Wet van 19 december 1990, houdende een nieuwe regeling voor de schadeloosstelling en onkostenvergoedingen van leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een nieuwe regeling te treffen voor de schadeloosstelling en onkostenvergoedingen van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en in verband daarmee de Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement (Stb. 1979, 379) te wijzigen:

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§

1:

Begripsbepalingen en reikwijdte

Artikel

1

§

2:

Schadeloosstelling

Artikel

2

Artikel

2a

Artikel

2b

De kamerleden ontvangen een eindejaarsuitkering van 8,3 procent van de schadeloosstelling, bedoeld in artikel 2, verminderd met de vakantie-uitkering en indien van toepassing rekening houdend met de toelagen, bedoeld in de artikelen 11 en 12, en met een eventuele vermindering van de schadeloosstelling als bedoeld in artikel 3.

Artikel

3

Artikel

3a

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

Vervallen

Artikel

6a

§

3

Kostenvergoedingen en voorzieningen

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10a

De griffier stelt ten laste van de Tweede Kamer aan een kamerlid voor de duur van diens kamerlidmaatschap informatie- en communicatievoorzieningen ter beschikking, daarbij inbegrepen de abonnementen, die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van het kamerlidmaatschap.

Artikel

10b

De kosten die een kamerlid maakt omdat hij zich tijdens het vervullen van het ambt oriënteert op zijn verdere loopbaan of mobiliteit bevorderende activiteiten ontplooit, komen ten laste van de Staat, op voorwaarde dat de voorzitter van oordeel is dat:

  • a.

    de prijs/kwaliteitverhouding van de desbetreffende loopbaan oriëntatie of mobiliteit bevorderende activiteit redelijk is;

  • b.

    die loopbaan oriëntatie of mobiliteit bevorderende activiteit niet kan worden aangemerkt als een sollicitatieactiviteit; en

  • c.

    de kosten ervan niet reeds uit anderen hoofde voor vergoeding in aanmerking komen.

Artikel

10c

De voorzitter treft voor de kamerleden een voorziening voor bedrijfsgeneeskundige zorg.

§

4:

Toelagen voorzitter, ondervoorzitters en fractievoorzitters

Artikel

11

Artikel

12

Artikel

12a

Artikel

12b

Artikel

13

Ten aanzien van een kamerlid waarvan de arbeidsverhouding ingevolge artikel 4, aanhef en onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 voor de toepassing van die wet als dienstbetrekking wordt aangemerkt, worden als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 aangewezen:

§

5:

Overhevelingstoeslag opslagpremies

Artikel

14

Vervallen

Artikel

15

Vervallen

§

6:

Leden Europees Parlement

Artikel

16

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

§

7:

Wijziging Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers

Artikel

17

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

§

8:

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

18

Artikel

19

De Wet van 28 december 1989, houdende voorzieningen ten behoeve van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en belanghebbenden in de zin van de Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers in verband met de voorstellen van de commissie tot vereenvoudiging van de loonbelasting en de inkomstenbelasting (Stb. 1989, 591) wordt ingetrokken.

Artikel

20

Vervallen

Artikel

21

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1990.

Artikel

22

Deze wet kan worden aangehaald als: Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Binnenlandse Zaken, C. I. Dales
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin