Wet van 15 december 1993, houdende privatisering van het Spoorwegpensioenfonds

Wet privatisering Spoorwegpensioenfonds

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de verantwoordelijkheid voor de pensioenen van het spoorwegpersoneel in handen te leggen van de betrokken sociale partners, alsmede de bemoeienis van de rijksoverheid met en de financiële verantwoordelijkheid van het rijk voor die pensioenen te beëindigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

I

Algemene bepalingen

Artikel

1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

  • b.

    Spoorwegpensioenwet: Spoorwegpensioenwet zoals deze luidde op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze wet;

  • c.

    Spoorwegpensioenfonds: het Spoorwegpensioenfonds, bedoeld in artikel L 1 van de Spoorwegpensioenwet;

  • d.

    directie: directie, bedoeld in artikel L 1 van de Spoorwegpensioenwet;

  • e.

    Raad van toezicht: Raad van toezicht, bedoeld in artikel L 2 van de Spoorwegpensioenwet;

  • f.

    deelgenoot: deelgenoot, bedoeld in artikel B 1 en artikel B 2 van de Spoorwegpensioenwet;

  • g.

    gewezen deelgenoot: gewezen deelgenoot, bedoeld in artikel A 1, onderdeel g, van de Spoorwegpensioenwet;

  • h.

    N.S.: de N.V. Nederlandse Spoorwegen;

  • i.

    Stichting Spoorwegpensioenfonds: de door de N.S. opgerichte instelling, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Pensioen- en Spaarfondsenwet.

Hoofdstuk

II

Overgang vermogen Spoorwegpensioenfonds

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

Hoofdstuk

III

Overgang pensioenaanspraken belanghebbenden

Artikel

5

Artikel

6

Hoofdstuk

IV

Overgang naar werknemersverzekeringen

Artikel

7

Artikel

8

De belanghebbende, die op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze wet, recht heeft op:

  • a.

    een uitkering bij arbeidsongeschiktheid door ziekte ten laste van N.S.;

  • b.

    een invaliditeitspensioen op grond van de Spoorwegpensioenwet;

  • c.

    een herplaatsingstoelage op grond van de Spoorwegpensioenwet; of

  • d.

    een herplaatsingswachtgeld op grond van de Spoorwegpensioenwet, heeft recht op toekenning van een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, indien hij 52 weken arbeidsongeschikt is geweest en de mate van invaliditeit, vastgesteld overeenkomstig het daartoe bepaalde krachtens de Spoorwegpensioenwet, tenminste 15% bedraagt. Voor het bepalen van de periode van 52 weken worden perioden van arbeidsongeschiktheid samengesteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan een maand opvolgen.

Artikel

9

De door de Directie van het Spoorwegpensioenfonds vastgestelde mate van algemene invaliditeit, bedoeld in artikel F 7 van de Spoorwegpensioenwet of de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de ministeriële regeling op grond van artikel 8, derde lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, zoals deze wet luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, is bepalend voor de vaststelling van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

Artikel

10

Artikel

11

Vervallen

Artikel

12

Artikel

13

Artikel

14

Artikel

15

Voor de toepassing van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen (kamerstukken II, 1992/93, 22 284 nr. 2), wordt de datum van aanvang van het invaliditeitspensioen op grond van artikel E 1 van de Spoorwegpensioenwet en van de herplaatsingstoelage of het herplaatsingswachtgeld op grond van de Spoorwegpensioenwet aangemerkt als de aanvang van de uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en is voorts hoofdstuk III van eerstgenoemde Wet van overeenkomstige toepassing op de belanghebbende die op grond van deze wet recht op uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt verleend.

Artikel

16

Bij de vaststelling van de daglonen, bedoeld in de artikelen 10, 13 en 14 wordt volgens door Onze Minister in overleg met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te stellen regels, rekening gehouden met de aanpassing van de bruto-lonen van werknemers in dienstbetrekking tot N.S., welke plaatsvindt wegens het verschuldigd worden van premies op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Werkloosheidswet, en het niet meer van toepassing zijn van de Inhoudingswet overheidspersoneel 1982.

Artikel

17

Artikel

18

Artikel

19

Artikel

22

Onze Minister en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen ter uitvoering van het bepaalde in dit hoofdstuk bij algemene maatregel van bestuur nadere regels stellen ten aanzien van bepaalde categorieën belanghebbenden.

Artikel

23

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

24

Vervallen

Artikel

25

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

26

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

27

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

28

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

29

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

30

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

31

Vanaf het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet worden handelingen met betrekking tot invaliditeitspensioenen krachtens de Spoorwegpensioenwet verricht door de Stichting Spoorwegpensioenfonds overeenkomstig de bepalingen van de Spoorwegpensioenwet.

Artikel

32

Artikel

33

Artikel

34

Pensioenen ten aanzien waarvan op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet toepassing is gegeven aan artikel J 1a of J 14 van de Algemene burgerlijke pensioenwet, artikel 93, 101, 154 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers onderscheidenlijk artikel J 1a, J 2a of M 5 van de Algemene militaire pensioenwet, worden op aanvraag van de belanghebbende herzien met inachtneming van de na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet toepasselijke bepalingen inzake samenloop van pensioenen.

Artikel

35

De heffing van overdrachtsbelasting blijft achterwege, terzake van de overgang van vermogensbestanddelen, bedoeld in artikel 2, eerste lid.

Artikel

36

Vervallen

Artikel

37

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

38

De Spoorwegpensioenwet wordt ingetrokken.

Artikel

39

Artikel

40

Deze wet wordt aangehaald als: Wet privatisering Spoorwegpensioenfonds.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Verkeer en Waterstaat, J. R. H. Maij-Weggen
De Minister van Financiën, W. Kok
De Minister van Binnenlandse Zaken, C. I. Dales
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Wallage
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin