Artikel

3.29

Bijkomende tekens bescherming hinderlijke waterbeweging

Artikel

3.30

Noodtekens

Artikel

3.31

Teken van het verbod van toegang aan boord

Artikel

3.32

Teken van het verbod te roken en onbeschermd licht of vuur te gebruiken

Artikel

3.33

Teken van het verbod evenwijdig aan een schip ligplaats te nemen

Artikel

3.34

Tekens van beperkt manoeuvreerbare schepen

Artikel

3.35

Tekens van mijnenopruimingsschepen

Een schip bezig met mijnenopruimingswerkzaamheden moet, behalve de tekens bedoeld in artikel 3.08, voeren:

  • a.

    ’s nachts: drie groene heldere of gewone rondom schijnende lichten, één aan of nabij de top van de mast op het voorschip en één aan elk uiteinde van de ra van deze mast;

  • b.

    overdag: drie zwarte bollen op dezelfde plaatsen als de lichten ’s nachts.

Artikel

3.36

Tekens van loodsboten

Een schip dat loodsdienst uitoefent moet voeren:

  • a.

    ’s nachts:

    • 1°.

      een wit helder of gewoon rondom schijnend licht en een rood helder of gewoon rondom schijnend licht in een verticale lijn, het bovenste wit en het onderste rood, aan of nabij de top van de mast op het voorschip;

    • 2°.

      boordlichten op gelijke hoogte, in een lijn loodrecht op de lengte-as en ten hoogste 1 m binnen de zijkanten van het schip; en

    • 3°.

      een heklicht op het achterschip, zoveel als mogelijk in de lengte-as van het schip op een zodanige hoogte, dat het goed zichtbaar is voor een ander schip dat het schip oploopt;

  • b.

    overdag: een blauwe vlag met, in wit, de letter L aan of nabij de top van de mast op het voorschip.

Artikel

3.37

Tekens van vissersschepen

Een vissersschip moet voeren:

  • a.

    ’s nachts:

    • 1°.

      een groen helder of gewoon rondom schijnend licht en een wit helder of gewoon rondom schijnend licht in een verticale lijn met een onderlinge afstand van tenminste 1 m, het bovenste groen en het onderste wit, op een zodanige hoogte dat het onderste zich tenminste 2 m boven de boordlichten bevindt.

    • boordlichten op gelijke hoogte en in een lijn loodrecht op de lengte-as van het schip, tenminste 1 m lager dan het witte licht bedoeld in onderdeel a, 1°, en niet meer dan 1 m binnen de buitenzijden van het schip; en

    • 3°.

      een heklicht op het achterschip, zoveel als mogelijk in de lengte-as van het schip, op een zodanige hoogte dat het goed zichtbaar is voor een ander schip dat het schip oploopt;

  • b.

    overdag: twee zwarte kegels met de punten tegen elkaar (diabolo) in een verticale lijn, op een zodanige hoogte dat zij van alle zijden goed zichtbaar zijn.

Het schip mag tevens achter en hoger dan het groene licht, bedoeld onder a, 1°, een toplicht voeren.

Artikel

3.38

Teken bij een duiker te water

Hoofdstuk

4

Geluidsseinen; marifoon; radar

Artikel

4.01

Geluidsseinen; algemene bepalingen

Artikel

4.02

Geven van geluidsseinen

Artikel

4.03

Verboden geluidsseinen

Artikel

4.04

"Blijf weg" sein

Artikel

4.05

Gebruik van en uitrusting met marifoon

Artikel

4.06

Gebruik van en uitrusting met radar

Artikel

4.07

Gebruik van en uitrusting met een Inland AIS apparaat.

Hoofdstuk

4A

Marifoon en radar

Artikel

4A.01

Gebruik van en uitrusting met marifoon

Vervallen

Artikel

4A.02

Gebruik van radar

Vervallen

Hoofdstuk

5

Verkeerstekens

Artikel

5.01

Verplichtingen in verband met verkeerstekens en bekendmakingen met dezelfde strekking als een verkeersteken

Artikel

5.02

Prioriteit

Onverminderd de artikelen 1.04 en 1.05 heeft een verkeersteken prioriteit boven een gedragsregel. Een verkeersaanwijzing heeft prioriteit boven een gedragsregel en een verkeersteken.

Hoofdstuk

6

Vaarregels

Afdeling

I

Algemene bepalingen

Artikel

6.01

Begripsbepalingen

Artikel

6.01a

Draagvleugelboten, luchtkussenvaartuigen en motorschepen met meervoudige romp

Vervallen

Artikel

6.02

Snelle schepen

Een snel schip is verplicht aan andere schepen voorrang te verlenen.

Artikel

6.03

Algemene beginselen

Afdeling

II

Voorbijvaren op tegengestelde koersen en voorbijlopen

Artikel

6.03a

Koers kruisen

Vervallen

Artikel

6.04

Naderen op tegengestelde koersen op alle vaarwegen; hoofdregel

Artikel

6.04a

Naderen op tegengestelde koersen op alle vaarwegen; afwijking van de hoofdregel

Artikel

6.05

Naderen op tegengestelde koersen op de Geldersche IJssel en op de Maas

Artikel

6.06

(niet overgenomen).

Artikel

6.07

Voorbijvaren op tegengestelde koersen in een engte

Artikel

6.08

Verbod tot voorbijvaren op tegengestelde koersen door tekens langs de vaarweg

Indien de bevoegde autoriteit in een bepaald vak of op een bepaalde plaats, teneinde naderen op tegengestelde koersen te voorkomen, de scheepvaart afwisselend slechts in één richting toelaat, wordt:

  • a.

    het verbod de vaart te vervolgen aangeduid door een teken A.1 (bijlage 7);

  • b.

    de toestemming de vaart te vervolgen aangeduid door een teken E.1 (bijlage 7).

Artikel

6.09

Voorbijlopen; algemene bepalingen

Artikel

6.10

Voorbijlopen; gedrag der schepen

Artikel

6.11

Verbod tot voorbijlopen door tekens langs de vaarweg

Een schip mag een ander schip niet voorbijlopen:

  • a.

    in een vak van of op een plaats in de vaarweg, aangeduid door het teken A.2 (bijlage 7);

  • b.

    in het geval van samenstellen onderling, in een vak van of op een plaats in de vaarweg, aangeduid door het teken A.3 (bijlage 7);

  • c.

    in een vak van of op een plaats in de vaarweg, aangeduid door het teken A.4 of A. 4.1 (bijlage 7).

Het in de aanhef en onder b en c bedoelde verbod geldt niet, ingeval een der samenstellen een duwstel is, waarvan de grootste lengte en de grootste breedte niet meer dan 110 m respectievelijk 12 m bedragen.

Afdeling

III

Andere vaarregels

Artikel

6.12

Varen in vakken of op plaatsen waar de te volgen weg wordt voorgeschreven

In een vak van of op een plaats in de vaarweg, aangeduid door één der tekens B.1, B.2, B.3 of B.4 (bijlage 7), moet een schip de weg volgen die door dat teken wordt kenbaar gemaakt.

Artikel

6.13

Keren

Artikel

6.14

Vertrek

Artikel

6.15

Verbod zich in de tussenruimten tussen de lengten van een sleep te begeven

Een schip mag zich niet in de tussenruimten tussen de lengten van een sleep begeven.

Artikel

6.16

Uitvaren en invaren van havens en nevenvaarwateren en het daarbij invaren of oversteken van een hoofdvaarwater

Artikel

6.17

Koers kruisen

Artikel

6.18

Diverse vaarregels

Artikel

6.19

Gedrag van schepen die het «blijf weg» sein horen

Artikel

6.20

Hinderlijke waterbeweging

Artikel

6.21

Manoeuvreerbaarheid van schepen en van samenstellen

Artikel

6.21a

Bepalingen voor het varen van duwstellen en van gekoppelde samenstellen, zomede van alleenvarende motorschepen met een lengte van meer dan 110 m

Artikel

6.21b

Verplaatsen van een duwbak buiten het verband van een duwstel

Een schip mag slechts een duwbak buiten het verband van een duwstel verplaatsen, indien dit veilig kan geschieden.

Artikel

6.21c

Doen van mededelingen tussen de schepen in een sleep

Artikel

6.22

Stremming en beperking van de scheepvaart

Afdeling

IV

Veerponten

Artikel

6.23

Vaarregels voor veerponten

Afdeling

V

Doorvaren van bruggen, stuwen en sluizen

Artikel

6.24

Doorvaren van bruggen en stuwen; algemene bepalingen

Artikel

6.25

Doorvaren van vaste bruggen

Artikel

6.26

Doorvaren van beweegbare bruggen

Artikel

6.27

Doorvaren van stuwen

Artikel

6.28

Doorvaren van sluizen

Artikel

6.28a

In- en uitvaren van sluizen

Artikel

6.28b

Recht op voorschutting

Afdeling

VI

Slecht zicht

Artikel

6.29

Algemene bepalingen voor het varen bij slecht zicht

Artikel

6.29a

Algemeen

Vervallen

Artikel

6.30

Alle varende schepen

Artikel

6.31

Stilliggende schepen

Artikel

6.32

Op radar varende schepen

Artikel

6.33

Niet op radar varende schepen

Hoofdstuk

7

Regels voor het ligplaats nemen

Artikel

7.01

Algemene beginselen voor het ligplaats nemen

Artikel

7.02

Ligplaats nemen (ankeren en meren)

Artikel

7.03

Ankeren en het gebruik van spudpalen

Artikel

7.04

Meren

Artikel

7.05

Bijzondere ligplaatsen

Artikel

7.06

Gereserveerde ligplaatsen

Artikel

7.07

Ligplaats nemen in de nabijheid van schepen die bepaalde gevaarlijke stoffen vervoeren

Artikel

7.08

Bewaking en toezicht

Artikel

7.09

Gedogen langszijde te komen

Een aan een aanlegplaats gemeerd schip moet gedogen, dat een ander schip langszijde komt of langszijde daarvan vastmaakt en daarover gemeenschap met de wal heeft anders dan om te laden of te lossen.

Artikel

7.10

Medewerking tot vertrekken of verhalen dan wel tot ruimte maken

Indien van langszijde van elkaar stilliggende schepen een schip wil vertrekken of verhalen dan wel ruimte wil hebben voor het langszijde komen van een schip ten behoeve van overslag, moet elk van de andere schepen daaraan de nodige medewerking verlenen.

Artikel

7.11

Verhalen voor het laden of lossen van een ander schip

Een aan een aanlegplaats gemeerd schip, dat aldaar niet behoeft te worden geladen of gelost, moet verhalen, indien een ander schip aldaar dient te worden geladen of gelost.

Hoofdstuk

8

Aanvullende bepalingen

Artikel

8.01

Registratiebewijs

Artikel

8.02

Registratieteken

Artikel

8.03

Inrichting

Een snelle motorboot mag slechts deelnemen aan de scheepvaart indien:

  • a.

    de inrichting van het schip en van de motor zodanig is, dat gevaar voor brand of ontploffing en hinder voor de omgeving door rook, damp of walm wordt voorkomen;

  • b.

    de afgewerkte gassen door een behoorlijk geluiddempende voorziening worden afgevoerd;

  • c.

    de stuurinrichting deugdelijk en doelmatig is;

  • d.

    het schip is voorzien van een technische inrichting waardoor bij het onderbreken van de besturing de middelen tot voortbeweging onmiddellijk tot stilstand of nagenoeg tot stilstand komen; deze eis geldt niet voor een gesloten binnenbesturing;

  • e.

    een reddingsvest onder handbereik voor ieder der opvarenden aan boord is;

  • f.

    een deugdelijk brandblusapparaat aan boord is.

Artikel

8.04

Eigenaar

De eigenaar of houder van een snelle motorboot draagt er mede zorg voor dat niet in strijd met de artikelen 8.01, 8.02 en 8.03 wordt gehandeld.

Artikel

8.05

Verplichtingen bestuurder

Artikel

8.06

Snel varen en waterskiën

Artikel

8.07

Schipper

De schipper van een snelle motorboot moet er zorg voor dragen, dat niet in strijd met de artikelen 8.05 en 8.06 wordt gehandeld.

Artikel

8.08

Watersport zonder schip

Deel

II

Hoofdstuk

9

Bijzondere bepalingen voor de scheepvaart op de in beheer bij het Rijk zijnde vaarwegen en op andere met name genoemde vaarwegen

Artikel

9.02

Afmetingen

Artikel

9.03

Ligplaats nemen (ankeren en meren)

Artikel

9.04

Kleine schepen

Artikel

9.05

Zeilplanken en soortgelijke vormen van watersport

Artikel

9.06

Manoeuvreerbaarheid van schepen en samenstellen

Artikel

9.07

Meld-, uitluister- en communicatieplicht

Artikel

9.08

Varend bunkeren

Het is verboden op de in bijlage 18 vermelde vaarwegen, behoudens toestemming van de bevoegde autoriteit, varend brandstof af te leveren.

