Wet van 16 september 1993, houdende regels voor de besluitvorming met betrekking tot de aanleg of wijziging van hoofdwegen, van landelijke railwegen en van hoofdvaarwegen

Tracéwet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het ter verzekering van doelmatige procedures voor de totstandkoming en van de tijdige tenuitvoerlegging van besluiten met betrekking tot de aanleg of wijziging van hoofdwegen, van landelijke railwegen en van hoofdvaarwegen wenselijk is regels te stellen voor de voorbereiding, vaststelling en tenuitvoerlegging van zodanige besluiten, deze regels te doen aansluiten bij het bepaalde bij en krachtens de Wet milieubeheer (Stb. 1992, 551) inzake het milieu-effectrapport zomede de coördinatie bij de toepassing van die regels met de toepassing van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Stb. 1985, 626) te verzekeren;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

I

Algemene Bepalingen

Artikel

1

Artikel

2

Hoofdstuk

II

De trajectnota

Artikel

2a

Een beslissing om het in dit hoofdstuk bedoelde besluitvormingsproces ten aanzien van de aanleg of wijziging van een hoofdweg of hoofdvaarweg als bedoeld in artikel 2 of de medewerking aan de aanleg of wijziging van een landelijke railweg als bedoeld in artikel 2 aan te vangen, wordt genomen door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Indien de trajectnota betrekking heeft op het tracé van een landelijke railweg, betrekt Onze Minister de exploitant van de railweg bij de voorbereiding daarvan. Deze verleent de in verband daarmee nodige medewerking aan het opstellen van de trajectnota.

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Hoofdstuk

III

Beslissing

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

Artikel

13

Provinciale staten, het algemeen bestuur van een regionaal openbaar lichaam en de raad van elk van de gemeenten, op het gebied waarvan het ontwerp-tracébesluit betrekking heeft, delen elk binnen twaalf weken na de datum van verzending door Onze Minister van het ontwerp-tracébesluit aan Onze Ministers schriftelijk hun oordeel over het ontwerp-tracébesluit mee.

Artikel

14

Artikel

14a

Indien Onze Minister naar aanleiding van de bij toepassing van artikel 12, derde lid, naar voren gebrachte zienswijzen of bedenkingen dan wel het ingevolge artikel 13 door provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten gegeven oordeel in overweging neemt om in het tracébesluit met toepassing van de artikelen 87e tot en met 87i of 106d tot en met 106h van de Wet geluidhinder hogere waarden vast te stellen voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting in zones met betrekking tot gebouwen en standplaatsen als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onder a, ten aanzien waarvan dat artikellid niet is toegepast, wordt, alvorens het tracébesluit wordt vastgesteld, ter zake toepassing gegeven aan dat artikellid voor zover het betreft bedoelde gebouwen en standplaatsen en legt Onze Minister de daarop betrekking hebbende onderdelen van het ontwerp-tracébesluit gedurende twee weken ter inzage overeenkomstig artikel 7, eerste lid. Binnen de in de eerste volzin genoemde termijn kunnen schriftelijk bedenkingen worden ingebracht bij Onze Minister.

Artikel

15

Artikel

16

Hoofdstuk

IV

Projectuitvoering

Artikel

17

Vervallen

Artikel

18

Indien de aanleg of wijziging van een hoofdweg, landelijke railweg of hoofdvaarweg niet is opgenomen in een jaarlijks voortschrijdend meerjarig uitvoeringsprogramma voor hoofdwegen, landelijke railwegen en hoofdvaarwegen, dat bij besluit van Onze Minister is vastgesteld voor het derde jaar na het jaar waarin het tracébesluit van kracht is geworden, vervalt het tracébesluit van rechtswege. Het tracébesluit vervalt eveneens van rechtswege indien dit niet binnen 10 jaar na het jaar waarin het van kracht is geworden ten uitvoer wordt gebracht.

Artikel

19

Vervallen

Artikel

20

Artikel

20b

Hoofdstuk

V

Bijzondere procedure voor grote projecten van nationaal belang

Artikel

23

Vervallen

Artikel

24

Vervallen

Hoofdstuk

VA

Beroep

Artikel

25a

Artikel

25b

Hoofdstuk

VI

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

26

Artikel

27

Trajectnota's die na inwerkingtreding van deze wet worden vastgesteld maar geheel of gedeeltelijk vóór de inwerkingtreding van deze wet zijn voorbereid worden aangemerkt als trajectnota's in de zin van deze wet indien deze voorbereiding is geschied overeenkomstig de eisen die de Tracéwet aan de voorbereiding van trajectnota's stelt.

Artikel

28

Indien vóór de inwerkingtreding van deze wet planologische kernbeslissingen van kracht zijn ten aanzien van de hogesnelheidslijn Rotterdam-Amsterdam-Belgische grens en de Betuwe-route Rotterdam-Zevenaar worden deze aangemerkt als beslissingen in de zin van artikel 39 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

Artikel

29

Onze Ministers zenden binnen drie jaar na het in werking treden van deze wet, en vervolgens telkens om de vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de wijze waarop zij is toegepast.

Artikel

30

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

31

Vervallen

Artikel

32

Wijzigt deze wet.

Artikel

33

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel

34

Voor de plaatsing van deze wet in het Staatsblad brengt Onze Minister de in deze wet voorkomende aanhalingen van artikelen en afdelingen van de Algemene wet bestuursrecht in overeenstemming met de door Onze Minister van Justitie opnieuw vastgestelde nummering daarvan.

Artikel

35

Deze wet kan worden aangehaald als: Tracéwet.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Verkeer en Waterstaat, J. R. H. Maij-Weggen
De Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J. G. M. Alders
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin