Wet van 27 juni 1985, houdende regelen met betrekking tot diergeneesmiddelen

Diergeneesmiddelenwet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe regelen te stellen met betrekking tot diergeneesmiddelen en daarbij tevens regelen te stellen met betrekking tot smetstoffen die ziekten bij dieren kunnen veroorzaken;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

I

Algemene bepalingen

Artikel

1

Hoofdstuk

II

Bepalingen met betrekking tot de hoedanigheid van diergeneesmiddelen

Titel

1

Registratie

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

Diergeneesmiddelen worden behoudens het bepaalde in artikel 5 geregistreerd indien:

  • a.

    op grond van onderzoek van de door de aanvrager overgelegde gegevens met redelijke zekerheid mag worden aangenomen, dat zij bij gebruik overeenkomstig de door de aanvrager opgegeven voorschriften:

    • 1.

      de gestelde werking bezitten;

    • 2.

      geen gevaar opleveren voor de gezondheid van de mens;

    • 3.

      niet schadelijk zijn voor de gezondheid van dieren, en

    • 4.

      niet schadelijk zijn voor het milieu of de gezondheid van planten.

  • b.

    zij de opgegeven eigenschappen en kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling bezitten en de voor het controleren daarvan opgegeven methodieken adequaat zijn;

  • c.

    zij voldoen aan door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur gestelde regelen met betrekking tot de substanties waaruit zij zijn samengesteld; en

  • d.

    zij, voor zover het sera, entstoffen of biologische diagnostica betreft, niet bereid zijn uit, of met behulp van door Onze Minister aangewezen substanties, waarvan naar zijn oordeel gevaar is te duchten voor de gezondheid van dieren of voor verstoring van de dierziektenbestrijding.

Artikel

5

Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur bepalen, dat door hem aangewezen substanties, waarvan het gebruik als diergeneesmiddel in het belang van de volksgezondheid ongewenst is, niet in aanmerking komen voor registratie.

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, een registratie geheel of gedeeltelijk schorsen voor een tijdvak van ten hoogste zes maanden, indien:

  • a.

    op grond van na de registratie te zijner kennis gekomen feiten het ernstige vermoeden bestaat dat niet wordt voldaan aan het in artikel 4, onder a, b, c of d, bepaalde;

  • b.

    na de registratie het ernstige vermoeden ontstaat dat de aanvraag tot registratie onjuiste gegevens bevat.

Artikel

11

Artikel

12

Artikel

13

Titel

2

Partijkeuring van sera, entstoffen en biologische diagnostica

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

16

Een partij wordt slechts goedgekeurd, indien:

  • a.

    redelijkerwijs kan worden aangenomen dat voldaan is aan door Onze Minister gestelde eisen inzake conformiteit van het produkt waaruit de partij bestaat met het produkt zoals het geregistreerd is en met betrekking tot het verrichten van controles inzake die conformiteit;

  • b.

    is voldaan aan de ingevolge artikel 15, tweede lid, gestelde regelen omtrent het indienen van de aanvraag.

Artikel

17

Titel

3

Overige bepalingen

Artikel

18

Artikel

19

Het als diergeneesmiddel aanbevelen of aanprijzen van een niet ingevolge deze wet geregistreerd diergeneesmiddel, dan wel het aanbevelen of aanprijzen van enige toepassing van een diergeneesmiddel in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde, is verboden.

Artikel

20

Hoofdstuk

III

Bepalingen inzake vergunningen tot het bereiden, verpakken, etiketteren en afleveren van diergeneesmiddelen

Artikel

21

Artikel

22

Artikel

23

Artikel

24

Artikel

25

Artikel

26

Artikel

27

Artikel

28

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, voor zover het belang van de gezondheid van de mens, dieren of planten dan wel het belang van het milieu zich daartegen niet verzet, worden bepaald, dat het verbod van artikel 21 niet of slechts gedeeltelijk van toepassing is ten aanzien van bij of krachtens die maatregel aangewezen diergeneesmiddelen, niet zijnde sera, entstoffen of biologische diagnostica.

Hoofdstuk

IV

Bepalingen met betrekking tot de kanalisatie van diergeneesmiddelen

Titel

1

Inleidende bepaling

Artikel

29

Titel

2

Bepalingen inzake het afleveren en het voorhanden of in voorraad hebben

Artikel

30

Artikel

31

Hoofdstuk

V

Bepalingen met betrekking tot gemedicineerde voeders

Artikel

32

Artikel

33

Artikel

34

Artikel

35

Artikel

36

Hoofdstuk

VI

Bepalingen met betrekking tot smetstoffen

Artikel

37

Artikel

38

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld met betrekking tot het bereiden, het bewaren, het vervoeren en het vernietigen van smetstoffen, het voorkomen van verspreiding daarvan, alsmede met betrekking tot het voeren van een administratie en het verstrekken van gegevens omtrent smetstoffen.

Hoofdstuk

VII

Overige bepalingen

Artikel

39

Artikel

40

Artikel

41

Artikel

42

Artikel

43

Artikel

44

Artikel

45

Artikel

46

De krachtens deze wet vastgestelde regelen van algemene aard, met uitzondering van die, bedoeld in artikel 6, derde lid, worden, voor zover zij niet zijn vervat in een algemene maatregel van bestuur, bekend gemaakt in de Nederlandse Staatscourant.

Artikel

47

Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Artikel

48

Vervallen

Artikel

49

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering van krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap vastgestelde verplichtingen inzake onderwerpen waarop deze wet van toepassing is, regelen worden gesteld waarbij kan worden afgeweken van de bepalingen van deze wet.

Artikel

50

Artikel

51

Vervallen

Hoofdstuk

VIII

Toezicht

Artikel

52

Artikel

53

De toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.

Artikel

54

Vervallen

Artikel

55

Vervallen

Artikel

56

Artikel

57

Hoofdstuk

IX

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

58

Artikel

59

Artikel

60

Artikel

61

Artikel

62

Zolang artikel 1 van het bij Koninklijke Boodschap van 26 oktober 1982 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal aangeboden voorstel voor een Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde (nr. 17 646) nog geen kracht van wet heeft gekregen, wordt voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder "dierenarts": degene die ingevolge de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunst (Stb. 1954, 372) tot de uitoefening der diergeneeskunde is toegelaten en van dat recht daadwerkelijk gebruik maakt.

Artikel

63

Deze wet is niet van toepassing op substanties voor zover daaromtrent regelen zijn of worden gesteld bij of krachtens de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (Stb. 288).

Artikel

64

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

65

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Landbouw en Visserij, A. Ploeg
De Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, J. P. van der Reijden
De Minister van Justitie a.i., L. C. Brinkman