Hoofdstuk

10

Bijzondere bepalingen voor de vaarwegen tussen de zee en de zeehavens

Artikel

10.01

Toepassingsgebied

Artikel

10.02

Bovenmaatse zeegaande schepen

Artikel

10.03

Bijkomende lichten en bijkomend dagteken van bovenmaatse schepen

Een varend bovenmaats zeegaand schip moet, op de wijze en wat de lichten betreft met de lichtsterkte en de kleur, vermeld in de internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee, behalve de tekens bedoeld in artikel 3.08, als bijkomende tekens voeren:

  • a.

    ’s nachts: drie rode rondom schijnende lichten in een verticale lijn;

  • b.

    overdag: een zwarte cilinder.

Artikel

10.04

Bijkomend licht en bijkomend dagteken van schepen die bepaalde gevaarlijke stoffen vervoeren

Artikel

10.05

Vlaggeseinen van het Internationaal Seinboek

Een zeegaand schip mag de internationale vlaggeseinen "A", "B", "G", "H", "P", "Q" en "Z" geven.

Artikel

10.06

Wit lichtsein

Artikel

10.07

Melding voor vertrek

Vervallen

Artikel

10.07a

Invullen en overhandigen controlelijst

Vervallen

Artikel

10.08

Bijzondere voorrangsregels

Artikel

10.09

Verbod dicht langs een schip dat bepaalde gevaarlijke stoffen vervoert te varen

Een schip mag behalve bij voorbijlopen en bij voorbijvaren op tegengestelde koersen niet varen binnen een afstand van 50 m van een schip dat het licht of het dagteken, bedoeld in artikel 10.04, eerste lid, voert.

Artikel

10.10

Ligplaats nemen in de nabijheid van een schip dat bepaalde gevaarlijke stoffen vervoert

Artikel

10.11

Gebruik marifoon

In afwijking van artikel 4.05, eerste lid, mag een zeegaand groot schip zijn uitgerust met een marifooninstallatie van het type dat voor het gebruik in de frequentieband van 156 –174 MHz is toegelaten.

Hoofdstuk

11

Bijzondere bepalingen voor de scheepvaart op de boventoeleidingskanalen op de Maas

Artikel

11.01

Invaren van de boventoeleidingskanalen van de sluizen in de Maas

Vervallen

Hoofdstuk

12

Bijzondere bepalingen voor de scheepvaart op de langs de Westerschelde gelegen havens

Artikel

12.01

Toepassingsgebied

Artikel

12.02

Lichten en dagtekens bij slepen en assisteren

Artikel

12.03

Lichten van schepen van veerdiensten

Een schip van de veerdiensten over de Westerschelde, dat op zijn aanlegplaats stilligt terwijl het dienst doet, mag de lichten blijven voeren die zijn voorgeschreven voor een varend schip.

Artikel

12.04

Toepasselijkheid van de voorschriften inzake het gebruik van radar

Een zeegaand schip mag, indien de radarinstallatie goed functioneert, gebruik maken van radar:

Artikel

12.05

Uitvaren van havens en voorhavens naar de Westerschelde

Artikel

12.06

Toepasselijkheid van de voorschriften inzake het varen bij slecht zicht

Een zeegaand schip mag op radar varen, zonder dat zich overeenkomstig artikel 6.32, eerste lid, een persoon in de stuurhut bevindt die houder is van een radarpatent, als bedoeld in artikel 4.06, eerste lid, onder b.

Artikel

12.07

Geluidsseinen bij slecht zicht van een varend schip

Hoofdstuk

13

Bijzondere bepalingen voor de scheepvaart van, naar en in de haven van Den Helder

Artikel

13.01

Verboden handelingen

Behoudens toestemming van de bevoegde autoriteit is het verboden op de rede van Den Helder en in het havengebied te dreggen, dan wel zich met snorkel-, duik- of soortgelijke uitrustingsstukken te water te bevinden.

Artikel

13.02

Marinehaven Willemsoord

Behoudens toestemming van de bevoegde autoriteit is het verboden met andere schepen dan schepen der krijgsmacht de marinehaven te Willemsoord anders te bevaren dan noodzakelijk voor de rechtstreekse doorvaart.

Artikel

13.03

Tijdelijk vaarverbod marinehaven en rede Den Helder

Bijlage

1

Letter of lettercombinatie ter onderscheiding van het land waar de thuishaven of de plaats van teboekstelling van een schip is gelegen

B

:

België

BG

:

Bulgarije

BY

:

Wit Rusland

CH

:

Zwitserland

CZ

:

Tsjechische Republiek

D

:

Duitsland

F

:

Frankrijk

FI

:

Finland

HR

:

Kroatië

HU

:

Hongarije

I

:

Italië

L

:

Luxemburg

MD

:

Republiek Moldavië

N

:

Nederland

NO

:

Noorwegen

P

:

Portugal

PL

:

Polen

R

:

Roemenië

RUS

:

Russische Federatie

SE

:

Zweden

SK

:

Slowakije

UA

:

Oekraïne

YU

:

Servië en Montenegro

Bijlage

3

Optische tekens van schepen

I

Algemeen

1. De in deze bijlage opgenomen schetsen hebben slechts een verduidelijkend karakter. Men dient zich te houden aan de tekst van het reglement die uitsluitend rechtsgeldigheid bezit.

2. Gebruikte symbolen

vast licht dat rondomschijnend is (een licht dat schijnt over een boog van de horizon van 360°)

vast licht dat schijnt over een beperkte boog van de horizon

Een voor de waarnemer niet zichtbaar licht is met een punt in het midden aangeduid.

flikkerlicht

facultatief licht

vlag of bord (artikel 3.03)

wimpel (artikel 3.03)

bol (artikel 3.04)

cilinder (artikel 3.04)

kegel (artikel 3.04)

ruit (artikel 3.04)

radarreflektor

Lichten

Schets

Dagtekens

1

Artikel 3.01a: Begripsbepalingen.

Boog van de horizon waarover toplicht, boordlichten en heklicht schijnen.

2

Artikel 3.08, lid 1: Alleenvarend groot motorschip.

3

Artikel 3.08, lid 2: Alleenvarend groot motorschip dat een tweede toplicht voert.

4

Artikel 3.08, lid 3: Groot motorschip dat wordt geassisteerd.

4a

Artikel 3.08, lid 4: Snel schip.

Lichten

Schets

Dagtekens

5

Artikel 3.09, lid 1: Motorschip dat sleept of assisteert.

6

Artikel 3.09, lid 2: Motorschepen die, niet in kiellinie varend, slepen of assisteren.

7

Artikel 3.09, lid 3: Gesleept schip.

Lichten

Schets

Dagtekens

8

Artikel 3.09, lid 3 onder a: Gesleept schip langer dan 110 m.

9

Artikel 3.09, lid 3 onder b: Lengte in een sleep bestaande uit meer dan twee langszijde van elkaar vastgemaakte schepen.

10

Artikel 3.09, lid 4: Laatste lengte van een sleep.

Lichten

Schets

Dagtekens

11

Artikel 3.09, lid 4: Laatste lengte van een sleep bestaande uit meer dan twee langszijde van elkaar vastgemaakte schepen

12

Artikel 3.09, lid 5: Zeegaand schip dat wordt gesleept.

13

Artikel 3.10, lid 1: Duwstel

14

Artikel 3.10 lid 1 onder c: 2e: Duwstel waarbij op de schepen (aan de buitenzijden), die van achteren over de volle breedte zichtbaar zijn, heklichten worden gevoerd.

Lichten

Schets

Dagtekens

15

Artikel 3.10, lid 2: Duwstel dat wordt geassisteerd.

16

Artikel 3.10, lid 3: Twee duwboten.

17

Artikel 3.11, lid 1: Gekoppeld samenstel; twee grote motorschepen.

Lichten

Schets

Dagtekens

18

Artikel 3.11, lid 1: Gekoppeld samenstel; groot motorschip en groot schip dat geen motorschip is.

19

Artikel 3.11, lid 2: Gekoppeld samenstel dat wordt geassisteerd.

20

Artikel 3.12: Groot zeilschip

21

De artikelen 3.08, lid 5, en 3.13, lid 7: Schip dat onder zeil vaart en tegelijkertijd zijn mechanische middelen tot voortbeweging gebruikt.

22

Artikel 3.13, lid 1 alleenvarend klein motorschip.

Lichten

Schets

Dagtekens

23

Artikel 3.13, lid 1: Alleenvarend klein motorschip dat de boordlichten onmiddellijk naast elkaar of in één lantaarn verenigd aan of nabij de boeg voert.

24

Artikel 3.13, lid 1: Alleenvarend klein motorschip dat in plaats van toplicht en heklicht een wit rondom schijnend licht voert.

25

Artikel 3.13, lid 2: Alleenvarend klein open motorschip korter dan 7 m, waarvan de hoogst bereikbare snelheid 13 km per uur bedraagt.

26

Artikel 3.13, lid 4: Klein schip dat wordt gesleept dan wel langszijde van een ander schip vastgemaakt wordt voorbewogen.

Lichten

Schets

Dagtekens

27

Artikel 3.13, lid 5: Klein zeilschip

28

Artikel 3.13, lid 5: Klein zeilschip waarbij de boordlichten en het heklicht in één lantaarn aan de top van de mast verenigd zijn.

29

Artikel 3.13, lid 5: Klein zeilschip korter dan 7 m. Het tweede licht uitsluitend te tonen bij het naderen van een ander schip bij gevaar voor aanvaring.

Lichten

Schets

Dagtekens

30

Artikel 3.13. lid 6: Door spierkracht voortbewogen klein schip.

31a

Lichten

Schets

Dagtekens

31b

Artikel 3.14, lid 1: Bijkomende tekens van schepen die bepaalde brandbare stoffen vervoeren als bedoeld in het ADN en die geen deel uitmaken van een duwstel of een gekoppeld samenstel.

32a

32b

Artikel 3.14, lid 2: Bijkomende tekens van schepen die bepaalde voor de gezondheid schadelijke stoffen vervoeren als bedoeld in het ADN en die geen deel uitmaken van een duwstel of een gekoppeld samenstel.

Lichten

Schets

Dagtekens

33

Artikel 3.14, lid 3: Bijkomende tekens van schepen die bepaalde ontplofbare stoffen vervoeren als bedoeld in het ADN en die geen deel uitmaken van een duwstel of een gekoppeld samenstel.

34

Artikel 3.14, lid 4: Bijkomende tekens van duwstellen die gevaarlijke stoffen vervoeren als bedoeld in het ADN.

35

Artikel 3.14, lid 4: Bijkomende tekens van gekoppelde samenstellen die gevaarlijke stoffen vervoeren als bedoeld in het ADN.

Lichten

Schets

Dagtekens

36

Artikel 3.14, lid 5: Bijkomende tekens van een duwstel dat door twee duwboten naast elkaar wordt voortbewogen en dat gevaarlijke stoffen vervoert als bedoeld in het ADN.

36a

Artikel 3.15: Varend passagiersschip waarvan de maximale lengte van de romp minder is dan 20 m.

37

Artikel 3.16, lid 1: Niet-vrijvarende veerpont.

Lichten

Schets

Dagtekens

38

Artikel 3.16, lid 2: Meest bovenstrooms gelegen ankerschuit of drijver van een veerpont aan een langskabel.

39

Artikel 3.16, lid 3: Vrijvarende veerpont.

40

Artikel 3.17 Schip dat recht van voorrang heeft.

Lichten

Schets

Dagtekens

41a

41b

Artikel 3.18, lid 1: Bijkomende tekens van schepen die onmanoeuvreerbaar worden.

42

Artikel 3.19 Varend drijvend voorwerp of drijvende inrichting.

43

Artikel 3.20, leden 1 en 4: Gemeerd schip

44

Artikel 3.20, lid 2: Geankerd groot schip.

45

Artikel 3.20, lid 3: Geankerd duwstel.

Lichten

Schets

Dagtekens

46

Artikel 3.20, lid 4: Geankerd klein schip.

47

Artikel 3.21: Bijkomende tekens van stilliggende schepen die bepaalde gevaarlijke stoffen vervoeren en die geen deel uitmaken van een duwstel of een gekoppeld samenstel.

48

Artikel 3.21 Bijkomende tekens van stilliggende duwstellen die bepaalde gevaarlijke stoffen vervoeren.

Lichten

Schets

Dagtekens

49

Artikel 3.21: Bijkomende tekens van stilliggende gekoppelde samenstellen die bepaalde gevaarlijke stoffen vervoeren.

50

Artikel 3.22, lid 1: Op zijn aanlegplaats stilliggende niet-vrijvarende veerpont.

51

Artikel 3.22, lid 2: Op zijn aanlegplaats stilliggende vrijvarende veerpont die dienst doet.

Lichten

Schets

Dagtekens

52

Artikel 3.23: Stilliggend drijvend voorwerp of drijvende inrichting.

53

Artikel 3.24 Stilliggend visserschip met netten of uitleggers.

54

Artikel 3.25, lid 1 onder a: In bedrijf zijnd drijvend werktuig of schip dat in het vaarwater werken uitvoert; doorvaart aan beide zijden vrij.

Lichten

Schets

Dagtekens

55

Artikel 3.25, lid 1 onder a en b: In bedrijf zijnd drijvend werktuig of schip dat in het vaarwater werken uitvoert; doorvaart aan één zijde vrij.

