Wet van 16 december 1993, tot vaststelling van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994

Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966 te vervangen door een wet ingevolge welke de motorrijtuigenbelasting voor personenauto's, bestelauto’s en motorrijwielen ter zake van het houden van die motorrijtuigen wordt geheven en voor andere motorrijtuigen ter zake van het rijden op de weg;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

I

Inleidende bepalingen

Afdeling

1

Belastbaar feit

Artikel

1

Afdeling

2

Definities

Artikel

2

In deze wet en in de daarop gebaseerde regelingen wordt verstaan onder:

  • a.

    motorrijtuig: een voertuig dat is bestemd om anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen uitsluitend of mede door een mechanische kracht, op of aan het voertuig aanwezig;

  • b.

    personenauto: een motorrijtuig op drie of meer wielen, ingericht voor personenvervoer en wel voor het vervoer van niet meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen;

  • c.

    bestelauto: een motorrijtuig op drie of meer wielen niet zijnde een personenauto of een autobus, met een toegestane maximum massa van 3 500 kg of minder;

  • d.

    motorrijwiel: een motorrijtuig op twee wielen, alsmede een dergelijk motorrijtuig dat is verbonden met een zijspanwagen;

  • e.

    autobus: een motorrijtuig op drie of meer wielen dat is ingericht voor personenvervoer en wel voor het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen;

  • f.

    vrachtauto: een motorrijtuig, niet zijnde een personenauto, een bestelauto, een motorrijwiel of een autobus;.

  • g.

    kampeerauto: een personenauto waarvan de binnenruimte is ingericht voor het vervoer en verblijf van personen en is voorzien van een vaste kook- en slaapgelegenheid;

  • h.

    woonwagen: een personenauto waarvan de binnenruimte vaste voorzieningen bevat voor bewoning;

  • i.

    aanhangwagen: een voertuig, niet zijnde een motorrijtuig, dat kennelijk is bestemd om te worden voortbewogen door een motorrijtuig;

  • j.

    koppelinrichting: een aan een motorrijtuig bevestigde inrichting met behulp waarvan het motorrijtuig kan worden verbonden met een aanhangwagen;

  • k.

    bedrijfsvoorraad: de voorraad motorrijtuigen van een bedrijf van een natuurlijk persoon of rechtspersoon waaraan een erkenning als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 5, van de Wegenverkeerswet 1994 is verleend;

  • l.

    herstelbedrijf: een bedrijf dat in opdracht van derden aan motorrijtuigen onderhoudswerkzaamheden of reparaties verricht dan wel veranderingen aanbrengt;

  • m.

    eigen massa: de massa van het voertuig in bedrijfsvaardige staat met inbegrip van de bedrijfsstoffen, reservedelen en gereedschappen die behoren tot de normale uitrusting;

  • n.

    toegestane maximum massa: de eigen massa van het voertuig vermeerderd met de voor het voertuig toegestane maximum massa aan lading.

  • o.

    toegestane maximum massa van een vrachtauto die is voorzien van een koppelinrichting: de toegestane maximum massa van de vrachtauto indien deze niet zou zijn voorzien van een koppelinrichting, verhoogd met de hoogste toegestane maximum massa van een aanhangwagen waarmee de vrachtauto kan worden verbonden;

  • p.

    richtlijn: de richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juni 1999 (PbEG L 187) betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen.

Artikel

3

Artikel

4

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ingevolge welke met een motorrijwiel worden gelijkgesteld motorrijtuigen op meer dan twee wielen die uit hoofde van hun bouw overeenkomst vertonen met een motorrijwiel.

Artikel

5

Hoofdstuk

II

Personenauto's, bestelauto's, motorrijwielen en vrachtauto's

Afdeling

1

Belastingplichtige

Artikel

6

De belasting voor een personenauto, een bestelauto, een motorrijwiel en een vrachtauto wordt geheven van degene die bij de aanvang van een tijdvak het motorrijtuig houdt.

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Als degene die het motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven feitelijk ter beschikking heeft wordt beschouwd degene ten aanzien van wie het gebruik van de weg met het motorrijtuig is geconstateerd. Degene ten aanzien van wie het gebruik van de weg is geconstateerd, wordt geacht tot het moment waarop voor het motorrijtuig een kenteken is opgegeven, het motorrijtuig feitelijk ter beschikking te hebben, tenzij is gebleken dat dit onjuist is.

Afdeling

2

Wijze van heffing

Artikel

10

Het tijdvak waarover de belasting moet worden betaald is drie maanden.

