Wet van 23 december 1992, houdende bepalingen inzake het toezicht op het kredietwezen en de uitvoering van de Tweede Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 december 1989 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen, alsmede tot wijziging van Richtlijn 77/780/EEG (89/646/EEG), en de uitvoering van de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 6 april 1992 inzake het toezicht op kredietinstellingen op geconsolideerde basis (992/30/EEG)

Wet toezicht kredietwezen 1992

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is uitvoering te geven aan de Tweede Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 december 1989 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen, alsmede tot wijziging van Richtlijn 77/780/EEG (89/646/EEG) alsmede aan de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 6 april 1992 inzake het toezicht op kredietinstellingen op geconsolideerde basis (92/30/EEG), en dat het naar aanleiding daarvan alsmede in verband met het aanbrengen van enige andere aanpassingen van de Wet toezicht kredietwezen (Stb. 1978, 255) wenselijk is de bepalingen inzake het toezicht op het kredietwezen opnieuw vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

I

Inleidende bepalingen

§

1

Definities

Artikel

1

§

2

Uitoefening van toezicht door de Bank

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

§

3

Bijzondere bepalingen met betrekking tot bijkantoren

Artikel

5

Hoofdstuk

II

Kredietinstellingen die in Nederland zijn gevestigd

Afdeling

1

Toegang tot het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling

§

1

Algemeen

Artikel

6

Het is een in Nederland gevestigde onderneming of instelling verboden het bedrijf van kredietinstelling uit te oefenen, behoudens voor zover zij daartoe van de Bank een vergunning heeft verkregen.

Artikel

7

Het is een kredietinstelling, die een vergunning als bedoeld in artikel 6 heeft verkregen, in verband met het ingevolge deze wet uitgeoefende toezicht toegestaan ten minste de werkzaamheden genoemd in bijlage I van de Richtlijn te verrichten, tenzij in de vergunning uitdrukkelijk anders is bepaald en onverminderd de toepasselijkheid van andere op deze werkzaamheden betrekking hebbende wettelijke voorschriften.

§

2

Aanvragen van de vergunning

Artikel

8

§

3

Vergunningvereisten

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

§

4

Bijzondere maatregelen

Artikel

13

Artikel

14

Artikel

14a

Indien een accountant naar het oordeel van de Bank niet of niet meer de nodige waarborgen biedt dat deze de toevertrouwde taak met betrekking tot de kredietinstelling naar behoren zal vervullen, kan de Bank bepalen dat hij niet bevoegd is de in deze wet bedoelde verklaringen omtrent de getrouwheid met betrekking tot die kredietinstelling af te leggen.

§

5

Intrekken van de vergunning

Artikel

15

Afdeling

2

Het door een kredietinstelling verrichten van één of meerdere van de werkzaamheden genoemd in bijlage I van de Richtlijn buiten Nederland

Paragraaf

1

Bijkantoor in een andere Lid-Staat

Artikel

16

Paragraaf

2

Bijkantoor in een Staat, die niet een Lid-Staat is

Artikel

16a

§

3

Verrichten van diensten

Artikel

17

Afdeling

3

Toezicht op het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling

§

1

Algemene bepalingen

Artikel

18

De artikelen 19 tot en met 30, met uitzondering van 25 en 25a, hebben betrekking op iedere kredietinstelling die een vergunning als bedoeld in artikel 6 heeft verkregen.

§

2

Monetair toezicht

Artikel

19

Vervallen

§

3

Solvabiliteitstoezicht

Artikel

20

§

4

Liquiditeitstoezicht

Artikel

21

§

5

Toezicht op de administratieve organisatie

Artikel

22

§

6

Structuurtoezicht

Artikel

23

Artikel

24

Artikel

25

Artikel

25a

Artikel

26

Artikel

27

§

7

Bijzondere maatregelen

Artikel

28

Artikel

29

§

8

Jaarrekening

Artikel

30

Hoofdstuk

III

Kredietinstellingen die in een andere Lid-Staat zijn gevestigd

Afdeling

1

Toegang tot het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling in Nederland

§

1

Bijkantoor

Artikel

31

§

2

Verrichten van diensten

Artikel

32

§

3

Bijzondere bepalingen

Artikel

33

Afdeling

2

Toezicht op het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling in Nederland

§

1

Toezicht

Artikel

34

De artikelen 19 en 21 zijn van overeenkomstige toepassing op een bijkantoor in Nederland van een in een andere Lid-Staat gevestigde kredietinstelling, dat overeenkomstig artikel 31 het bedrijf van kredietinstelling uitoefent.