Lichten

Schets

Dagtekens

56

Artikel 3.25, lid 1 onder c: In bedrijf zijnd drijvend werktuig, vastgevaren of gezonken schip dat in het vaarwater werken uitvoert; doorvaart aan beide zijden vrij. Tevens verplichting hinderlijke waterbeweging te vermijden.

57

Artikel 3.25, lid 1 onder c en d: In bedrijf zijnd drijvend werktuig, vastgevaren of gezonken schip dat in het vaarwater werken uitvoert; doorvaart slechts aan één zijde vrij. Tevens verplichting hinderlijke waterbeweging te vermijden.

58

Artikel 3.26, leden 1 en 3: Schip, waarvan de ankers een gevaar voor de scheepvaart kunnen vormen

Lichten

Schets

Dagtekens

59

Artikel 3.26, leden 2 en 3: Drijvend voorwerp of drijvende inrichtingen waarvan de ankers een gevaar voor de scheepvaart kunnen vormen

60

Artikel 3.26, lid 4: In bedrijf zijnd drijvend werktuig waarvan de ankers een gevaar voor de scheepvaart kunnen vormen.

61

Artikel 3.27: Schip van ambtenaren belast met toezicht of opsporing of brandweerboot.

Lichten

Schets

Dagtekens

62

Artikel 3.28 Schip dat in of nabij het vaarwater werkzaamheden uitvoert.

63

Artikel 3.29 Schip, drijvend voorwerp of drijvende inrichting, die tegen hinderlijke waterbeweging beschermd wil worden.

64

Artikel 3.30 Schip dat in nood verkeert en hulp wenst te ontvangen.

Lichten

Schets

Dagtekens

65

Artikel 3.31 Verboden toegang aan boord.

66

Artikel 3.32: Verboden te roken en onbeschermd licht of vuur te gebruiken.

67

Artikel 3.33 Verbod evenwijdig aan een schip ligplaats te nemen.

Lichten

Schets

Dagtekens

68

Artikel 3.34, lid 1: Beperkt manoeuvreerbaar schip.

69

Artikel 3.34, lid 2: Beperkt manoeuvreerbaar schip; vaarwater slechts aan één zijde vrij.

70

Artikel 3.35: Schip, bezig met mijnopruimingswerkzaamheden.

71

Artikel 3.36: Loodsboot.

72

Artikel 3.37: Vissersschip.

74

Artikel 3.38: Schip gebruikt bij een duiker te water.

75

Artikel 6.04a en 6.05: Ontmoeten stuurboord op stuurboord.

Bijlage

4

Gebruik van het Inland AIS-apparaat als bedoeld in artikel 4.07, derde, vierde en achtste lid,

1

Navigatiestatus

0

under way using engine

is onderweg op de motor

1

at anchor

ligt voor anker

2

not under command

is niet manoeuvreerbaar

3

restricted manoeuvrability

is beperkt manoeuvreerbaar

4

constrained by her draught

is beperkt door de diepgang

5

Moored

ligt afgemeerd

6

Aground

zit aan de grond

7

engaged in fishing

is bezig met vissen

8

under way sailing

vaart onder zeil

9 to 13

reserved for future uses

gereserveerd voor toekomstig gebruik

14

AIS-SART (active)

AIS-SART (actief)

15

Not defined

niet gedefinieerd

2

Referentiepunt voor de positie-informatie op het schip.

De schipper moet de aan de antenne gerelateerde waarden A, B, C, en D met de nauwkeurigheid van 1 m invoeren.

Waarde A wordt in de richting van de boeg gemeten.

Verklaring van de waarden W, L, A, B, C, D voor een schip
Verklaring van de waarden W, L, A, B, C, D voor een samenstel

3

Vaarwegen waarop een schip mag zijn uitgerust met een krachtens de IMO-voorschriften typegoedgekeurd AIS-apparaat van klasse A.

  • a.

    De vaarweg tussen de zee en de haven van Den Helder, de Waddenzee, alsmede de hieraan gelegen havens;

  • b.

    De havens van Termunten, van Delfzijl, van de gemeente Eemsmond, van Scheveningen, Stellendam en de havens aan het Schelde-Rijnkanaal;

  • c.

    De vaarweg ten westen van de Noordzeesluizen te IJmuiden, het Noordzeekanaal en de zijkanalen daarvan met inbegrip van de Voorzaan noordwaarts tot aan de Zaansluizen en het IJ, alsmede de havens aan deze vaarwegen;

  • d.

    Het IJsselmeer, met inbegrip van het Markermeer en het IJmeer en met uitzondering van de Gouwzee;

  • e.

    de Maasmond, de Nieuwe Waterweg, het Scheur de Nieuwe Maas, het Beerkanaal, het Hartelkanaal, het Yangtzekanaal en het Calandkanaal, alsmede de havens aan deze vaarwegen;

  • f.

    de Noord, de Oude Maas, de Beneden Merwede tot aan het Wantij, Dordtsche Kil, het Hollands Diep en de daarop aansluitende vaarweg naar het Industrie en Havenschap Moerdijk alsmede de havens aan deze vaarwegen;

  • g.

    de Oosterschelde;

  • h.

    het Kanaal door Zuid-Beveland;

  • i.

    de havens die met de Westerschelde in open verbinding staan.

Bijlage

6

Geluidsseinen

A.

Algemene seinen

B.

Seinen bij naderen op tegengestelde koersen

C.

Seinen bij voorbijlopen

D.

Seinen bij het keren

E.

Seinen bij het uit- en invaren van havens en nevenvaarwateren en het daarbij invaren of oversteken van een hoofdvaarwater

F.

Niet overgenomen

G.

Seinen bij slecht zicht

Toelichting.

Zeer korte stoot, tijdsduur ongeveer een kwart seconde

Korte stoot, tijdsduur ongeveer 1 seconde

Lange stoot, tijdsduur ongeveer 4 seconden

Sein met de scheepsklok

De tijdruimte tussen twee opéénvolgende stoten bedraagt ongeveer 1 seconde.

Een reeks zeer korte stoten wordt gevormd door tenminste 6 stoten, elke durende ongeveer een kwart seconde, waarbij de tijdruimte tussen de opéénvolgende stoten ongeveer een kwart seconde bedraagt. (art. 1.01, onder C, 8°).

Een reeks klokslagen moet ongeveer 4 seconden duren. In plaats daarvan mogen ook reeksen slagen van metaal op metaal worden gegeven.

Een groot motorschip moet gelijktijdig met een geluidssein een geel helder rondom schijnend lichtsein tonen. (art. 4.01, lid 2).

Een klein schip moet ter voorkoming van aanvaring zonodig het attentiesein, het sein «Ik kan niet manoeuvreren» en het noodsein, vermeld in afdeling A van bijlage 6, geven en het mag zonodig een der overige algemene geluidsseinen, vermeld in afdeling A, en het mistsein, vermeld in afdeling G van bijlage 6, geven, maar mag niet de manoeuvreerseinen, vermeld in afdeling B, C, D en E van bijlage 6, geven (art. 4.02, lid 2 en lid 3).

A.

ALGEMENE SEINEN

Artikel

Attentie

Ik ga stuurboord uit

Ik ga bakboord uit

Ik sla achteruit

Ik kan niet manoeuvreren

3.18 en 3.35

Er dreigt gevaar voor aanvaring

Verzoek om medische hulp

3.46, lid 3

Noodsein

4.01, lid 4

Blijf weg sein

4.04

Verzoek tot het bedienen van een beweegbare brug of van een sluis

6.26, lid 7

6.28, lid 4

B.

SEINEN BIJ NADEREN OP TEGENGESTELDE KOERSEN

Artikel

1.

Op alle vaarwegen met uitzondering van de Geldersche IJssel en de Maas

Voornemen tot ontmoeten stuurboord op stuurboord; afwijking van de hoofdregel; (tevens tonen lichtblauw bord)

Ik wil stuurboord op stuurboord voorbijvaren

Akkoord, u kunt stuurboord op stuurboord voorbijvaren

Neen, u kunt niet stuurboord op stuurboord voorbijvaren

6.04a, lid 6

2.

Op de Geldersche IJssel en de Maas

Voornemen tot ontmoeten bakboord op bakboord

Opvarend schip: «Ik wil bakboord op bakboord voorbijvaren»

6.05, lid 5

Afvarend schip: «Akkoord, u kunt bakboord op bakboord voorbijvaren»

6.05, lid 6

Voornemen tot ontmoeten stuurboord op stuurboord (tevens tonen lichtblauw bord)

Opvarend schip: «Ik wil stuurboord op stuurboord voorbijvaren»

Afvarend schip: «Akkoord, u kunt stuurboord op stuurboord voorbijvaren»

C.

SEINEN BIJ HET VOORBIJLOPEN

Artikel

Voornemen tot voorbijlopen aan bakboord van de opgelopene

Oploper: «Ik wil u aan bakboord voorbijlopen»

Opgelopene: «Akkoord, u kunt mij aan bakboord voorbijlopen»1Niet verplicht

afwijking:

Opgelopene: «Neen, u moet mij aan stuurboord voorbijlopen»

Oploper: «Akkoord, ik zal u aan stuurboord voorbijlopen»

Voornemen tot voorbijlopen aan stuurboord van de opgelopene

Oploper: «Ik wil u aan stuurboord voorbijlopen»

Opgelopene: «Akkoord, u kunt mij aan stuurboord voorbijlopen»1Niet verplicht

afwijking:

Opgelopene: «Neen, u moet mij aan bakboord voorbijlopen»

Oploper: «Akkoord, ik zal u aan bakboord voorbijlopen»

Indien voorbijlopen onmogelijk is

Opgelopene: «U kunt mij niet voorbijlopen»

D.

SEINEN BIJ HET KEREN

Artikel

Ik ga over stuurboord keren

Ik ga over bakboord keren

E.

SEINEN BIJ HET UIT- EN INVAREN VAN HAVENS EN NEVENVAARWATEREN EN HET DAARBIJ INVAREN OF OVERSTEKEN VAN EEN HOOFDVAARWATER

Artikel

Ik ga stuurboord uit

Ik ga bakboord uit

Ik ga oversteken

F.

NIET OVERGENOMEN

G.

SEINEN BIJ SLECHT ZICHT

Artikel

1.

Op radar varende schepen (zo dikwijls als nodig is te geven)

Varend groot schip of samenstel2Bij een samenstel moet het geluidssein slechts worden gegeven door het schip aan boord waarvan zich de schipper van het samenstel bevindt. (art. 6.32, lid 6 en art. 6.33, lid 1), dat met de andere schepen geen marifooncontact tot stand kan brengen

6.32, lid 5

Varende veerpont die met de andere schepen geen marifooncontact tot stand kan brengen

6.32, lid 5

2.

Zonder radar varende schepen (met tussenpozen van ten hoogste één minuut te geven)

Varend schip of samenstel2Bij een samenstel moet het geluidssein slechts worden gegeven door het schip aan boord waarvan zich de schipper van het samenstel bevindt. (art. 6.32, lid 6 en art. 6.33, lid 1).

6.33, leden 1 en 3

Varende veerpont

6.33, lid 4

3.

Seinen tijdens het stilliggen

Schip, duwstel of gekoppeld samenstel dat in het vaarwater of in de nabijheid daarvan op een gevaarlijke plaats stilligt of is vastgevaren, wanneer het per marifoon verneemt dat andere schepen naderen of wanneer en zolang het het geluidssein van een naderend schip hoort

6.31, leden 1, 2 en 4

Idem; mag alleen worden gegeven door een zeegaand schip

6.31, lid 3

Bijlage

7

Verkeerstekens

Verkeerstekens

A.

Verbodstekens

B.

Gebodstekens

C.

Beperkingstekens

D.

Aanbevelingstekens

E.

Aanwijzingstekens

F.

Bijkomende tekens

F.1

Afstandaanduidingen

F.2

Richtingaanduidingen

F.3

Aanvullende aanduidingen

F.4

Categorieaanduidingen

G.

Tekens aan kunstwerken

G.1

Vaste bruggen en vaste delen van bruggen

G.2

Beweegbare bruggen

G.3

Stuwen

G.4

Sluizen

G.5

Hoogteaanduidingen

H.

Overige aanduidingen

H.1

Kilometrering

H.2

Bewegwijzering

H.3

Spui- en inlaattekens

A.

VERBODSTEKENS

Opmerking

Deze tekens kunnen worden aangevuld of verduidelijkt met bijkomende tekens, vermeld onder F

A.1

In-, uit-, of doorvaren verboden (algemeen teken) (artikelen 6.08, onder a, 6.16, lid 9, onder a, 6.22, lid 1, 6.25 lid 1, 6.26, leden 4 en 5, 6.27, lid 1, 6.28a)

*)

of

*)

of

*)

A.1.

a

Buiten gebruik gestelde gedeelten van de vaarweg; vaarverbod, niet geldend voor een klein schip zonder motor

(artikel 6.22, lid 2)

A.2

Voorbijlopen verboden

(artikel 6.11)

A.3

Voorbijlopen verboden voor samenstellen onderling

Het verbod geldt niet, wanneer tenminste één van beide betrokken samenstellen een duwstel is waarvan de lengte en breedte niet meer bedragen dan 110 m respectievelijk 12 m

(artikel 6.11)

A.4

Ontmoeten en voorbijlopen verboden

(artikelen 6.07, lid 1, en 6.11, onder c)

A.4.1

Ontmoeten en voorbijlopen van samenstellen onderling verboden.

Dit verbod geldt niet wanneer tenminste één van beide betrokken samenstellen een duwstel is waarvan de lengte niet meer bedraagt dan 110 m en de breedte niet meer bedraagt dan 12 m

(artikel 6.07, lid 1)

A.5

Verboden ligplaats te nemen (ankeren en meren) aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst

(artikel 7.02, lid 1 c)

A.5.1

Verboden ligplaats te nemen (ankeren en meren) binnen de in meters aangegeven breedte te rekenen vanaf het bord

(artikel 7.02, lid 1 k)

A.6

Verboden te ankeren en ankers, kabels en kettingen te laten slepen aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst

(artikelen 6.18, lid 5, 7.03, lid 1, onder b)

A.7

Verboden te meren aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst

(artikel 7.04, lid 1 b)

A.8

Verboden te keren

(artikel 6.13, lid 6)

A.9

Verboden hinderlijke waterbeweging te veroorzaken

(artikel 6.20, lid 1 e)

A.10

Verboden buiten de aangegeven begrenzing te varen

(artikel 6.24, lid 2 a)

A.11

In-, uit- of doorvaren, wordt aanstonds toegestaan

(artikelen 6.26, lid 4c, 6.28a, lid 1c)

A.11.1

Doorvaren verboden, tenzij de doorvaartopening zo dicht is genaderd, dat stilhouden redelijkerwijs niet meer mogelijk is

(artikel 6.26, lid 4f)

groen flikkerlicht

A.12

Verboden voor motorschepen

A.13

Verboden voor kleine schepen

A.14

Verboden te waterskiën

A.15

Verboden voor zeilschepen

A.16

Verboden voor door spierkracht voortbewogen schepen

A.17

Verboden voor zeilplanken

A.18

Einde van het vaarweggedeelte waar door snelle motorboten zonder beperking van de snelheid mag worden gevaren

A.19

Verboden schepen te water te laten en uit het water te halen

A.20

Verboden voor waterscooters

*) Het gebruik van twee boven elkaar geplaatste borden, lichten of vlaggen duidt een verbod van langere duur aan.

B.

GEBODSTEKENS

Opmerking

Deze tekens kunnen worden aangevuld of verduidelijkt met bijkomende tekens, vermeld onder F

B.1

a

Verplichting te varen in de richting aangegeven door de pijl

(artikel 6.12)

B.1

b

idem

B.2

a

Verplichting zich naar de bakboordszijde van het vaarwater te begeven

(artikel 6.12)

B.2

b

Verplichting zich naar de stuurboordszijde van het vaarwater te begeven

(artikel 6.12)

B.3

a

Verplichting de bakboordszijde van het vaarwater te houden

(artikel 6.12)

B.3

b

Verplichting de stuurboordszijde van het vaarwater te houden

(artikel 6.12)

B.4

a

Verplichting het vaarwater over te steken naar bakboord

(artikel 6.12)

B.4

b

Verplichting het vaarwater over te steken naar stuurboord

(artikel 6.12)

B.5

Verplichting vóór het bord stil te houden onder bepaalde omstandigheden

(artikelen 6.26, lid 3, onder b, en 6.28, lid 1)

B.6

Verplichting de vaarsnelheid te beperken, zoals is aangegeven (in km/u)

B.7

Verplichting een geluidssein te geven

B.8

Verplichting bijzonder op te letten

B.9

a

Verplichting niet het hoofdvaarwater op te varen of over te steken, indien daardoor schepen op het hoofdvaarwater zouden worden genoodzaakt hun koers of snelheid te wijzigen

(artikel 6.16, lid 8)

B.9

b

idem

B.10

Verplichting zonodig koers en snelheid te wijzigen ten behoeve van uitvarende schepen

(geen verwijzing)

B.11

a

Verplichting gebruik te maken van marifoon overeenkomstig de daartoe bij algemene regeling vastgestelde voorschriften, dan wel zich te melden op het aangegeven marifoonkanaal

b

Verplichting gebruik te maken van marifoon overeenkomstig de daartoe bij algemene regeling vastgestelde voorschriften, dan wel zich te melden op het aangegeven marifoonkanaal

C.

BEPERKINGSTEKENS

Opmerking

Deze tekens kunnen worden aangevuld of verduidelijkt met bijkomende tekens, vermeld onder F

C.1

Beperkte waterdiepte; eventueel de beschikbare diepte aangegeven in centimeters

C.2

Beperkte doorvaarthoogte; eventueel de beschikbare doorvaarthoogte aangegeven in meters*

C.3

Beperkte breedte van doorvaart of vaarwater; eventueel de beschikbare breedte aangegeven in meters

C.4

Vaartbeperkingen; vraag nadere inlichtingen

C.5

Het vaarwater bevindt zich op enige afstand van de oever; het op het bord voorkomende getal geeft in meters de afstand aan die de schepen uit de oever dienen te blijven, gerekend vanaf het bord

* De maat waarmede de hoogte is verminderd kan worden vermeld op een onderbord (Zie voorbeeld bij F.3)

D.

AANBEVELINGSTEKENSTEKENS

Opmerking

Deze tekens kunnen worden aangevuld of verduidelijkt met bijkomende tekens, vermeld onder F

D.1

Aanbevolen doorvaartopening (vaste bruggen); *

doorvaart toegestaan (gesloten beweegbare bruggen)

a

doorvaart uit de tegengestelde richting toegestaan (artikelen 6.25, lid 2, 6.26, lid 4, 6.27, lid 3)

b

doorvaart uit de tegengestelde richting verboden ((artikelen 6.25, lid 2, 6.26, lid 4, 6.27, lid 3)

D.2

Aanbeveling binnen de aangegeven begrenzing te varen

(artikel 6.24 lid 2b)

D.3

Aanbeveling te varen in de richting aangegeven door:

a

de pijl

b

idem

c

het isofase licht

* Bij een vaste brug met slechts één doorvaartopening kan een geel licht boven die doorvaartopening zijn aangebracht als oriënteringslicht

E.

AANWIJZINGSTEKENS

Opmerking

Deze tekens kunnen worden aangevuld of verduidelijkt met bijkomende tekens, vermeld onder F

E.1

In-, uit- of doorvaren toegestaan (algemeen teken)

(artikelen 6.08, onder b, 6.16, lid 10, onder a, 6.26, leden 4 en 6, 6.27, lid 2, 6.28a)

E.2

Hoogspanningslijn

E.3

Stuw

E.4a

Niet-vrijvarende veerpont

E.4b

Vrijvarende veerpont

E.5

Toestemming ligplaats te nemen (ankeren en meren) aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst

(artikelen 7.02, lid 2, 7.05, lid 1)

E.5.1

Toestemming ligplaats te nemen (ankeren en meren) tot ten hoogste de aangegeven breedte, in meters gerekend vanaf het bord

(artikel 7.05, lid 2)

E.5.2

Toestemming ligplaats te nemen (ankeren en meren) op het gedeelte van de vaarweg, gelegen tussen de aangegeven afstanden, in meters gerekend vanaf het bord

(artikel 7.05, lid 3)

E.5.3

Toestemming ligplaats te nemen (ankeren en meren) met ten hoogste het aangegeven aantal schepen langszijde van elkaar, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst

(artikel 7.05, lid 4)

E.5.4

Toestemming ligplaats te nemen (ankeren en meren) uitsluitend voor duwvaart die geen blauwe kegels of lichten behoeft te voeren, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst

(artikel 7.06, lid 1)

E.5.5

Toestemming ligplaats te nemen (ankeren en meren) uitsluitend voor duwvaart die één blauwe kegel of één blauw licht moet voeren, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst

(artikel 7.06, lid 1)

E.5.6

Toestemming ligplaats te nemen (ankeren en meren) uitsluitend voor duwvaart die twee blauwe kegels of twee blauwe lichten moet voeren, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst

(artikel 7.06, lid 1)

E.5.7

Toestemming ligplaats te nemen (ankeren en meren) uitsluitend voor duwvaart die drie blauwe kegels of drie blauwe lichten moet voeren aan de zijde van de vaarweg, waar het bord is geplaatst

(artikel 7.06, lid 1)

E.5.8

Toestemming ligplaats te nemen (ankeren en meren) uitsluitend voor andere schepen dan duwvaart die geen blauwe kegels of lichten behoeven te voeren, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst

(artikel 7.06, lid 1)

E.5.9

Toestemming ligplaats te nemen (ankeren en meren) uitsluitend voor andere schepen dan duwvaart die één blauwe kegel of één blauw licht moeten voeren, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst

(artikel 7.06, lid 1)

E.5.10

Toestemming ligplaats te nemen (ankeren en meren) uitsluitend voor andere schepen dan duwvaart die twee blauwe kegels of twee blauwe lichten moeten voeren, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst

(artikel 7.06, lid 1)

E.5.11

Toestemming ligplaats te nemen (ankeren en meren) uitsluitend voor andere schepen dan duwvaart die drie blauwe kegels of drie blauwe lichten moeten voeren, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst

(artikel 7.06, lid 1)

E.5.12

Toestemming ligplaats te nemen (ankeren en meren) uitsluitend voor schepen - zowel duwvaart als andere schepen dan duwvaart - die geen blauwe kegels of lichten behoeven te voeren, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst

(artikel 7.06, lid 1)

E.5.13

Toestemming ligplaats te nemen (ankeren en meren) uitsluitend voor schepen - zowel duwvaart als andere schepen dan duwvaart - die één blauwe kegel of één blauw licht moeten voeren, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst

(artikel 7.06, lid 1)

E.5.14

Toestemming om ligplaats te nemen (ankeren en meren) uitsluitend voor schepen - zowel duwvaart als andere schepen dan duwvaart - die twee blauwe kegels of twee blauwe lichten moeten voeren, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst

(artikel 7.06, lid 1)

E.5.15

Toestemming ligplaats te nemen (ankeren en meren) uitsluitend voor schepen - zowel duwvaart als andere schepen dan duwvaart - die drie blauwe kegels of drie blauwe lichten moeten voeren, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst

(artikel 7.06, lid 1)

E.6

Toestemming te ankeren aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst

(artikel 7.03, lid 2)

E.6.1

Toestemming gebruik te maken van spudpalen aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst (artikel 7.03, lid 3)

E.7

Toestemming te meren aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst

(artikel 7.04, lid 2)

E.7.1

Toestemming te meren voor het onmiddellijk van of aan boord zetten van een auto

E.8

Plaats om te keren

(artikelen 6.13, lid 7, 7.02, lid 1, onder i)

E.9

a

Het gevolgde vaarwater geldt als hoofdvaarwater ten opzichte van het vaarwater dat daarin uitmondt

(geen verwijzing)

b

idem

c

idem

d

idem

e

idem

f

idem

g

idem

h

idem

i

idem

E.10

a

Het gevolgde vaarwater geldt als nevenvaarwater ten opzichte van het vaarwater waarin het uitmondt

(geen verwijzing)

b

idem

c

idem

d

idem

e

idem

f

idem

E.11

Einde van een verbod of een gebod geldend voor één richting of einde van een beperking

E.12

a

Voorwaarschuwing.

vaste lichten: moeilijkheden vooruit, stoppen indien de voorschriften zulks vereisen.

b

synchroon brandende isofase lichten: u kunt voorzichtig naderen

E.12.1

Waarschuwing voor uitvarende of langsvarende schepen

flikkerlicht

E.13

Drinkwater voor schepen

E.14

Telefoon

E.15

Motorschepen toegestaan

E.16

Kleine schepen toegestaan

E.17

Waterskiën toegestaan

E.18

Zeilschepen toegestaan

E.19

Door spierkracht voortbewogen schepen toegestaan

E.20

Zeilplanken toegestaan

E.21

Snel varen voor kleine motorschepen toegestaan

E.22

Toegestaan schepen te water te laten (trailerhelling)

E.23

Marifoonkanaal voor nautische informatie, bijvoorbeeld: kanaal 18.

E.24

Waterscooters toegestaan

E.25

Aansluiting voor walstroom beschikbaar

F.

BIJKOMENDE TEKENS

Opmerking

Deze tekens kunnen worden aangevuld of verduidelijkt met bijkomende tekens, vermeld onder F

F.1

Afstandsaanduidingen:

borden boven het hoofdteken, vermeldende na welke afstand (*)(*) het hoofdteken geldt

Voorbeelden:

Maximum snelheid 7 km/u, ingaande na 800 m.

Niet-vrijvarende veerpont na 600 m.

(*) in meters, tenzij anders vermeld.

F.2

Richtingaanduidingen:

a

borden naast het hoofdteken, aangevende de richting van het vaarweggedeelte waarop het hoofdteken betrekking heeft. Hierop kan de lengte van het betreffende traject zijn vermeld. (*) Voorbeelden:

Ligplaats nemen toegestaan op het gedeelte tussen de borden

Ligplaats nemen verboden op het gedeelte tussen de borden (over 2 km)

b

lichtpijl, aangevende de richting waarvoor het hoofdteken (één of meer lichten) geldt.

