Besluit van 27 maart 1986, houdende regelen ter voorkoming van olieverontreiniging door schepen

Besluit voorkoming olieverontreiniging door schepen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 17 juni 1985, nr. PJ/S-30.956, Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken;
Overwegende dat het noodzakelijk is uitvoering te geven aan de bepalingen van Bijlage I van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen met Protocollen en Bijlagen met Aanhangsels ( Trb. 1975, 147 en 1978, 187), zoals gewijzigd en aangevuld bij het op 17 februari 1978 te Londen tot stand gekomen Protocol bij dat Verdrag met Bijlage en Aanhangsels (Trb. 1978, 188);
Gelet op de artikelen 1, onder e, 4, 5, 6, 7, 8, 10, 11, 35, 38 en 39 van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen, (Stb. 1983, 683);
De Raad van State gehoord (advies van 17 december 1985, no. W09.85.0334/16.5.51);
Gezien het nader rapport van Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 12 maart 1986, nr. PJ/S 30462, Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

I

Algemeen

Artikel

1

Omschrijvingen

Artikel

2

Toepassing

Artikel

3

Gelijkwaardige voorzieningen

Artikel

4

Onderzoeken

Artikel

5

Afgifte van of aantekening op het certificaat

Artikel

6

Afgifte van of aantekening op een certificaat door of op verzoek van een regering van een staat die partij is bij het Verdrag

Artikel

7

Aanvraag tot afgifte van een certificaat

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de aanvraag tot het afgeven van een certificaat en de daarbij te overleggen bescheiden.

Artikel

8

Geldigheidsduur en geldigheid van het certificaat

Hoofdstuk

II

Bepalingen ter beperking van verontreiniging voortvloeiend uit de bedrijfsvoering

Artikel

9

Regeling van het lozen van olie

Artikel

10

Het voorkomen van olieverontreiniging in bijzondere gebieden

Artikel

11

Uitzonderingen

Het bepaalde in de artikelen 9 en 10 is niet van toepassing op:

  • a.

    het lozen in zee van olierestanten of oliehoudende mengsels indien dit noodzakelijk is om de veiligheid van het schip zeker te stellen of om mensenlevens op zee te redden; of

  • b.

    het lozen in zee van olierestanten of oliehoudende mengsels in geval van schade aan het schip of aan de uitrusting daarvan:

    • 1°.

      mits na het ontstaan van de schade of na het ontdekken van de lozing alle redelijke voorzorgen zijn getroffen om de lozing te voorkomen of tot een minimum te beperken; en

    • 2°.

      uitgezonderd in geval de eigenaar of de kapitein handelde met de bedoeling om schade te veroorzaken, of wel roekeloos handelde en in de wetenschap dat er waarschijnlijk schade zou ontstaan; of

  • c.

    het lozen in zee van oliehoudende stoffen met toestemming van Onze Minister, indien dit geschiedt met het doel bepaalde verontreinigingsvoorvallen te bestrijden teneinde de schade door verontreiniging tot een minimum te beperken.

Artikel

12

Ontvangstvoorzieningen

Artikel

12A

Artikel

13

Gescheiden ballasttanks, aangewezen schone ballasttanks en ruwe olie wasmethode

Artikel

13A

Voorschriften voor olietankschepen met aangewezen schone ballasttanks

Artikel

13B

Voorschriften voor olietankschepen ingericht voor de Ruwe Olie Wasmethode

Artikel

13C

Bestaande olietankschepen ingezet op bepaalde reizen

Artikel

13D

Bestaande ruwe olietankschepen met speciale ballastvoorzieningen

Artikel

13E

Beschermende ligging van gescheiden ballastruimten

Artikel

13F

Voorkoming van olieverontreiniging in geval van aanvaring of stranding (nieuwbouw)

Artikel

13G

Voorkoming van olieverontreiniging in geval van aanvaring of stranding

Artikel

14

Gescheiden houden van brandstofolie en ballastwater en het vervoer van olie in de voorpiektank

Artikel

15

Het aan boord houden van olie

Artikel

16

Bewakings- en regelsysteem en apparatuur voor het filtreren van olie

Artikel

17

Tanks voor olierestanten

Artikel

18

Pomp-, pijpleiding- en lozingsinrichtingen aan boord van olietankschepen

Artikel

19

Standaardaansluiting voor afgifte van oliehoudende restanten

Teneinde de leidingen van ontvangstvoorzieningen te kunnen aansluiten op de scheepspijpleiding bestemd voor de afgifte van restanten afkomstig van de ruimten voor machines, dienen beide leidingen te zijn uitgerust met een standaardaansluiting voor afgifte, overeenkomstig de volgende tabel:

Standaardafmetingen van flenzen voor aansluitingen voor afgifte

uitwendige flensdiameter

215 mm

inwendige flensdiameter

overeenkomstig de uitwendige diameter van de pijp

diameter van de steek-cirkel van de bouten

183 mm

boutgaten

6 gaten van 22 mm diameter, aangebracht op onderling gelijke afstanden op de bovenstaande steekcirkel van de bouten, met sleuven radiaal doorgetrokken tot de omtrek

flensdikte

20 mm

bouten en moeren

6, elk met een diameter van 20 mm en van voldoende lengte

De flens is zo ontworpen dat er pijpleidingen op kunnen worden aangesloten met een inwendige diameter van ten hoogste 125 mm. Deze flens dient van staal of ander gelijkwaardig materiaal te zijn met een vlakke voorzijde. Deze flens dient, tezamen met een pakking van oliebestendig materiaal, geschikt te zijn voor een werkdruk van 6kg/cm2.

Artikel

20

Oliejournaal

Artikel

21

Bijzondere bepalingen voor installaties

Installaties dienen, gedurende de tijd dat zij drijven en niet worden gebezigd voor het instellen van een onderzoek naar delfstoffen onder de zeebodem of het winnen daarvan, te voldoen aan de bepalingen van dit besluit welke van toepassing zijn op schepen geen olietankschepen zijnde, met een tonnage van 400 of meer, met dien verstande dat zij:

  • a.

    moeten zijn uitgerust met de voorzieningen als bedoeld in de artikelen 16 en 17, voorzover praktisch uitvoerbaar;

  • b.

    in plaats van het oliejournaal aantekening houden in een staat, volgens een door de Minister van Economische Zaken vast te stellen model, van alle werkzaamheden waarbij lozingen van olierestanten of oliehoudende mengsels plaatsvinden; en

  • c.

    behoudens het bepaalde in artikel 11 geen olierestanten of oliehoudende mengsels in zee mogen lozen, tenzij het oliegehalte in het geloosde onverdunde mengsel niet hoger is dan 15 delen per miljoen.

Hoofdstuk

III

Bepalingen ter beperking van olieverontreiniging door olietankschepen als gevolg van zijde- en vlakbeschadigingen

Artikel

22

Aanname betreffende de schadeomvang

Artikel

23

Hypothetische uitstroming van olie

Artikel

24

Indeling en beperking van de grootte van ladingtanks

Artikel

25

Waterdichte indeling en stabiliteit

Artikel

25a

Stabiliteit in onbeschadigde toestand

Hoofdstuk

IV

Beperking van olieverontreiniging tengevolge van een voorval

Artikel

26

Scheepsnoodplan voor olieverontreinigingen

Artikel

26a

Nadere regels

Ter uitvoering van internationale afspraken en besluiten van volkenrechtelijke organisaties over voorkoming van olieverontreiniging door schepen kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld.

Hoofdstuk

V

Slotbepalingen

Artikel

27

Ontheffingen

Artikel

28

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel

29

Dit besluit kan worden aangehaald als "Besluit voorkoming olieverontreiniging door schepen".

Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Verkeer en Waterstaat a.i., P. Winsemius
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, P. Winsemius
De Minister van Jusitie F. Korthals Altes