§

2

Bijzondere maatregelen

Artikel

35

§

3

Boekhouding en verslaglegging

Artikel

36

Een bijkantoor in Nederland van een in een andere Lid-Staat gevestigde kredietinstelling, dat overeenkomstig artikel 31 het bedrijf van kredietinstelling uitoefent, dient voor zijn bedrijf hier te lande ten minste een zodanige boekhouding te voeren, dat de Bank de haar bij deze wet opgelegde taak kan uitoefenen.

Artikel

37

Een bijkantoor in Nederland van een in een andere Lid-Staat gevestigde kredietinstelling, dat overeenkomstig artikel 31 het bedrijf van kredietinstelling uitoefent, is verplicht jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar van de kredietinstelling waarvan het onderdeel uitmaakt, de boekhoudbescheiden, aangewezen krachtens de Handelsregisterwet 1996 bij de Bank in te dienen.

Hoofdstuk

IV

Kredietinstellingen die in een Staat, die niet een Lid-Staat is, zijn gevestigd

Afdeling

1

Toegang tot het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling in Nederland

§

1

Algemeen

Artikel

38

§

2

Vergunning

Artikel

39

De artikelen 8, eerste lid, tweede lid, onder a, b, e, f, g, h en j, derde lid, 9, eerste lid, onder a, b, c, f, g en h, tweede lid, vijfde lid, 10, eerste lid, 11, 13, 14 en 15 zijn van overeenkomstige toepassing op het bijkantoor in Nederland van een in een Staat, die niet een Lid-Staat is, gevestigde kredietinstelling als bedoeld in artikel 38, eerste lid.

Artikel

40

Niettegenstaande het bepaalde in artikel 9 en onverminderd het bepaalde in artikel 15 weigert de Bank een door een onderneming of instelling gevraagde vergunning als bedoeld in artikel 38, eerste lid of trekt zij een verleende vergunning als bedoeld in artikel 38, eerste lid in, indien de onderneming of instelling in de Staat waar zij is gevestigd niet een voor de uitoefening van het bedrijf van kredietinstelling benodigde vergunning bezit, dan wel uit de overgelegde informatie blijkt dat deze onderneming of instelling, gelet op haar solvabiliteit, liquiditeit of haar organisatie en structuur, redelijkerwijs niet in staat is het bedrijf van kredietinstelling uit te oefenen of te controleren.

Afdeling

2

Toezicht op het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling in Nederland

§

1

Toezicht

Artikel

41

De artikelen 19, 20, 21, 22, 23 en 26 zijn van overeenkomstige toepassing op een bijkantoor in Nederland van een in een Staat, die niet een Lid-Staat is, gevestigde kredietinstelling die een vergunning als bedoeld in artikel 38, eerste lid heeft verkregen.

§

2

Bijzondere maatregelen

Artikel

42

Artikel 28 is van overeenkomstige toepassing op een bijkantoor in Nederland van een in een Staat, die niet een Lid-Staat is, gevestigde kredietinstelling die een vergunning als bedoeld in artikel 38, eerste lid heeft verkregen.

§

3

Boekhouding en verslaglegging

Artikel

43

Een bijkantoor in Nederland van een in een Staat, die niet een Lid-Staat is, gevestigde kredietinstelling die een vergunning als bedoeld in artikel 38, eerste lid, heeft verkregen, voert voor zijn bedrijf hier te lande een afzonderlijke boekhouding, die zodanig is dat de Bank de haar bij deze wet opgelegde taak kan uitoefenen.

Artikel

44

Een bijkantoor in Nederland van een in een Staat, die niet een Lid-Staat is, gevestigde kredietinstelling die een vergunning als bedoeld in artikel 38, eerste lid heeft verkregen, is verplicht jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar van de kredietinstelling waarvan het onderdeel uitmaakt, de boekhoudbescheiden, aangewezen krachtens de Handelsregisterwet 1996, bij de Bank in te dienen.

Hoofdstuk

V

Het uitoefenen van het bedrijf van financiële instelling in een andere Lid-Staat door financiële instellingen die in Nederland zijn gevestigd

§

1

Ondertoezichtstelling

Artikel

45

Artikel

46

De Bank verleent de verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 45, eerste lid, slechts indien:

  • a.

    de financiële instelling aantoont, dat het haar, voor zover op haar werkzaamheden andere wettelijke voorschriften van toepassing zijn, is toegestaan deze werkzaamheden te verrichten;

  • b.

    de kredietinstelling of kredietinstellingen als bedoeld in artikel 45, eerste lid, ten minste 90 procent van de stemrechten in de financiële instelling bezit of bezitten;

  • c.

    de kredietinstelling of kredietinstellingen als bedoeld in artikel 45, eerste lid, met instemming van de Bank de verplichtingen van de financiële instelling garandeert of garanderen; en

  • d.

    de kredietinstelling of kredietinstellingen als bedoeld in artikel 45, eerste lid, naar het oordeel van de Bank mede zorgdraagt of zorgdragen voor een gezonde bedrijfsvoering bij de financiële instelling.

Artikel

47

De Bank kan een verklaring van ondertoezichtstelling intrekken, indien:

  • a.

    de financiële instelling daarom verzoekt;

  • b.

    de onderneming of instelling, aan welke de verklaring van ondertoezichtstelling is verleend, opgehouden heeft een financiële instelling te zijn;

  • c.

    de financiële instelling niet meer voldoet aan het bepaalde in artikel 46, onder a;

  • d.

    met betrekking tot de financiële instelling niet meer wordt voldaan aan het in artikel 46, onder b, c of d bepaalde of het in de artikelen 24, 26 of 27, eerste lid, bepaalde niet wordt nageleefd;

  • e.

    de financiële instelling het bij of krachtens de artikelen 11, 20, 22 of 27, tweede lid, bepaalde niet naleeft; of

  • f.

    de gegevens of bescheiden die zijn verstrekt ter verkrijging van de verklaring van ondertoezichtstelling zodanig onjuist of onvolledig blijken dat op het verzoek een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling van het verzoek de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest.

§

2

Bijkantoor

Artikel

48

§

3

Verrichten van diensten

Artikel

49

Hoofdstuk

VI

Het uitoefenen van het bedrijf van financiële instelling in Nederland door financiële instellingen die in een andere Lid-Staat zijn gevestigd

§

1

Bijkantoor

Artikel

50

§

2

Verrichten van diensten

Artikel

51

Een financiële instelling die in een andere Lid-Staat, niet-zijnde een Lid-Staat ten aanzien waarvan Onze minister een maatregel als bedoeld in artikel 33, eerste lid, heeft genomen, is gevestigd en die in die Lid-Staat een met de verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 45, eerste lid, vergelijkbare verklaring heeft verkregen, is het, onverminderd de toepasselijkheid van andere op haar werkzaamheden betrekking hebbende wettelijke voorschriften, slechts toegestaan om, voor zover het werkzaamheden genoemd in bijlage I van de Richtlijn betreft, uitsluitend de in de kennisgeving vermelde werkzaamheden door middel van het verrichten van diensten in Nederland te verrichten, indien de financiële instelling een kennisgeving heeft gezonden aan de toezichthoudende autoriteit van die andere Lid-Staat, welke bevat een opgave van de voorgenomen werkzaamheden.

Hoofdstuk

VII

Register

Artikel

52

Hoofdstuk

VIII

Informatie-inwinning, geheimhouding, informatie-uitwisseling en samenwerking

Afdeling

1

Informatie-inwinning

§

1

Informatie-inwinning door de Bank bij niet-geregistreerde ondernemingen en instellingen

Artikel

53

De Bank is bevoegd bij iedere onderneming of instelling, van welke zij vermoedt, dat zij een kredietinstelling in de zin van artikel 1 is of dat zij handelt in strijd met de bij of krachtens deze wet gestelde regels, alle inlichtingen in te winnen of te doen inwinnen, die redelijkerwijs geacht kunnen worden nodig te zijn om dit te beoordelen.

§

2

Informatie-inwinning door de Bank ten behoeve van haar toezicht op kredietinstellingen

Artikel

54

De Bank is bevoegd bij een kredietinstelling die ingevolge artikel 52 tweede lid, onder a, b of c, is geregistreerd, alle inlichtingen in te winnen of te doen inwinnen, die zij meent nodig te hebben voor de juiste uitoefening van de taak, haar bij deze wet opgelegd.