Voorbeelden:

Uitvaren haven verboden (teken geplaatst nabij een havenuitgang)

Invaren haven enz. (nog) verboden, wordt aanstonds toegestaan (teken geplaatst langs een vaarweg, nabij een daaraan gelegen haven of vertakking)

Invaren haven enz. toegestaan (teken geplaatst langs een vaarweg nabij een daaraan gelegen haven of vertakking)

(*) in meters, tenzij anders vermeld.

F.3

Aanvullende aanduidingen:

borden onder het hoofdteken, waarop een nadere verklaring of aanwijzing is vermeld.

Voorbeelden:

Versmalling in verband met brugbouw

Geef een lange stoot

Beperkte doorvaarthoogte; beschikbare hoogte verminderd met 1,80 m

Beperkte waterdiepte; de actuele waterdiepte is 2,20 m

Opletten, regeling scheepvaart

Aansluiting voor 400 V~ beschikbaar

F.4

Categorie aanduidingen:

borden onder het hoofdteken, aangevende de categorie waarvoor het hoofdteken geldt.

Voorbeelden:

Verplichte vaarrichting, geldend voor motorschepen

Aanbevolen vaarrichting, geldend voor kleine schepen

G.

TEKENS AAN KUNSTWERKEN

Algemeen

Bij de hierna onder G.1 t/m G.4 genoemde markeringen kunnen de volgende tekens worden toegepast:

A.1:

hetzij rode vaste lichten

hetzij rood-wit-rode rechthoekige borden

E.1:

hetzij groene vaste lichten

hetzij groen-wit-groene rechthoekige borden

D.1:

hetzij gele vaste lichten

hetzij gele ruitvormige borden

groene flikkerlichten

G.1

Vaste bruggen en vaste delen van bruggen (*)

a

Begrenzing vaargeulbreedte

(Art. 6.24)

verboden buiten de aangegeven begrenzing te varen (A.10)

aanbeveling binnen de aangegeven begrenzing te varen (D.2)

b

Verboden of aanbevolen doorvaartopening

(Art. 6.25)

verboden doorvaartopening

aanbevolen doorvaartopening, (**) tegenliggende vaart mogelijk

aanbevolen doorvaartopening, voor tegenliggende vaart verboden

(*) Niet gemarkeerde brugopeningen kunnen op eigen risico worden gebruikt.

G.2

Beweegbare bruggen (Art. 6.26)

Opmerking:

Het kan voorkomen dat de rode en groene lichten slechts aan één zijde van de doorvaartopening (als regel stuurboordszijde) zijn geplaatst.

a

Bruggen in bedrijf

doorvaart verboden

doorvaart gesloten brug toegestaan, tegenliggende vaart mogelijk

doorvaart gesloten brug toegestaan voor tegenliggende vaart verboden

doorvaart verboden, wordt aanstonds toegestaan

doorvaart toegestaan

doorvaart verboden, tenzij de doorvaartopening zo dicht is genaderd, dat stilhouden redelijkerwijs niet meer mogelijk is

b

Bruggen buiten bedrijf

doorvaart verboden

doorvaart gesloten brug toegestaan, tegenliggende vaart mogelijk

doorvaart gesloten brug toegestaan, voor tegenliggende vaart verboden

doorvaart toegestaan, tegenliggende vaart mogelijk

G.3

Stuwen(art. 6.27)

doorvaart verboden (stuw gesloten)

doorvaart verboden

doorvaart toegestaan

verboden doorvaartopening (brug over stuw)

aanbevolen doorvaartopening (brug over stuw), tegenliggende vaart mogelijk

aanbevolen doorvaartopening (brug over stuw), voor tegenliggende vaart verboden

G.4

Sluizen(art. 6.28a)

Opmerking: Het kan voorkomen dat de rode en groene lichten slechts aan één zijde van de invaart (als regel stuurboordszijde) zijn geplaatst

4.1

Algemeen

a

Sluis in bedrijf

invaart of uitvaart verboden

invaart verboden, wordt aanstonds toegestaan

invaart of uitvaart toegestaan

b

Sluis buiten bedrijf

invaart verboden

doorvaart toegestaan, sluis aan beide zijden openstaand

4.2

Sluis met beweegbare brug (indien brug niet van aparte seingeving is voorzien)

invaart sluis verboden, wordt aanstonds toegestaan

invaart of uitvaart sluis en doorvaart gesloten brug toegestaan

invaart of uitvaart sluis en doorvaart brug toegestaan

G.5

Hoogteaanduidingen

De beschikbare doorvaarthoogte van bruggen of andere overspanningen kan zijn aangegeven door middel van hoogteschalen of hoogteborden.

5.1

Hoogteschaal

Deze is geplaatst aan de stuurboordzijde of aan beide zijden van de doorvaartopening van een kunstwerk. Een hoogteschaal is verdeeld in blokken van 1 meter; afhankelijk van de plaatselijke situatie kan eveneens een onderverdeling in halve meters en decimeters zijn toegepast.

a

Voorhoogteschaal

Deze is op dezelfde wijze uitgevoerd als de hoogteschaal, doch als voorwaarschuwing op enige afstand voor een kunstwerk geplaatst. De naam of aanduiding van dat kunstwerk is meestal boven de voorhoogteschaal vermeld.

b

Referentietekens

Deze tekens geven de plaats van de overspanning aan waarop de aanwijzing van de hoogteschaal betrekking heeft;

of

wanneer reeds een beperking van de vaargeulbreedte is aangegeven d.m.v. het teken A.10

of

het teken D.2

dan dienen deze als referentietekens.

Indien geen referentietekens zijn aangebracht dan heeft de aanwijzing van de hoogteschaal betrekking op het laagste punt van de overspanning binnen het normaal bruikbare breedteprofiel.

c

Aanduiding overhoogte/onderhoogte

Indien op een bepaald punt van een overspanning meer of minder hoogte beschikbaar is dan de hoogteschaal aanwijst, dan kan dit zijn aangegeven met een teken waarin de betreffende over- of ondermaat in meters is vermeld.

5.2

Hoogtebord

Bij sommige vaarwegen wordt de beschikbare doorvaarthoogte aangegeven op een hoogtebord, dat is aangebracht aan de overspanning.

5.3

Dieptebord

Bij sommige vaarwegen wordt de beschikbare waterdiepte aangegeven op een dieptebord

H.

OVERIGE AANDUIDINGEN

H.1

Kilometrering

a

Kilometeraanduiding

b

Hectometeraanduiding

H.2

Bewegwijzering

2.1

Aanduiding hoofddoelen

Hierop kunnen zowel plaatsnamen als vaarwegnamen zijn vermeld.

a

Vooraanduiding

(vóór een vertakking)

b

Beslissingsaanduiding

(ter plaatse van een vertakking)

2.2

Aanduiding specifieke doelen

Deze verwijzen naar havens, losplaatsen, jachthavens, e.d.

a

Vooraanduiding

(vóór een vertakking)

b

Beslissingsaanduiding

(ter plaatse van een vertakking) )

2.3

Aanduiding omleidingen

2.4

Naamgeving vaarwater of object (haven, brug, sluis, e.d.

H.3

Spui- en inlaattekens

a

Er wordt gespuid

b

Er wordt ingelaten

c

Er zal weldra worden gespuid/ingelaten en/of ingelaten

Opmerkingen:

1.

Des daags kunnen hetzij de dagtekens, hetzij de lichten, hetzij beide worden gebruikt.

2.

De vlaggen en wimpels kunnen worden vervangen door borden van dezelfde vorm.

Bijlage

8

Markering van het vaarwater

1.

Algemeen

1.1

Principes van het systeem

1.2

De begrippen rechts en links

1.3

Markeringsvoorwerpen

2.

Laterale markering

2.1

Hoofdmarkering

2.2

Aanvullende markering

3.

Markering gevaarlijke punten en obstakels

3.1

Buiten het vaarwater

3.2

In of nabij het vaarwater

4.

Bijzondere markering

5.

Markering loop van de vaargeul

5.1

Ligging van de vaargeul

5.2

Overgangen

5.3

Lichtenlijnen

5.4

Sectorlichten

6.

Markering op brede vaarwaters en meren

6.1

Cardinale markering

6.2

Markering van een afzonderlijk gevaar

6.3

Markering van veilig vaarwater

7.

Markering ingang van havens en aftakkingen

7.1

Indien voorzien van lichten

7.2

indien niet voorzien van lichten

1

ALGEMEEN

1.1. Principes van het systeem

De hierna weergegeven markering van het vaarwater is gebaseerd op het uniforme Europese systeem (SIGNI), waarin een aantal elementen van het Maritieme Betonningsstelsel A (IALA) is overgenomen. Deze beide stelsels sluiten derhalve op elkaar aan, evenwel met uitzondering van de scheidingsmarkeringen (2.1.3). Hiervoor is in het BPR-gebied het van ouds bekende principe van de - ook in SIGNI gehandhaafde - bolvorm aangehouden.

1.2. De begrippen rechts en links

In verband met de nagestreefde uniformiteit van alle Europese binnenvaartreglementen is de plaats van de markeringen vermeld ten opzichte van de rechter, respectievelijk de linker oever of zijde van de vaarweg of het vaarwater. Hieronder wordt verstaan de oever of zijde gelegen rechts, respectievelijk links van een waarnemer die kijkt in de hierna aangegeven richting:

a. op rivieren, zowel vrijstromende als gekanaliseerde: in stroomafwaartse richting, in getijgebied in de richting van de ebstroom;

b. op kanalen: in het algemeen eveneens "van boven naar beneden" gerekend, d.w.z. in de richting van een lager gelegen pand;

c. op zijvaarten en -geulen: in de richting van de hoofdvaarweg, respectievelijk de hoofdgeul;

d. op meren, afgesloten zeearmen e.d., evenals in de geulen daarin voor zover die geen onderdeel zijn van een doorgaande route: in de richting van de uitgang naar zee of open water;

e. op de randmeren van Flevoland: gerekend vanaf Amsterdam;

f. in de zeegaten en de aansluitende hoofdgeulen: in de richting van de Noordzee.

In gevallen die niet zonder meer duidelijk zijn wordt door de vaarwegbeheerder vastgesteld wat onder rechts en links wordt verstaan.

Opmerking

Hoewel de hiervoor vermelde richtingen tegengesteld zijn aan het in maritieme publicaties gehanteerde begrip "betonningsrichting" met de daaraan gekoppelde bakboords- en stuurboordszijde van een schip, maakt dit geen verschil uit in de positie van de stompe en de spitse markeringen.

1.3. Markeringsvoorwerpen

De betekenis van de markering is afhankelijk van één of meer van de volgende kenmerken:

des daags: vorm, topteken en kleur,

des nachts: kleur en karakter van het licht.

De toegepaste betonningsvoorwerpen (licht)boei, ton, sparboei, drijfbaken, kopbaken en steekbaken geven tevens een indicatie over de belangrijkheid van een vaarwater, m.a.w. de betonningsvoorwerpen zijn groter naarmate het vaarwater belangrijker is.

1.3.1. Vorm en topteken

De hoofdvormen van de laterale markeringen en van de daarbij behorende toptekens zijn stomp (rechter zijde), spits (linker zijde) en bolvormig (splitsingen); alleen de bijzondere markering kan een bijzonder topteken hebben.

Lateraal gebruikte sparboeien zijn in Nederland eveneens stomp en spits van vorm.

Indien een betonningsvoorwerp niet de vereiste stompe, spitse of bolvorm heeft dan wordt die vorm aangegeven door het bijbehorende topteken (cilinder, kegel, bol).

Drijf- en kopbakens zijn altijd van een topteken voorzien, tonnen en sparboeien alleen wanneer zulks ter onderscheiding nodig wordt geacht (b.v. in een bocht, ter onderbreking van een rij éénvormige tonnen, aan het begin of het einde van een vaarwater).

Bij steekbakens wordt de stompe vorm gesuggereerd door de losse takken, de spitse door de bijeen gebonden takken. Een splitsing wordt hierbij meestal aangegeven door twee of drie steekbakens bij elkaar. Cardinale markeringen en de markering afzonderlijk gevaar hebben geen specifieke vorm, het voornaamste kenmerk hiervan is het topteken.

1.3.2. Kleur

Voor de laterale betonning en de oevermarkering zijn de hoofdkleuren rood aan de rechter zijde, groen aan de linker zijde en een combinatie van beide bij splitsingen.

Geel-zwart is kenmerkend voor de cardinale markering, geel voor de bijzondere markering.

De markeringen afzonderlijk gevaar en veilig vaarwater zijn duidelijk afwijkend.

Markeringsvoorwerpen kunnen zijn voorzien van retroreflecterend materiaal, waarvan de kleur overeenkomt met die van de betreffende markering.

De kleuren worden internationaal aangeduid met de Engelse afkortingen R (red), G (green), W (white), Y (yellow) en B (black).

1.3.3. Lichten

De betekenis der lichten blijkt uit de kleur en het karakter. Bij de laterale en de oevermarkering komt de kleur overeen met die van het markeringsvoorwerp: rood aan de rechter zijde en groen aan de linker zijde; het karakter is "rustig".

Een splitsing van hoofd- en nevenvaarwater toont eveneens rood of groen licht (voor het hoofdvaarwater), van vaarwaters van gelijk belang wit; het karakter is in beide gevallen snel.

