Besluit van 19 december 1983, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 108, eerste lid, van de Wet geluidhinder

Besluit zonering buitenlandse luchtvaartterreinen Noord- en Midden-Limburg

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 17 maart 1983, nr. DJZ/MJZ 1733049 DGMH/G 093301, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;
Gelet op de artikelen 108, 110, eerste tot en met derde lid, 130 en 174, tweede lid, van de Wet geluidhinder (Stb. 1979, 99);
Gezien het advies van de Centrale Raad voor de Milieuhygiëne, van 18 november 1982;
De Raad van State gehoord (advies van 12 oktober 1983, nr. W08.83.0176/11.3.41.);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 13 december 1983 nr. MJZ 13D3 027 Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving/DGMH/G;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

I

Algemeen

Artikel

1

Artikel

1a

Artikel

2

Er is een zone als bedoeld in waar beperkingen gelden in verband met geluidhinder rond de luchtvaartterreinen Laarbruch en Brüggen, waarvan de grenzen zijn aangegeven op de kaart in de bij dit besluit behorende bijlage A, onderscheidenlijk B.

Hoofdstuk

II

Maatregelen in zones

§

1

Omgevingsplan

Artikel

2a

Artikel

2b

Bij het geven van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit als bedoeld in de Omgevingswet dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorende tot een zone, is ten aanzien van de in acht te nemen waarden ter zake van de geluidsbelasting vanwege het luchtvaartterrein artikel 2a, eerste en tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel

2c

Bij het voorbereiden van de vaststelling of herziening van een omgevingsplan als bedoeld in artikel 2a, eerste lid, wordt vanwege burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek ingesteld naar de geluidsbelasting, die door de uitwendige scheidingsconstructie van geluidgevoelige gebouwen en door geluidgevoelige terreinen binnen de zone vanwege het luchtvaartterrein zou worden ondervonden.

Artikel

2d

Vervallen

§

2

Ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting in zones

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Gedeputeerde staten kunnen op schriftelijk verzoek van burgemeester en wethouders hogere waarden als bedoeld in de artikelen 3, tweede en derde lid, 4, tweede lid, 5, tweede lid, 6, tweede lid, en waarden als bedoeld in artikel 7, eerste lid, vaststellen.

Artikel

8a

Hoofdstuk

III

Maatregelen ter bescherming van reeds aanwezige of in aanbouw zijnde woningen of gebouwen tegen geluidhinder vanwege een luchtvaartterrein

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

Artikel

13

Artikel

13a

Artikel

13b

Artikel

13c

Hoofdstuk

IV

Andere geluidsbronnen

Artikel

14

Vervallen

Hoofdstuk

V

Commissie

Artikel

15

Artikel

16

Artikel

17

Hoofdstuk

VI

Financiële bepalingen

§

1

Artikel

18

Vervallen

Artikel

19

Vervallen

Artikel

20

Vervallen

Artikel

21

Vervallen

Artikel

22

Vervallen

Artikel

23

Vervallen

Artikel

24

Vervallen

Artikel

25

Vervallen

Artikel

26

Vervallen

Artikel

27

Vervallen

Artikel

28

Vervallen

Artikel

29

Vervallen

Artikel

30

Vervallen

Artikel

31

Vervallen

§

2

Overige financiële bepalingen

Artikel

32

Onze Minister draagt de kosten van een onderzoek naar de mogelijkheden tot het opzetten van een zonebewakingssysteem, alsmede de kosten van het opzetten en instandhouden van dat systeem.

Artikel

33

Hoofdstuk

VII

Slotbepalingen

Artikel

34

Met ingang van 1 januari 2004 vervallen de artikelen 18 tot en met 31, behoudens met betrekking tot voor dat tijdstip genomen beslissingen krachtens die artikelen.

Artikel

35

Dit besluit kan worden aangehaald als Besluit zonering buitenlandse luchtvaartterreinen Noord- en Midden-Limburg.

Artikel

36

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, P. Winsemius
De Minister van Justitie, F. Korthals Altes

Bijlage

A

behorende bij het Besluit zonering buitenlandse luchtvaartterreinen Noord- en Midden-Limburg (Niederrhein)

Bijlage

B

behorende bij het Besluit zonering buitenlandse luchtvaartterreinen Noord- en Midden-Limburg (Brüggen)

Bijlage

C

Vervallen.

Bijlage

D

Vervallen.

Bijlage

E

(Programma van eisen)

§ 1

Algemene voorschriften en bepalingen

Artikel 1

Voor het samenstellen van bestekken betreffende het aanbrengen van de in artikel 10, eerste lid, van dit besluit bedoelde geluidwerende voorzieningen dient toepassing te worden gegeven aan de delen A en C van het vanwege Onze Minister openbaar gemaakte standaard Referentiebestek voor woningbouw.

§ 2

Bepaling van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie

Algemeen

Artikel 2

1. De bepaling van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie kan plaatsvinden door middel van berekeningen danwel door middel van metingen. De bepaling van de geluidwering dient te geschieden voor de octaafbanden met de middenfrequenties 125 Hz, 250 Hz, 500 Hz, 1000 Hz en 2000 Hz.

2. Bij de bepaling van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie dient te worden uitgegaan van het A-gewogen standaard-referentiespectrum voor luchtverkeer als bron van buitengeluid. Het A-gewogen standaard-referentiespectrum voor luchtverkeer is in tabel 1 gegeven, zodanig dat het bijbehorende geluidsniveau 0 dB is.

Tabel 1 Het A-gewogen standaard-referentiespectrum in octaafbanden met luchtverkeersgeluid

Octaafbanden met middenfrequenties in Hz

Frequentie (Hz)

125

250

500

1k

2k

Index i

1

2

3

4

5

Ci (dB)

- 21

- 11

- 7

- 4,5

- 6

3. Indien naar het oordeel van Onze Minister het spectrum van het luchtverkeersgeluid buiten het gebouw sterk afwijkt van het A-gewogen standaard-referentiespectrum, worden de dienovereenkomstige Ci-waarden in de plaats gesteld van de in tabel 1 gegeven Ci-waarden.

4. De geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie wordt genormeerd voor de nagalmtijd in de verblijfsruimte. Voor verblijfsruimten in woningen bedraagt de referentienagalmtijd (To) 0,5 seconde voor de in het tweede lid genoemde octaafbanden. Voor ruimten in overige gebouwen bedraagt de referentienagalmtijd (To) 0,8 seconde voor de in het tweede lid genoemde octaafbanden.

5. Bij het berekenen of meten van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie wordt rekening gehouden met de ventilatie-openingen op een wijze die is aangegeven in artikel 9.

Berekeningsmethode

Artikel 3

1. De partiële geluidwering (Gi) van een uitwendige scheidingsconstructie – dat wil zeggen de geluidwering in één octaafband (i) – wordt berekend uit de geluidsisolatie van de totale, uit te onderscheiden elementen samengestelde uitwendige scheidingsconstructie, met de formule:

(1)

Hierin is:

(2)

Waarin:

Ri = de (laboratorium) luchtgeluidsisolatiewaarde van de uitwendige scheidingsconstructie in de octaafband i in dB.

Cr = correctiefactor in verband met de reflectie van de uitwendige scheidingsconstructie.

V = het volume van de verblijfsruimte.

To = de referentienagalmtijd: 0,5 s, tenzij anders is aangegeven.

S = totale oppervlak van de uitwendige scheidingsconstructie in m2 (gezien vanuit de verblijfsruimte).

n = het aantal te onderscheiden elementen waaruit de uitwendige scheidingsconstructie is opgebouwd.

Sj = het oppervlak van het onderdeel j van de uitwendige scheidingsconstructie in m2

Rji = de (laboratorium) luchtisolatiewaarde van het onderdeel j van de uitwendige scheidingsconstructie in de octaafband i in dB.

K = kierfactor = (3.10-4). Indien dubbele kierdichting wordt toegepast, kan K op 10-5 worden gesteld.

2. De correctiefactor Cr bedraagt 3 dB indien de hoek tussen de verbindingslijn geluidsbron en gebouw en de normaal op de gevel of het gevelvlak 70° of minder is en bedraagt 0 dB indien deze hoek meer dan 70° is. Bij de bepaling van de geluidwering wordt rekening gehouden met de situering van de uitwendige scheidingsconstructie ten opzichte van de posities van de bron gedurende de vluchtpassage. Een begrenzingsvlak wordt slechts dan buiten beschouwing gelaten, indien onder alle omstandigheden de vliegtuigbewegingen zo worden uitgevoerd, dat er geen ononderbroken verbindingslijn kan worden gedacht tussen de bron en dat begrenzingsvlak.