Artikel

55

Artikel

56

Artikel

56a

De Bank is bevoegd de personen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b, c, d en e, op te roepen. Deze personen zijn verplicht op die oproeping te verschijnen. De oproeping geschiedt op een door de Bank te bepalen wijze. De personen zijn verplicht alle gevraagde inlichtingen te verschaffen.

Artikel

57

De Bank is bevoegd bij

  • a.

    iedere onderneming of instelling die, overeenkomstig het bepaalde ingevolge artikel 20, derde lid, onder d, binnen de reikwijdte van de consolidatie valt;

  • b.

    iedere dochtermaatschappij van een kredietinstelling die ingevolge artikel 52, tweede lid, onder a of b, is geregistreerd;

  • c.

    iedere houder van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 24, eerste lid, waarvan de betrokken kredietinstelling dochtermaatschappij is;

  • d.

    iedere onderneming of instelling die, overeenkomstig het bepaalde ingevolge artikel 25, tweede lid, onder c, binnen de reikwijdte van de consolidatie valt; en

  • e.

    iedere dochtermaatschappij van een houder van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 24, eerste lid, waarvan tevens de betrokken kredietinstelling dochtermaatschappij is;

alle inlichtingen in te winnen of te doen inwinnen, die de Bank meent nodig te hebben voor de juiste uitoefening van haar toezicht op de betrokken kredietinstelling.

Artikel

58

Artikel

59

De artikelen 54, 55 en 57 zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot een financiële instelling die een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 45, eerste lid, heeft verkregen.

§

3

Grensoverschrijdende verificatie ter plaatse

Artikel

60

Artikel

61

§

4

Bijzondere bepalingen

Artikel

62

Artikel

63

De bij of krachtens deze wet te verschaffen inlichtingen en opgaven moeten tijdig, naar waarheid en op niet misleidende wijze worden verstrekt.

Afdeling

2

Geheimhouding

Artikel

64

Afdeling

3

Informatie-uitwisseling

Artikel

65

Artikel

65a

Artikel

66

Artikel

66a

Artikel

67

Afdeling

4

Samenwerking met de autoriteiten die ingevolge de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf, de Wet toezicht beleggingsinstellingen onderscheidenlijk de Wet toezicht effectenverkeer 1995 belast zijn met het toezicht op verzekeraars, beleggingsinstellingen onderscheidenlijk effectenbemiddelaars en vermogensbeheerders

Artikel

67a

Artikel

68

Hoofdstuk

IX

Liquidatie

Artikel

69

Een kredietinstelling die in Nederland is gevestigd dan wel een bijkantoor in Nederland van een in een Staat, die niet een Lid-Staat is, gevestigde kredietinstelling, welke tot algehele of gedeeltelijke liquidatie van haar bedrijf dan wel tot ontbinding heeft besloten, is verplicht aan de Bank mededeling te doen van de wijze waarop de liquidatie onderscheidenlijk de ontbinding zal plaatsvinden ten minste dertien weken, voordat aan het besluit uitvoering wordt gegeven; de Bank kan deze termijn verkorten. De Bank wordt aangemerkt als een belanghebbende in de zin van artikel 23, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Ingeval een kredietinstelling als bedoeld in de eerste volzin besluit tot ontbinding en geen rechtspersoonlijkheid bezit, is het bepaalde in de artikelen 19, vierde lid, 23, eerste en tweede lid, 23a, eerste lid, en 23c, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing. Voor de toepassing van de artikelen 23, eerste lid, en 23a, eerste lid, gelden de beherende vennoten als bestuurders en geldt de vennootschapsovereenkomst als statuten.