Bij de bijzondere markering is het licht evenals de betonning geel, het karakter is altijd schitter of groepschitter.

De cardinale markering is duidelijk herkenbaar aan de witte (groep) flikkerlichten.

De markering afzonderlijk gevaar toont altijd een wit groepschitterlicht (2 schitteringen).

Het licht van de veilig vaarwater markering is eveneens steeds wit, met een duidelijk langzaam karakter.

Lichtkarakters

Lichten worden in grote lijnen onderscheiden in vaste lichten en periodelichten.

Een vast licht toont een ononderbroken schijnsel van gelijkmatige sterkte. Vaste lichten worden, behalve als navigatieverlichting, in beginsel gebruikt als verkeerstekens (zie bijlage 7).

Bij een periodelicht wordt het schijnsel regelmatig afgewisseld met één of meer verduisteringen. Periodelichten dienen in principe voor de markering van het vaarwater.

Onder de periode van een licht wordt verstaan de tijdsduur waarin éénmaal alle fasen van het licht worden doorlopen, derhalve de totale duur van schijnsel(s) en verduistering(en). De periode wordt aangegeven in seconden en afgekort als s.

Het karakter geeft een nadere specificatie van een licht; het wordt volgens internationale afspraken aangeduid met de Engelse afkorting.

De karakters zijn gebaseerd op de volgende hoofdindeling;

karakter/omschrijving

int. benaming

int. afk.

snelflikkerlicht: ononderbroken flikkeringen, 100 á 120 per minuut

very quick flash

VQ

flikkerlicht: als boven, 50 á 60 per minuut

quick flash

Q

groep(snel)flikkerlicht: een groep van 3, 6 of 9 (snelle) flikkeringen

group (very) quick flash

VQ (3)

Q (6)

enz.

schitterlicht: schijnsel is korter dan verduistering

flash

Fl

lang schitterlicht: als boven, met schittering van ten minste 2 sec.

long flash

LFl

groep schitterlicht: een groep van 2, 3, 4 of 5 schitteringen

group flash

Fl(2)

Fl(4)

enz.

isofaselicht: schijnsel is even lang als verduistering

isophase

Iso

onderbroken licht: schijnsel is langer dan verduistering

occulting

Oc

vast licht: ononderbroken schijnsel

fixed

F

In Nederland worden voornamelijk de volgende karakters toegepast, waarbij in het algemeen geldt: hoe sneller het karakter, hoe gevaarlijker het te markeren punt.

1.3.4. Kentekens

Indien een markering is voorzien van een nummering dan loopt deze "van beneden naar boven", dus tegengesteld aan de onder 1.2 genoemde richtingen, op.

1.3.5. Winterbetonning

Gedurende de wintermaanden worden de bij ijsvorming kwetsbare lichtboeien en tonnen vervangen door gelijkgekleurde kleine tonnen, sparboeien of drijfbakens.

2

LATERALE MARKERING

Deze markering geeft de zijdelingse begrenzing van het vaarwater aan, dan wel de koppen van kribben, uitstekende punten van de oever, enz.

2.1

Hoofdmarkering

2.1.1 Rechterzijde

vorm:

stompe boei of ton, sparboei, drijfbaken, kopbaken, walbaken (driehoekig teken met de punt naar beneden gericht) of los steekbaken

kleur:

rood

topteken:1indien aanwezig

rode cilinder

licht:1indien aanwezig

rood isofaselicht of lang schitterlicht :

kenteken:2m.u.v. kop-, steek- en walbakens

de beginletter(s) van de naam van het vaarwater en een even nummering; voor oevermarkering een opeenvolgende nummering, onafhankelijk van de kleur

b.v. HD 4, HD 6 of 1, 2, 4, etc.

2.1.2 Linkerzijde

vorm:

spitse boei of ton, sparboei, drijfbaken, kopbaken, walbaken (driehoekig teken met de punt naar boven gericht) of bijeengebonden steekbaken

kleur:

groen

topteken:1indien aanwezig

groene kegel met de top naar boven gericht

licht:1indien aanwezig

groen isofaselicht of lang schitterlicht

kenteken:2m.u.v. kop-, steek- en walbakens

kenteken de beginletter(s) van de naam van het vaarwater en een oneven nummering; voor oevermarkering een opeenvolgende nummering, onafhankelijk van de kleur

b.v. V 3, V 5 of 3, 5, 6, etc.

2.1.3 Splitsingen en kruisingen 3- in de Waddenzee wordt thans de markering volgens het Maritieme Betonningsstelsel A (IALA) toegepast.

Deze markering is aangebracht op de scheiding of samenkomst van vaarwaters. De drijvende markering is altijd voorzien van een topteken ter onderscheiding van de markering veilig vaarwater (6.3).

a. Vaarwaters van gelijk belang

kleur:

rood-groen horizontaal gestreept

topteken:

rood-groene bol

licht1indien aanwezig:

wit snel isofaselicht (2 s)

kenteken2m.u.v. kop-, steek- en walbakens:

de beginletter(s) van elk vaarwater in alfabetische volgorde met het volgnummer in de markeringsrij.

b. Hoofdvaarwater links

3 <<van boven naar beneden>> gerekend.

vorm:

bolvormige boei of ton, sparboei, drijfbaken, kopbaken of walbaken

kleur:

rood boven en groen onder

topteken:

rode cilinder, op sparboei, drijf- en kopbaken tevens rode bol

licht:1indien aanwezig

rood flikkerlicht

kenteken:2m.u.v. kop-, steek- en walbakens

de beginletters met een nummer van beide: vaarwaters, hoofdvaarwater eerst genoemd.

b.v. HV KG

12 9

c. Hoofdvaarwater rechts

3 <<van boven naar beneden>> gerekend.

vorm:

bolvormige boei of ton, sparboei, drijfbaken, kopbaken of walbaken

kleur:

groen boven en rood onder

topteken:

groene kegel met de top naar boven gericht, op sparboei, drijf- en kopbaken tevens groene bol

licht:1indien aanwezig

groen flikkerlicht

kenteken:2m.u.v. kop-, steek- en walbakens

de beginletters met een nummer van beide vaarwaters, hoofdvaarwater eerst genoemd.

b.v. VG- HV

1 14

d. Splitsingspunt

licht1indien aanwezig:

wit snel isofaselicht (2s)

kenteken1:

nummering aansluitend aan laterale walbakens; voor oevermarkering een nummering aansluitend aan die van de rechter- of de linkerzijde.

2.2

Aanvullende markering

Op brede vaarwaters kan naast de hoofdbetonning gebruik worden gemaakt van de hierna genoemde aanvullende markering. Deze geeft dan de begrenzing aan van eveneens bruikbaar vaarwater buiten de hoofdbetonning.

2.2.1 Rechterzijde

vorm:

stomp, in principe een ander betonningsvoorwerp dan gebruikt voor de hoofdbetonning

kleur:

rood-wit horizontaal gestreept

topteken:1indien aanwezig

rode cilinder.

2.2.2 Linkerzijde

vorm:

vorm: spits, in principe een ander betonningsvoorwerp dan gebruikt voor de hoofdbetonning

kleur:

groen-wit horizontaal gestreept

topteken:1indien aanwezig

groene kegel met de top naar boven gericht.

2.2.3 Splitsingen en kruisingen

Zie hiervoor onderdeel 2.1.3.

3

MARKERING GEVAARLIJKE PUNTEN EN OBSTAKELS

In of nabij het vaarwater kan ter markering van gevaarlijke punten en obstakels de laterale markering als bedoeld in onderdeel 2. worden toegepast.

Als markering op of nabij een obstakel kunnen door een schip de lichten c.q. dagmerken als bedoeld in de artikel 3.25 worden toegepast.

Op brede vaarwaters en meren kan ter markering van een gevaar de in de onderdelen 6.1 en 6.2 genoemde markering worden toegepast.

4

BIJZONDERE MARKERING

Deze markering is niet in de eerste plaats bestemd voor de navigatie, maar duidt een bepaald gebied of voorwerp aan, dat doorgaans is omschreven in nautische of andere daarvoor bestemde publicaties. Deze betonning wordt bijvoorbeeld toegepast ter markering van verboden gebieden, bagger-, stort- en ankerplaatsen, oefen- en visserijgebieden, voor het afbakenen van speciale gebieden zoals voor snelle motorboten, waterskiërs, zeilplanken, wedstrijden, e.d. en voor het aangeven van posities met een speciaal doel zoals kabels, instrumenten, etc.

Opmerking

De bijzondere betonning moet door de doorgaande scheepvaart, d.w.z. schepen die niet een aldus gemarkeerd gebied als bestemming hebben, aan dezelfde zijde worden gehouden als de "gewone" betonning.

vorm:

stompe, spitse of bolvormige boei, ton, sparboei, drijf- of kopbaken.

kleur:

geel

topteken:*indien aanwezig

geel liggend kruis of, alleen in geval van een verboden gebied het verbodsteken A.1 (bijlage 5) in de vorm van een cilinder

licht:*indien aanwezig

geel schitterlicht of groepschitterlicht, uitgezonderd het groepschitterlicht bestaande uit 2 schitteringen

kenteken:*indien aanwezig

de aanduiding - of een afkorting daarvan - van het doel waarvoor de markering is gelegd, of een pictogram (teken van bijlage 5 onder A en E) dat de betekenis van het gebied aangeeft.

b.v. Gas

b.v.

5

MARKERING LOOP VAN DE VAARGEUL

5.1 Ligging van de vaargeul

Deze tekens zijn geplaatst op die oever van een rivier, waarlangs (het diepste gedeelte van) de vaargeul loopt.

5.1.1. Rechter oever

dagmerk:

vierkant rood teken met horizontale witte band aan boven- en onderzijde, geplaatst op de vlakke zijde

licht:(*)indien aanwezig

rood onderbroken licht, met verschillende perioden van de even en de oneven genummerde lichten

kenteken:(*)indien aanwezig

opeenvolgende nummering, onafhankelijk van de kleur.

b.v. 1, 2, 4, etc.

5.1.2. Linker oever

dagmerk:

vierkant teken, groen boven en wit onder, geplaatst op de punt

licht:(*)indien aanwezig

groen onderbroken licht, met verschillende perioden van de even en de oneven genummerde lichten

kenteken:(*)indien aanwezig

opeenvolgende nummering, onafhankelijk van de kleur.

b.v. 3, 5, 6, etc.

5.2. Overgangen

De punten waar de vaargeul van de ene oever naar de andere overgaat kunnen aanvullend als volgt zijn gemarkeerd:

5.2.1. Rechter oever

dagmerk:

vierkant geel teken met verticale zwarte balk in het midden, geplaatst op de vlakke zijde

licht:(*)indien aanwezig

geel onderbroken licht

kenteken:(*)indien aanwezig

nummering aansluitend aan die van 5.1.1 en 5.1.2

b.v. 8

5.2.2. Linker oever

dagmerk:

vierkant geel teken met verticale diagonale zwarte balk, geplaatst op de punt

licht:(*)indien aanwezig

geel onderbroken licht

kenteken:(*)indien aanwezig

nummering aansluitend aan die van 5.1.1 en 5.1.2

b.v. 7

5.2.3 Geleidelijnen

Ter markering van een overgang over langere afstand kan op dezelfde oever een stel van de onder 5.2.1 of 5.2.2 genoemde tekens zijn geplaatst, waarvan het achterste teken hoger is dan het voorste. Deze tekens inéén (verticaal boven elkaar) gezien geven de as van de overgang aan.

Opmerking

De hiervoor genoemde lichten kunnen in plaats van de dagmerken voorkomen.

5.3 Lichtenlijnen (geleidelichten)

Volgens hetzelfde principe als onder 5.2.3 genoemd geven geleidelichten, inéén gezien, de as van een aanlooproute vanuit zee of een meer, dan wel het diepste gedeelte van een vaargeul aan. Lichtenlijnen worden toegepast in gevallen waar andere vaarwatermarkering onvoldoende leiding geeft of ontbreekt. De lichten zijn doorgaans synchroon brandende periodelichten van dezelfde kleur; het hoge licht kan evenwel een vast licht zijn. De kleur is meestal wit; ter betere onderscheiding (achtergrondverlichting, meerdere lichtenlijnen naast elkaar) kunnen ook andere kleuren worden toegepast.

5.4 Sectorlichten

Deze dienen eveneens als geleidelichten. Bij een sectorlicht is de lichtbundel verdeeld in één of meer witte en rode en/of groene sectoren. In het algemeen geeft een witte sector de ligging van het vaarwater aan ten opzichte van ondiepten en/of oevers, die gedekt worden door de naastliggende groene of rode sectoren. Aangezien de aldus gemarkeerde gevaren meestal op verschillende afstanden van het licht zijn gelegen, is plaatselijke bekendheid of het raadplegen van een kaart onontbeerlijk voor de juiste interpretatie van dergelijke lichten.

6

MARKERING OP BREDE VAARWATERS EN MEREN

Op brede vaarwaters en meren kunnen ook de volgende markeringen worden toegepast.

6.1. Cardinale markering

Deze markering wordt gebruikt in samenhang met het kompas en geeft aan waar zich, ten opzichte van een gevaar, bevaarbaar water bevindt. De markeringen worden genoemd naar het kwadrant waarin ze liggen; deze benaming duidt tevens de zijde aan waarlangs de markering moet worden gepasseerd. De kwadranten liggen tussen de volgende peilingslijnen, gezien vanuit het te markeren punt:

Noord kwadrant: tussen NW en NO,

Oost kwadrant: tussen NO en ZO,

Zuid kwadrant: tussen ZO en ZW,

West kwadrant : tussen ZW en NW.

De belangrijkste kenmerken van de cardinale markering zijn het topteken, altijd bestaande uit twee kegels, en het licht, bestaande uit een (groep-) flikkerlicht (Q) of snelflikkerlicht (VQ).

6.1.1. Noord Cardinaal betonningsvoorwerp

vorm:

pilaar, ton, sparboei, drijf- of kopbaken

kleur:

zwart boven geel

topteken:

2 boven elkaar geplaatste zwarte kegels met de toppen naar boven gericht

licht:(*)indien aanwezig

- kleur: wit

- karakter: VQ of Q

kenteken:

de naam - of een afkorting daarvan - van het gemarkeerde gevaar

6.1.2. Oost Cardinaal betonningsvoorwerp

vorm:

pilaar, ton, sparboei, drijf- of kopbaken

kleur:

zwart met één brede gele horizontale band

topteken:

2 boven elkaar geplaatste zwarte kegels met de basis naar elkaar toe gericht

licht:(*)indien aanwezig

- kleur: wit

- karakter: VQ (3) 5 s. of

Q (3) 10 s.

kenteken:

e naam - of een afkorting daarvan - van het gemarkeerde gevaar

6.1.3. Zuid Cardinaal betonningsvoorwerp

vorm:

pilaar, ton, sparboei, drijf- of kopbaken

kleur:

geel boven zwart

topteken:

2 boven elkaar geplaatste zwarte kegels met de toppen naar beneden gericht

licht:(*)indien aanwezig

- kleur: wit

karakter: VQ (6) + LFl 10 s. of

Q (6) + LFl 15 s.

kenteken:

de naam - of een afkorting daarvan - van het gemarkeerde gevaar

6.1.4. West Cardinaal betonningsvoorwerp

vorm:

pilaar, ton, sparboei, drijf- of kopbaken

kleur:

geel met één brede zwarte horizontale ban

topteken:

2 boven elkaar geplaatste zwarte kegels met de toppen naar elkaar toe gericht

licht:(*)indien aanwezig

- kleur: wit

- karakter: VQ (9) 10 s. of

Q (9) 15 s.

kenteken:

de naam - of een afkorting daarvan - van het gemarkeerde gevaar

6.2. Markering van een afzonderlijk gevaar

Deze markering geeft losliggende gevaren aan die beperkt van afmeting zijn en die - op voldoende afstand - rondom passeerbaar zijn. Evenals bij de cardinale markering zijn de belangrijkste kenmerken het topteken, altijd bestaande uit 2 bollen, en het licht, bestaande uit 2 schitteringen.

vorm:

pilaar of sparboei, eventueel drijf- of kopbaken

kleur:

zwart met een brede rode horizontale band

topteken:

2 boven elkaar geplaatste zwarte bollen

licht:(*)indien aanwezig

- kleur: wit

- karakter: Fl (2)

kenteken:

de naam - of een afkorting daarvan - van het gemarkeerde gevaar

b.v. boorpijp

6.3. Markering van veilig vaarwater

Deze markering geeft een positie aan waar rondom veilig genavigeerd kan worden. Zij wordt gebruikt om het midden of het diepste gedeelte van een vaarwater, of een aanloop of verkenningspositie aan te geven. Deze betonning wordt in het BPR-gebied zonder topteken toegepast, ter onderscheiding van de scheidingsmarkering (2.1.3).

vorm:

bolvormige boei of ton eventueel sparboei

kleur:

rood-wit verticaal gestreept

licht:(*)indien aanwezig

- kleur: wit

- karakter: langzaam,

b.v. Iso (6 of 8 s.),

LFl,

Oc,

Mo (Morsecode) A

kenteken:

de naam - of een afkorting daarvan - van het vaarwater, de aanloop- of verkenningspositie, eventueel opeenvolgend genummerd

b.v. Oosterschelde

7

MARKERING INGANG VAN HAVENS EN AFTAKKINGEN

De ingangen van havens, zijvaarten, aftakkingen, e.d. kunnen als volgt zijn gemarkeerd (invarend gezien):

7.1

Indien voorzien van lichten

7.1.1 Bakboordszijde

dagmerk:

rood-wit horizontaal gestreepte (cilindervormige) lichtopstand

licht:

rood vast licht 1In deze gevallen wordt ter betere ondersdcheiding van andere vaarwegmarkeringen afgeweken van het onder 1.3.3 beschreven beginselof rood flikkerlicht

7.1.2 Stuurboordszijde

dagmerk:

groen-wit horizontaal gestreepte (kegelvormige) lichtopstand

licht:

groen vast licht 1In deze gevallen wordt ter betere ondersdcheiding van andere vaarwegmarkeringen afgeweken van het onder 1.3.3 beschreven beginselof groen flikkerlicht

7.2

Indien niet voorzien van lichten

7.2.1 Bakboordszijde

dagmerk

rood-wit horizontaal gestreepte paal met rood cilindervormig topteken

7.2.2 Stuurboordszijde

dagmerk

rood-wit horizontaal gestreepte paal met rood cilindervormig topteken

Bijlage

9

Marifoonverplichting en radarvaart

De vaarwegen, bedoeld in artikel 4.05, derde en vierde lid, artikel 6.29, derde lid, artikel 6.33, tweede lid, en artikel 9.07 tweede lid, zijn:

  • 1.

    de Maasmond, alsmede de havens aan deze vaarweg;

  • 2.

    de Nieuwe Waterweg, alsmede de havens aan deze vaarweg;

  • 2a.

    het Scheur;

  • 3.

    de Nieuwe Maas, alsmede de havens aan deze vaarweg;

  • 4.

    de Koningshaven, alsmede de havens aan deze vaarweg;

  • 5.

    de Hollandsche IJssel;

  • 6.

    het Zuiddiepje, alsmede de havens aan deze vaarweg;

  • 7.

    de Oude Maas, alsmede de havens aan deze vaarweg;

  • 8.

    het Hartelkanaal, alsmede de havens aan deze vaarweg;

  • 8a.

    Hartelhaven;

  • 9.

    het Calandkanaal, alsmede de havens aan deze vaarweg;

  • 10.

    het Beerkanaal, alsmede de havens aan deze vaarweg;

  • 10a.

    het Yangtzekanaal alsmede de havens aan deze vaarweg;

  • 11.

    de Noord;

  • 12.

    de Beneden-Merwede;

  • 13.

    de Boven-Merwede;

  • 14.

    de Nieuwe Merwede;

  • 15.

    de Dordtsche Kil en daarop aansluitend de vaarweg naar het Industrie- en Havenschap Moerdijk, alsmede de havens aan deze vaarwegen en de haven van dat Industrie- en Havenschap;

  • 16.

    het Zuid-Hollandsch Diep;

  • 17.

    het Hollandsch Diep;

  • 18.

    de Schelde-Rijnverbinding;

  • 19.

    het Volkerak, het Zuid-Vlije en de Krammer beoosten de Krammersluizen;

  • 20.

    het vaarwater van de Krammer, Zijpe, Keeten en Oosterschelde tussen de Krammersluizen en de ingang van het Kanaal door Zuid-Beveland;

  • 21.

    het Kanaal door Zuid-Beveland;

  • 22.

    het Noordzeekanaal en de zijkanalen daarvan met inbegrip van de Voorzaan noordwaarts tot aan de Zaansluizen en het IJ, alsmede de havens aan deze vaarwegen;

  • 23.

    de vaarweg ten westen van de Noordzeesluizen te IJmuiden, met inbegrip van de daaraan gelegen havens;

  • 24.

    het Afgesloten-IJ;

  • 25.

    het betonde vaarwater van het Buiten-IJ;

  • 26.

    het Amsterdam-Rijnkanaal;

  • 27.

    het Lekkanaal;

  • 28.

    de Geldersche IJssel;

  • 29.

    de Twenthekanalen;

  • 30.

    het Keteldiep;

  • 31.

    de vaarweg tussen de zee en de haven van Den Helder, alsmede deze haven;

  • 32.

    de vaarwegen tussen de zee en de havens aan de Waddenzee, alsmede de havens, niet zijnde voorhavens van sluizen;

  • 33.

    de havens van Termunten, van Delfzijl, van Hefshuizen (Eemshaven) en van Scheveningen;

  • 34.

    de havens en voorhavens die met de Westerschelde in open verbinding staan;

  • 35.

    het Zwarte Water;

  • 36.

    het Meppeler Diep;

  • 37.

    de Maas;

  • 38.

    de Bergse Maas;

  • 39.

    de Amer;

  • 40.

    het Maas-Waalkanaal;

  • 41.

    Prinses Margrietkanaal;

  • 42.

    Van Starkenborghkanaal;

  • 43.

    Eemskanaal.

Bijlage

10

De vaarwegen, bedoeld in artikel 9.01, zijn:

  • 1.

    het Calandkanaal, alsmede de havens aan deze vaarweg;

  • 2.

    het Beerkanaal, alsmede de havens aan deze vaarweg;

  • 3.

    het Hartelkanaal, alsmede de havens aan deze vaarweg;

  • 3a.

    het Yangtzekanaal, alsmede de havens aan deze vaarweg;

  • 4.

    de Zuid-Willemsvaart vanaf sluis 19 tot de splitsing bij de doorgaande route sluis Bosscherveld-Smeermaas;

  • 5.

    haven Oudeschild;

  • 6.

    het Oosterhornkanaal.

Bijlage

11

De vaarwegen, bedoeld in artikel 10.01, eerste lid, zijn:

  • 1.

    de vaarweg ten westen van de Noordzeesluizen te IJmuiden, het Noordzeekanaal en de zijkanalen daarvan met inbegrip van de Voorzaan noordwaarts tot aan de Zaansluizen en het IJ, alsmede de havens aan deze vaarwegen;

  • 2.

    de Maasmond, de Nieuwe Waterweg, het Scheur, de Nieuwe Maas, het Beerkanaal, het Calandkanaal, het Hartelkanaal en het Yangtzekanaal, alsmede de havens aan deze vaarwegen;

  • 3.

    de Noord, de Oude Maas, de Dordtsche Kil, daarop aansluitend de vaarweg naar het Industrie- en Havenschap Moerdijk, alsmede de havens aan deze vaarwegen en de haven van dat Industrie- en Havenschap;

  • 4.

    de vaarweg tussen de zee en de haven van Den Helder, alsmede deze haven;

  • 5.

    de vaarwegen tussen de zee en de havens aan de Waddenzee, alsmede deze havens, niet zijnde voorhavens van sluizen;

  • 6.

    de havens van Termunten, van Delfzijl en van Scheveningen;

  • 7.

    de zeehaven van de gemeente Eemsmond (Eemshaven);

  • 8.

    de havens en voorhavens die met de Westerschelde in open verbinding staan.

Bijlage

12

Vervoer gevaarlijke stoffen met zeeschepen

De gevaarlijke stoffen in de zin van de IMDG-codeb1IMDG-code: International Maritime Dangerous Goods Code., bedoeld in artikel 10.04, eerste lid, zijn:

  • 1.

    a. Stoffen van de klasse 1, gevarengroep 1.1 en 1.5, indien het schip in totaal meer vervoert dan 100 kg bruto gewicht;

    • b.

      stoffen van de klasse 1, gevarengroep 1.2, 1.3, 1.4, 1.6 of stoffen van de klasse 5.2; deze laatste voorzover zij overeenkomstig de IMDG-code moeten zijn voorzien van een gevaarsetiket «ontplofbaar», indien het schip in totaal meer vervoert dan 1000 kg bruto gewicht; of

    • c.

      stoffen van de klasse 2, die overeenkomstig de IMDG-code moeten worden voorzien van een gevaarsetiket «giftig», indien het schip in totaal meer vervoert dan 1000 kg bruto gewicht.

  • 2.

    Stoffen van alle klassen, indien zij worden vervoerd door een tankschip.

  • 3.

    Voor tankschepen worden onder de in het tweede lid bedoelde gevaarlijke stoffen mede verstaan de gevaarlijke gassen die zijn ontstaan tijdens het vervoer van die stoffen en die zich nog in die tanks bevinden.

Bijlage

13

Toegestane afmetingen van een schip of een samenstel op de vaarwegen, bedoeld in artikel 9.02, eerste lid

Vervallen

Bijlage

14

Ligplaats nemen

  • a.

    De vaarwegen, bedoeld in artikel 9.03, eerste lid, zijn:

    • 1.

      de Oude Maas;

    • 2.

      het Spui;

    • 3.

      de Noord, met inbegrip van de Rietbaan;

    • 4.

      de Boven-Merwede;

    • 5.

      de Beneden-Merwede;

    • 6.

      de Nieuwe Merwede;

    • 7.

      de Dordtsche Kil;

    • 8.

      het tot de hoofdbetonning behorende betonde vaarwater van het Hollandsch Diep;

    • 9.

      de Nieuwe Maas;

    • 10.

      het Scheur;

    • 11.

      de Nieuwe Waterweg;

    • 12.

      de Maasmond;

    • 13.

      de Schelde-Rijnverbinding;

    • 14.

      het Kanaal door Zuid-Beveland;

    • 15.

      het Veerse Meer;

    • 16.

      de tot de hoofdbetonning behorende betonde vaarwaters van het Volkerak, de Zuid-Vlije, het Krammer, het Keeten, het Mastgat en het Zijpe;

    • 17.

      van de Oosterschelde: het Engelsche Vaarwater, de Witte Tonnen Vlije, het gedeelte van het Brabantsche Vaarwater ten zuiden van de Witte Tonnen Vlije en de Aanloop Wemeldinge;

    • 18.

      van het Zoommeer: het Tholense Gat, het Bergsche Diep en de Nieuwe Haven;

    • 19.

      het Julianakanaal;

    • 20.

      het Kanaal Wessem-Nederweert;

    • 21.

      de Noordervaart;

    • 22.

      het Kanaal Zutphen-Enschede met het Zijkanaal naar Almelo;

    • 23.

      het Zwolle-IJsselkanaal;

    • 24.

      het Meppelerdiep;

    • 25.

      het Amsterdam-Rijnkanaal;

    • 26.

      het Lekkanaal;

    • 27.

      het Merwedekanaal (benoorden de Lek);

    • 28.

      de Binnen- en Buitenhaven te Stellendam;

    • 29.

      het betonde vaarwater in het IJsselmeer, Markermeer en de Gouwzee;

    • 30.

      het betonde vaarwater in de Randmeren;

    • 31.

      het Buiten-IJ;

    • 32.

      het Afgesloten-IJ;

    • 33.

      de Binnen- en Buitentoeleidingskanalen en de Binnen- en Buitenspuikanalen naar de Noordzeesluizen te IJmuiden;

    • 34.

      de Zijkanalen B, C, D, E, G en H; Zijkanaal G slechts over een lengte van 1.000 m gemeten uit de as van het Noordzeekanaal;

    • 35.

      de vaarweg ten westen van de Noordzeesluizen te IJmuiden, met inbegrip van de daaraan gelegen havens;

    • 36.

      de Veerhaven te Terneuzen;

    • 37.

      het Maas-Waalkanaal;

    • 38.

      het Kanaal van Sint Andries;

    • 39.

      het Lateraalkanaal Linne-Buggenum;

    • 40.

      het Verbindingskanaal in het Bossche Veld;

    • 41.

      de Zuid-Willemsvaart, met inbegrip van de Gekanaliseerde Dieze en het kanaal Engelen-Henriëttewaard;

    • 42.

      het Máximakanaal;

    • 43.

      de Maas;

    • 44.

      de Bergsche Maas;

    • 45.

      het Wilhelminakanaal;

    • 46.

      het Markkanaal;

    • 47.

      de Gekanaliseerde Dieze;

    • 48.

      de Donge van km 0,00 tot km 0,93;

    • 49.

      het Krabbersgat;

    • 50.

      het Oostvaardersdiep;

    • 51.

      het Noordzeekanaal;

    • 52.

      de Geldersche IJssel, met inbegrip van de daarbij behorende oude rivierarmen en aangetakte zijwateren, voorzover in beheer bij het Rijk;

    • 53.

      het Keteldiep;

    • 54.

      het Zwarte Water;

    • 55.

      het Prinses Margrietkanaal;

    • 56.

      het Van Starkenborghkanaal;

    • 57.

      het Eemskanaal.

  • b.

    De vaarwegen, bedoeld in artikel 9.03, vijfde lid, zijn:

    • 1.

      het Oostvaardersdiep;

    • 2.

      het Veerse Meer.

Bijlage

15

Kleine schepen

  • a.

    De vaarwegen, bedoeld in artikel 9.04, eerste lid, zijn:

    • 1.

      de vaarweg ten westen van de Noordzeesluizen te IJmuiden, met inbegrip van de daaraan gelegen havens;

    • 2.

      het Noordzeekanaal;

    • 3.

      de Noord;

    • 4.

      de Oude Maas;

    • 5.

      de Dordtsche Kil;

    • 6.

      het Kanaal door Zuid-Beveland;

    • 7.

      het Brabantsche Vaarwater;

    • 8.

      de Witte Tonnen Vlije;

    • 9.

      de Schelde-Rijnverbinding;

    • 10.

      het Kanaal van Sint Andries;

    • 11.

      de Boven-Merwede;

    • 12.

      de Beneden-Merwede;

    • 13.

      de Gekanaliseerde Maas van Maastricht (kmr 12,000) tot Borgharen;

    • 14.

      het Julianakanaal;

    • 15.

      de Waal;

    • 16.

      de Boven-Rijn;

    • 17.

      het Pannerdensch Kanaal;

    • 18.

      de Neder-Rijn tot kmr 886;

    • 19.

      de Geldersche IJssel vanaf de IJsselkop tot aan de monding van het Twenthekanaal;

    • 20.

      het Amsterdam-Rijnkanaal;

    • 21.

      het Lekkanaal;

    • 22.

      het betonde vaarwater van het Buiten-IJ;

    • 23.

      het Afgesloten-IJ;

    • 24.

      de Nieuwe Maas;

    • 24a.

      het Scheur;

    • 25.

      de Nieuwe Waterweg;

    • 26.

      de Maasmond;

    • 27.

      het Calandkanaal;

    • 28.

      het Beerkanaal;

    • 29.

      de Koningshaven;

    • 30.

      het Zuiddiepje;

    • 31.

      het betonde hoofdvaarwater van de Nieuwe Merwede;

    • 32.

      het betonde hoofdvaarwater van het Hollandsch Diep;

    • 33.

      de Veerhaven te Terneuzen;

    • 34.

      het Prinses Margrietkanaal;

    • 35.

      het Van Starkenborghkanaal;

    • 36.

      het Eemskanaal.

  • b.

    de vaarwegen, bedoeld in artikel 9.04, zesde lid, zijn:

    • 1.

      het Noordzeekanaal en de zijkanalen daarvan met inbegrip van de Voorzaan noordwaarts tot aan de Zaansluizen en het IJ, alsmede de havens aan deze vaarwegen;

    • 2.

      de Maasmond, de Nieuwe Waterweg, het Scheur, de Nieuwe Maas, het Beerkanaal, het Calandkanaal, het Hartelkanaal en het Yangtzekanaal, alsmede de havens aan deze vaarwegen;

    • 3.

      de Noord, de Oude Maas, de Dordtsche Kil, daarop aansluitend de vaarweg naar het Industrie- en Havenschap Moerdijk, alsmede de havens aan deze vaarwegen en de haven van dat Industrie- en Havenschap;

    • 4.

      de vaarweg tussen de zee en de haven van Den Helder, alsmede deze haven;

    • 5.

      de vaarwegen tussen de zee en de havens aan de Waddenzee, alsmede deze havens, niet zijnde voorhavens van sluizen;

    • 6.

      de havens van Termunten, van Delfzijl, van de gemeente Eemsmond (Eemshaven) en van Scheveningen;

    • 7.

      de havens en voorhavens die met de Westerschelde in open verbinding staan;

    • 8.

      de Boven-Merwede;

    • 9.

      de Beneden-Merwede;

    • 10.

      de Nieuwe Merwede;

    • 11.

      het betonde vaarwater van het Hollandsch Diep;

    • 12.

      het Volkerak;

    • 13.

      het Zuid-Vlije;

    • 14.

      de Krammer;

    • 15.

      het Mastgat;

    • 16.

      het Keeten;

    • 17.

      de Oosterschelde;

    • 18.

      het Amsterdam-Rijnkanaal;

    • 19.

      het Lekkanaal;

    • 20.

      het Prinses Margrietkanaal;

    • 21.

      het Van Starkenborghkanaal;

    • 22.

      het Eemskanaal.

Bijlage

16

Zeilplanken

De vaarwegen, bedoeld in artikel 9.05, eerste lid, zijn:

  • 1.

    het Lateraalkanaal Linne-Buggenum;

  • 2.

    de Gekanaliseerde Maas te Maastricht van kmr 8,800-12,000;

  • 3.

    het Maas-Waalkanaal;

  • 4.

    de Gekanaliseerde Maas benedenstrooms van Maasbracht tot aan het splitsingspunt met de voorhaven van de sluis te Heumen, met uitzondering van het gedeelte van de sluis te Linne tot de sluis nabij Roermond;

  • 5.

    de Bergsche Maas;

  • 6.

    het betonde vaarwater van de Nieuwe Merwede;

  • 7.

    het betonde vaarwater van het Hollandsch Diep;

  • 8.

    de Schelde-Rijnverbinding;

  • 9.

    het Kanaal door Zuid-Beveland;

  • 10.

    het Brabantsche Vaarwater;

  • 11.

    de Witte Tonnen Vlije;

  • 12.

    het betonde vaarwater van: het Volkerak, het Zuid-Vlije, de Krammer, het Zijpe, het Mastgat en het Keeten;

  • 13.

    de Oosterschelde tussen Wemeldinge en de zuidelijke inloop van het Brabantsche Vaarwater;

  • 14.

    de Lek vanaf de bovenstroomse zijde van het splitsingspunt met het Lekkanaal;

  • 15.

    de Hollandsche IJssel benedenstrooms van de voorhaven van de Julianasluis;

  • 16.

    de Buiten-, Voor- en Binnenhavens behorende bij de sluizen in de Afsluitdijk;

  • 17.

    het Krabbersgat;

  • 18.

    het Oostvaardersdiep;

  • 19.

    de Dordtsche Kil;

  • 20.

    de Beneden-Merwede;

  • 21.

    de Boven-Merwede;

  • 22.

    het Lekkanaal;

  • 23.

    het Amsterdam-Rijnkanaal;

  • 24.

    de Geldersche IJssel vanaf de IJsselkop tot aan de monding van het Twenthekanaal;

  • 25.

    de Oude Maas;

  • 26.

    de Noord;

  • 27.

    de Nieuwe Maas;

  • 28.

    het Scheur;

  • 29.

    de Nieuwe Waterweg;

  • 30.

    het Prinses Margrietkanaal;

  • 31.

    het Van Starkenborghkanaal;

  • 32.

    het Eemskanaal;

  • 33.

    het Noordzeekanaal;

  • 34.

    het Afgesloten IJ.

Bijlage

17

Manoeuvreerbaarheid van schepen en samenstellen

  • a.

    De vaarwegen, bedoeld in artikel 9.06, eerste lid, zijn:

    • 1.

      het Hartelkanaal;

    • 2.

      de Nieuwe Maas;

    • 3.

      de Oude Maas;

    • 4.

      de Dordtse Kil;

    • 5.

      het Hollandsch Diep;

    • 6.

      de Nieuwe Merwede;

    • 7.

      de Beneden-Merwede;

    • 8.

      de Boven-Merwede;

    • 9.

      de Amer.

  • b.

    De vaarwegen, bedoeld in artikel 9.06, derde lid, zijn:

    • 1.

      de Schelde-Rijnverbinding;

    • 2.

      het Kanaal door Zuid-Beveland;

    • 3.

      het Veerse Meer;

    • 4.

      het Brabantsche Vaarwater;

    • 5.

      de Witte Tonnen Vlije;

    • 6.

      het Afgesloten-IJ;

    • 7.

      het Buiten-IJ.

  • c.

    De vaarwegen, bedoeld in artikel 9.06, vierde lid, zijn:

    • 1.

      de Twenthekanalen;

    • 2.

      het Zwolle-IJsselkanaal;

    • 3.

      het Meppelerdiep, vanaf het Zwarte Water tot aan de Kaapbrug;

    • 4.

      het Zwarte Water;

    • 5.

      het Zwolsche Diep;

    • 6.

      het Zwanendiep;

    • 7.

      het Ramsdiep;

    • 8.

      de Geldersche IJssel;

    • 9.

      het Keteldiep;

    • 10.

      het Prinses Margrietkanaal;

    • 11.

      het Van Starkenborghkanaal;

    • 12.

      het Eemskanaal.

  • d.

    De vaarwegen, bedoeld in artikel 9.06, vijfde lid, zijn:

    • 1.

      de Maas, tussen km 67,7 en km 226,50;

    • 2.

      het Julianakanaal, tussen km 34,2 en km 36,6;

    • 3.

      het Maas-Waalkanaal, tussen de aansluiting aan de Maas en de sluis te Weurt.

  • e.

    De vaarwegen bedoeld in artikel 9.06, zesde lid, zijn:

    • 1.

      Zuid-Willemsvaart, sluis 4 tot Gekanaliseerde Dieze.

  • f.

    De vaarwegen, bedoeld in artikel 9.06, zevende lid, zijn:

    • 1.

      Julianakanaal;

    • 2.

      Verbindingskanaal in het Bossche Veld.

Bijlage

18

Varend bunkeren

De vaarwegen, bedoeld in artikel 9.08, zijn:

  • 1.

    de Waddenzee;

  • 2.

    de Oosterschelde (met inbegrip van de Zandkreek), het Keeten, het Mastgat, het Zijpe en het Krammer bewesten de Krammersluizen;

  • 3.

    het Afgesloten IJ tussen Stenen hoofd en boei IJ 11.