3. Indien de waarden Rj gegeven zijn voor het A-gewogen standaardreferentiespectrum - dus in dB (A) -, geven de formules (1) en (2) direct de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie in dB (A).

4. Indien bij de bepaling van de geluidwering van de bestaande uitwendige scheidingsconstructie een grotere kierfactor wordt gehanteerd dan de in formule (2) gegeven kierfactor, wordt deze afwijking gemotiveerd.

5. Bij de bepaling van de partiële geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie volgens formule (1) wordt gerekend met de gebruikelijke uitwendige scheidingsconstructies. Indien sprake is van een bijzondere uitwendige scheidingsconstructie kan een correctie worden toegepast welke wordt gemotiveerd.

6. Uit de partiële geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie (Gi) wordt de geluidwering van de gehele gevel berekend met de formule:

(3)

Waarin:

Ci = standaard-referentiespectrum in dB (zie artikel 3, derde lid).

Meetmethode

Artikel 4

1. De metingen worden uitgevoerd per begrenzingsvlak met behulp van een luidspreker of een luidsprekercombinatie op zodanige wijze dat de metingen voor wat betreft de invalsrichtingen representatief kunnen worden geacht. Daarbij wordt uitgegaan van een geluidsbron op één of meer vaste posities. Het begrenzingsvlak wordt daartoe onder een hoek van 45° ± 5° ten opzichte van de normaal aangestraald, zodanig dat de geluidsbelasting op de andere van belang zijnde begrenzingsvlakken te verwaarlozen is. De afstand van de bron tot het begrenzingsvlak gemeten vanuit de geluidsgevoelige ruimte is tenminste tweemaal de breedte van de uitwendige scheidingsconstructie (van die ruimte).

2. De bron dient een signaal voort te brengen met het karakter van een ruis en met een breedte van tenminste één octaaf waarvan de middenfrequentie overeenkomt met de middenfrequentie van het te meten octaafgeluiddrukniveau. De frequentiekarakteristiek van de bron mag geen scherpe variaties vertonen. De richtingskarakteristiek moet vlak zijn binnen een hoek van circa 40°.

3. De door de bron veroorzaakte geluidsniveaus dienen tenminste 10dB hoger te zijn dan het achtergrondgeluid, dat wil zeggen alle geluiden die niet van de bron afkomstig zijn.

4. Het geluiddrukniveau buiten het gebouw L2,i wordt per octaafband bepaald op 2 meter afstand van het begrenzingsvlak.

5. Het (ruimtelijk gemiddelde) geluiddrukniveau binnen de ruimte Lb,i wordt per octaafband bepaald. Voor indicatieve doeleinden kan voor de bepaling van het geluiddrukniveau binnen de verblijfsruimte - Lb,i - eventueel worden volstaan met één meting op 1 à 1,5 meter afstand van de uitwendige scheidingsconstructie, ter hoogte van het midden. Ter compensatie van een systematische fout dient het aldus gemeten geluiddrukniveau met 1 dB te worden verlaagd.

6. In de verblijfsruimte dient per octaafband met de middenfrequenties 125 Hz, 250 Hz, 500 Hz, 1000 Hz, 2000 Hz, de nagalmtijd Ti te worden bepaald.

7. Uit de waarden L2,1, Lb,i en Ti en de referentienagalmtijd To, (zie artikel 3, vijfde lid) wordt het partiële geluidsniveauverschil van de uitwendige scheidingsconstructie Di bepaald volgens de formule:

Di = L2,i - Lb,i + 10 log (Ti/To) (dB) (4)

8. In verband met de reflecties van het geluid op de uitwendige scheidingsconstructie dient het partiële geluidsniveauverschil te worden gecorrigeerd voor de bepaling van de partiële geluidwering volgens de formule:

Gi = Di - Cr (dB) (5)

waarin Cr = 0 of 3 dB, overeenkomstig artikel 3, tweede lid.