Hoofdstuk

X

Noodregeling

Artikel

70

Artikel

71

Artikel

72

Artikel

73

Artikel

74

Artikel

75

Artikel

76

Artikel

77

Nadat de rechtbank een verklaring als bedoeld in artikel 71, eerste of tweede lid, heeft gegeven dan wel verlengd, kan zij in afwijking van het bepaalde in artikel 1 van de Faillissementswet een kredietinstelling dan wel een bijkantoor slechts in staat van faillissement verklaren, indien een naar goed koopmansgebruik opgemaakte balans van de kredietinstelling dan wel het bijkantoor een tekort aanwijst, ongeacht of de kredietinstelling dan wel het bijkantoor verkeert in een toestand van te hebben opgehouden te betalen. De faillietverklaring vindt plaats, de Bank gehoord, op verzoek van de bewindvoerders, op de vordering van het Openbaar Ministerie of ambtshalve onder intrekking van bedoelde verklaring. Alsdan zomede indien de faillietverklaring wordt uitgesproken binnen een maand na het intrekken van de verklaring, gelden de volgende bepalingen:

  • a.

    het tijdstip, waarop de termijnen, in de artikelen 43 en 45 van de Faillissementswet vermeld, aanvangen, wordt berekend vanaf het geven van de verklaring, bedoeld in artikel 71, eerste of tweede lid;

  • b.

    boedelschulden, na het geven van de verklaring ontstaan, zullen ook in het faillissement als boedelschulden gelden;

  • c.

    de intrekking van de verklaring en de faillietverklaring worden door de bewindvoerders bekendgemaakt in de Staatscourant en in een of meer door de rechtbank aan te wijzen nieuwsbladen; en

  • d.

    overigens is, voor zover niet reeds ingevolge artikel 76 tot volledige uitvoering gekomen, het bepaalde in titel I van de Faillissementswet van toepassing.

Artikel

78

De rechtbank kan op verzoek van de bewindvoerders of ambtshalve de verklaring, bedoeld in artikel 71, eerste of tweede lid, intrekken. Artikel 71, zesde en achtste lid, is alsdan van overeenkomstige toepassing.

Artikel

79

Door de bekendmaking, bedoeld in artikel 75, vierde of zevende lid, artikel 77, onder c, of artikel 78, vervallen van rechtswege de bevoegdheden, welke de bewindvoerders ingevolge de verklaring, bedoeld in artikel 71, eerste of tweede lid, hadden verkregen.

Artikel

80

Tegen beschikkingen van de rechtbank ingevolge de artikelen 71, eerste of tweede lid, en 75, eerste en tweede lid, staat geen hoger beroep open. Beroep in cassatie tegen deze beschikkingen moet worden ingesteld binnen veertien dagen na de dag van uitspraak. De behandeling heeft in raadkamer plaats en geschiedt met de grootste spoed. Het arrest wordt op een openbare terechtzitting uitgesproken en de zakelijke inhoud ervan wordt door de bewindvoerders in de Staatscourant en in een of meer daarbij aan te wijzen nieuwsbladen bekendgemaakt.

Hoofdstuk

XI

Betrekkingen met derde landen

Artikel

81

Hoofdstuk

XII

Bijzondere bepalingen

§

1

Verbod op het ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden van het publiek

Artikel

82

§

2

Bescherming van het woord "bank"

Artikel

83

§

3

Collectieve garantieregeling

Artikel

84

§

4

Minimumconditieregeling

Artikel

85

Bij koninklijk besluit kunnen, nadat de Bank daarover advies heeft uitgebracht, aan kredietinstellingen die ingevolge artikel 52, tweede lid, onder a of b, zijn geregistreerd voorschriften worden gegeven omtrent de rente en de overige voorwaarden die zij met betrekking tot de direct opvraagbare tegoeden van natuurlijke personen, verenigingen en stichtingen in acht moeten nemen.

Paragraaf

5

Verstrekking van informatie aan het publiek

Artikel

85a

§

6

Kosten van de toezichttaken

Artikel

86

Kosten, die zijn verbonden aan de uitvoering van deze wet en de krachtens deze wet genomen besluiten, kunnen overeenkomstig door Onze minister goed te keuren regelen op de betrokken ondernemingen en instellingen worden verhaald.

§

7

Publicaties en verslagen

Artikel

87

Artikel

88

De Bank brengt jaarlijks aan Onze minister verslag uit over de uitvoering van deze wet en van de krachtens deze wet genomen besluiten. Dit verslag wordt door de zorg van de Bank gepubliceerd, behoudens het gedeelte van het verslag, handelende over de uitvoering van de artikelen 10, vijfde lid, 11, vijfde lid, 14, 28, 29, 30, derde lid, 35 en 42, met dien verstande dat zonder schriftelijke toestemming van de bij het te publiceren gedeelte van het verslag betrokkenen gegevens met betrekking tot afzonderlijke ondernemingen en instellingen niet gepubliceerd worden.

§

8

Aanwijzingsrecht van de minister van Financiën

Artikel

89

Vervallen

§

9

Advisering door de Bank

Artikel

89a

Hoofdstuk

XIII

Beroep

Artikel

90

Hoofdstuk

XIIIA

Onderzoek door onze minister

Artikel

90a

Hoofdstuk

XIII B

Dwangsom en bestuurlijke boete

Artikel

90b

Artikel

90c

Artikel

90d

Artikel

90e

Degene jegens wie door Onze Minister, dan wel door de Bank voor zover zij bevoegd is een boete op te leggen, een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat hem wegens een overtreding een boete zal worden opgelegd, is niet verplicht ter zake daarvan enige verklaring af te leggen. Hij wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

Artikel

90f

Artikel

90g

Artikel

90h

Artikel

90i

Artikel

90j

Artikel

90k

Artikel

90l

De werkzaamheden in verband met het opleggen van een dwangsom of van een boete worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij het vaststellen van de overtreding en het daaraan voorafgaande onderzoek.

Artikel

90m

Hoofdstuk

XIV

Wijziging van andere wetten

Artikel

91

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

93

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

94

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

95

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

96

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

97

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

98

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

99

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

100

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

101

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

102

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

103

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

104

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

105

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

106

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

107

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

108

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

109

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

110

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

111

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Hoofdstuk

XV

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

112

Artikel

113

Een ontheffing die is verleend op grond van artikel 8 van de Wet toezicht kredietwezen wordt, voor zover deze ontheffing strekt, beschouwd als een ontheffing als bedoeld in artikel 12 tot een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

Artikel

114

Artikel

115

Artikel

116

Een ontheffing die is verleend op grond van artikel 43 van de Wet toezicht kredietwezen aan een onderneming of instelling die niet ingevolge artikel 52, tweede lid, is geregistreerd, wordt geacht te zijn verleend op grond van artikel 83.

Artikel

117

Het koninklijk besluit van 10 april 1986 (Stb. 189) tot verbindend verklaring van de herziene collectieve garantieregeling op grond van artikel 44 van de Wet toezicht kredietwezen geldt als het koninklijk besluit als bedoeld in artikel 84, tweede lid. De verwijzingen in deze herziene collectieve garantieregeling naar bepalingen in de Wet toezicht kredietwezen worden gelezen als verwijzingen naar de overeenkomstige bepalingen in deze wet.

Artikel

118

Vervallen

Artikel

119

Wijzigt deze wet.

Artikel

120

Indien het bij koninklijke boodschap van 27 juni 1991 ingediende wetsvoorstel houdende bepalingen voor de jaarrekening van banken, nadat het tot wet is verheven, in werking treedt, wordt, indien artikel VI, eerste lid, van die wet wordt toegepast, het totale bedrag van de onderwaardering alsmede dat van de terugnemingen gemeld aan de Bank.

Artikel

121

Wijzigt deze wet.

Artikel

122

De wet van 13 april 1978, Stb. 255, wordt ingetrokken.

Artikel

123

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges, en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Financiën, W. Kok
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage

bedoeld in artikel 90d, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992

Artikel 1

Voor de overtredingen genoemd in tabel 1 en tabel 2, begaan na het tijdstip van inwerkingtreding van Hoofdstuk XIII B van deze wet, zijn de boetebedragen vastgesteld als volgt:

1.

€ 453

2.

€ 907

3.

€ 5 445

4.

€ 21 781

5.