9. Uit de partiële geluidwering Gi (voor de octaafbanden met de middenfrequenties 125 Hz, 250 Hz, 500 Hz, 1000 Hz en 2000 Hz) wordt, rekening houdende met het standaardspectrum, de waarde van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie bepaald volgens de formule (3) (zie artikel 3, zesde lid).

10. De apparatuur ter bepaling van de geluiddrukniveaus dient zodanig te zijn dat voor de meetketen wordt voldaan aan IEC-publicatie 651, uitgave 1979, type 2.

§ 3

De voorzieningen

Artikel 5

De voorzieningen mogen geen essentiële vermindering van het comfort van de woning en geen of nauwelijks intensiever of moeilijker uitvoerbaar onderhoud tot gevolg hebben, in vergelijking met gelijksoortige woningen buiten geluidszones.

Artikel 6

De kwaliteit van de voorzieningen moet zodanig zijn dat de effectiviteit bij normaal onderhoud voor een lange periode gewaarborgd is. Onderhoud of vervanging van voor de geluidwering van belang zijnde onderdelen moet mogelijk zijn.

Artikel 7

Voor toe te passen constructiedelen ten behoeve van de geluidwering dient door middel van een meetrapport of anderszins aangetoond te worden, dat zij geschikt zijn om te voldoen aan de voor het project gestelde eisen betreffende de geluidwering.

Artikel 8

Door of vanwege Onze Minister kunnen nadere gegevens betreffende de voorzieningen worden geëist die van belang zijn voor de geluidwering.

Artikel 9

1. Voor zover de geluidwerende voorzieningen van invloed zijn op de luchtverversing dienen de eisen van het Bouwbesluit daaromtrent in acht te worden genomen.

2. De noodzakelijk aan te brengen ventilatievoorzieningen dienen in principe te passen binnen het aanwezige ventilatiesysteem, veelal bedoeld voor natuurlijke ventilatie. Mechanische ventilatievoorzieningen zullen slechts worden aangebracht als de noodzaak daartoe naar het oordeel van Onze Minister is aangetoond. De mechanische ventilatievoorzieningen mogen geen hogere geluidsniveaus in de verblijfsruimten veroorzaken dan de geluidsniveaus, gegeven in de norm van het Nederlands Normalisatie Instituut, NEN 1070, uitgave 1976.

3. Indien er in een uitwendige scheidingsconstructie waaraan eisen worden gesteld ten aanzien van de geluidwering, regelbare luchttoevoeropeningen zijn opgenomen, wordt bij de bepaling van de geluidwering, behoudens het vierde lid, verondersteld dat deze zodanig zijn geopend dat de minimale luchtverversing van de verblijfsruimte plaatsvindt.

4. Indien toepassing van het derde lid leidt tot het aanbrengen van geluidwerende ventilatie-openingen en een volledige toepassing daarvan stuit op zwaarwegende technische of financiële bezwaren, wordt ten minste 50% van de benodigde luchttoevoeropening van geluiddemping voorzien. Voor de bepaling van de geluidwering worden de additionele klassieke ventilatievoorzieningen gesloten geacht.

§ 4

Toezicht en oplevering

Artikel 10

1. Ten behoeve van de oplevering van de geluidwerende voorzieningen wordt bij steekproef een meting uitgevoerd ter controle van de krachtens artikel 10, tweede lid, van het besluit bepaalde waarde van de geluidwering. De steekproefgrootte dient ten minste te zijn één op de twintig woningen of één op de twintig ruimten in andere geluidsgevoelige gebouwen.

2. De in het eerste lid bedoelde metingen vinden tenminste plaats ten aanzien van die ruimten waarvan de geluidwering naar het oordeel van Onze Minister bijzondere aandacht verdient.

3. Van elke meting ingevolge het eerste lid worden in een rapport het resultaat en alle voor die meting relevante gegevens weergegeven. Indien uit een meting blijkt dat niet is voldaan aan de ingevolge artikel 11, tweede lid, van het besluit bepaalde waarde van de geluidwering, dan wordt in het rapport waar mogelijk de oorzaak daarvan aangegeven.

Artikel 11

Bij de oplevering van de geluidwerende voorzieningen wordt aan de eigenaar en de bewoner van de woning een duidelijk, op schrift gestelde gebruiksaanwijzing en onderhoudsvoorschrift voor de aangebrachte geluidwerende voorzieningen ter beschikking gesteld.