€ 87 125

Artikel 2

1. Indien een boete wordt opgelegd voor het overtreden van een bepaling als genoemd in tabel 11In tabel 1 zijn die bepalingen opgesomd die zich uitsluitend richten tot de instellingen (kredietinstellingen en financiële instellingen).In tabel 2 zijn de bepalingen opgesomd die zich in beginsel tot een ieder (al dan niet instellingen) richten., is bij de vaststelling van de hoogte van deze boete de volgende categorie-indeling naar balanstotaal van toepassing met de daarbij behorende factor:

Categorie-indeling normgeadresseerden

Categorie I: kredietinstellingen en financiële instellingen opgenomen in het register, bedoeld in artikel 52 van deze wet met een balanstotaal van minder dan € 45 378 000; Factor: 1;

Categorie II: kredietinstellingen en financiële instellingen opgenomen in het register, bedoeld in artikel 52 van deze wet met een balanstotaal van ten minste € 45 378 000 maar minder dan € 453 780 000; Factor: 2;

Categorie III: kredietinstellingen en financiële instellingen opgenomen in het register, bedoeld in artikel 52 van deze wet met een balanstotaal van ten minste € 453 780 000 maar minder dan € 4 537 800.000; Factor: 3;

Categorie IV: kredietinstellingen en financiële instellingen opgenomen in het register, bedoeld in artikel 52 van deze wet met een balanstotaal van ten minste € 4 537 800.000 maar minder dan € 45 378 020.000; Factor: 4;

Categorie V: kredietinstellingen en financiële instellingen opgenomen in het register, bedoeld in artikel 52 van deze wet met een balanstotaal van ten minste € 45 378 020.000; Factor: 5.

2. De boete wordt vastgesteld door het bedrag, bedoeld in artikel 1, te vermenigvuldigen met de factor behorende bij de categorie naar balanstotaal, bedoeld in het eerste lid.

3. Indien de gegevens omtrent het balanstotaal niet aan Onze Minister of de Bank beschikbaar zijn gesteld, kan Onze Minister of de Bank aan degene aan wie de boete wordt opgelegd verzoeken deze gegevens binnen een door hem, respectievelijk door haar, te stellen termijn te verstrekken. Indien de betrokkene niet binnen de gestelde termijn voldoet aan dit verzoek, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete categorie V van toepassing.

Artikel 3

Op grond van artikel 90f, tweede lid, behoeft de betrokkene niet in de gelegenheid te worden gesteld om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd, indien het een overtreding betreft waarvoor tariefnummer 1 of 2 is vastgesteld.

Tabel 1

4, eerste lid

3

7

3

10, eerste lid

3

10, tweede lid

3

10, derde lid

3

10, vierde lid

3

10, vijfde lid

3

11, eerste lid

4

11, vijfde lid

3

12, tweede lid

3

13

2

14, eerste lid

4

16, eerste lid

1

16, tweede lid

1

16, vijfde lid

1

16, zesde lid

4

16, achtste lid

4

16a, eerste lid

1

17, eerste lid

1

17, tweede lid

1

19, eerste lid

3

19, derde lid, tweede volzin

3

19, vijfde lid, tweede volzin

3

23, eerste lid

3

23, derde lid

3

23, vierde lid

4

23, vijfde lid

4

26, zevende lid

3

27, tweede lid

2

28, tweede lid

4

29, tweede lid

4

30, eerste lid

1

30, tweede lid, eerste volzin

1

31, tweede lid

4

31, derde lid

1

32, tweede lid

4

36

3

37

1

43

3

44

1

48, eerste lid

1

48, tweede lid

1

48, vijfde lid

1

49, eerste lid

1

49, tweede lid

1

50, eerste lid

4

50, tweede lid

1

51

1

55, eerste lid

3

55, tweede lid

4

55, derde lid

4

55, vijfde lid

1

56, eerste lid

4

56, tweede lid

4

69

3

81, vijfde lid

4

84, tweede lid

4

84, derde lid

4

84, vierde lid

4

85

4

Tabel 2

6

5

14, tweede lid

3

15, vijfde lid

3

24, eerste lid

3

24, derde lid

3

24, vierde lid

3

24, zesde lid

3

25, eerste lid

3

25a, tweede lid

3

25a, derde lid

3

26, zevende lid

3

27, eerste lid

2

28, vijfde lid, onder a

3

30, vierde lid

3

30, vijfde lid

3

31, eerste lid, onder a

5

32, eerste lid, onder a

4

32, eerste lid, onder b

1

38

5

55, zesde lid

3

55, zevende lid

3

56a

3

58, eerste lid

2

58, tweede lid

3

62, eerste lid

3

62, tweede lid

3

62, derde lid

3

63

1

66, tweede lid

3

66, derde lid

3

66a, tweede lid

3

72, derde lid

3

82, eerste lid

5

82, vierde lid

3

83, eerste lid

4

83, vierde lid

3