Artikel

11

Artikel

12

Voor een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven vangt het tijdvak aan met ingang van de dag waarop het gebruik van de weg met het motorrijtuig wordt geconstateerd en, zolang voor dat motorrijtuig nog geen kenteken is opgegeven, telkenmale drie maanden later.

Artikel

13

Artikel

14

De belasting moet op aangifte worden voldaan.

Artikel

15

Artikel

16

De belasting voor een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven kan in één keer worden betaald over vier aaneensluitende tijdvakken.

Afdeling

3

Aangifte

Artikel

17

Afdeling

4

Teruggaaf

Artikel

18

Afdeling

5

Schorsing

Artikel

19

Artikel

20

Artikel

21

Bij beëindiging van een schorsing geldt als kort tijdvak waarover de belasting moet worden betaald het tijdvak dat aanvangt met ingang van de dag waarop de schorsing is opgeheven en dat eindigt met de dag voorafgaande aan de eerste dag van het tijdvak met ingang waarvan de belasting voor het eerst na beëindiging van die schorsing moet worden betaald op de voet van artikel 11, eerste lid.

Afdeling

6

Tarief

Artikel

22

Artikel

23

Artikel

24

Voor een bestelauto bedraagt de belasting:

500 of minder

€ 8,35

600 tot en met 1000

€ 14,30

€ 4,17

600 kg

1100 tot en met 2000

€ 35,23

€ 4,48

1100 kg

2100 tot en met 2700

€ 80,41

€ 4,82

2100 kg

2800 en meer

€ 112,36

€ 1,11

2800 kg

Artikel

25

Voor een motorrijwiel bedraagt de belasting over een tijdvak van drie maanden € 20,45.

Artikel

25a

Voor een vrachtauto bedraagt de belasting:

Bij een toegestane maximum massa in kilogrammen van

over een tijdvak van drie maanden

zonder koppelinrichting

met koppelinrichting

zonder luchtvering

met luchtvering

zonder luchtvering

met luchtvering

met aantal assen

met aantal assen

2

3

4 of meer

2

3

4 of meer

2

3 of meer

2

3 of meer

Minder dan 15 000

€ 59

€ 59

€ 59

€ 59

€ 59

€ 59

€ 59

€ 59

€ 59

€ 59

15 000 tot 23 000

€ 71

€ 59

€ 59

€ 59

€ 59

€ 59

€ 59

€ 59

€ 59

€ 59

23 000 tot 25 000

€ 88

€ 88

€ 59

€ 59

€ 59

€ 59

€ 59

€ 59

€ 59

€ 59

25 000 tot 27 000

€ 88

€ 88

€ 59

€ 59

€ 59

€ 59

€ 79

€ 59

€ 59

€ 59

27 000 tot 29 000

€ 93

€ 93

€ 93

€ 59

€ 59

€ 59

€ 79

€ 59

€ 59

€ 59

29 000 tot 31 000

€ 137

€ 137

€ 137

€ 93

€ 93

€ 93

€ 86

€ 84

€ 59

€ 59

31 000 tot 33 000

€ 137

€ 137

€ 137

€ 93

€ 93

€ 93

€ 119

€ 84

€ 86

€ 59

33 000 tot 36 000

€ 137

€ 137

€ 137

€ 93

€ 93

€ 93

€ 179

€ 116

€ 119

€ 84

36 000 tot 38 000

€ 137

€ 137

€ 137

€ 93

€ 93

€ 93

€ 179

€ 116

€ 119

€ 84

38 000 tot 40 000

€ 137

€ 137

€ 137

€ 93

€ 93

€ 93

€ 179

€ 159

€ 131

€ 116

40 000 en meer

€ 137

€ 137

€ 137

€ 93

€ 93

€ 93

€ 235

€ 235

€ 179

€ 159

waarbij voor de luchtvering geldt dat deze zich bevindt op de aangedreven assen en onder luchtvering mede wordt verstaan daaraan als gelijkwaardig erkende vering als bedoeld in bijlage I bij de richtlijn.

Artikel

25b

Voor een motorrijtuig dat wordt gebruikt in de uitoefening van de detailhandel en dat is voorzien van een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte die blijvend is ingericht als winkel en uitsluitend als zodanig wordt gebruikt, bedraagt de belasting, in afwijking van het in deze afdeling bepaalde en onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, met overeenkomstige toepassing van artikel 22, over een tijdvak van drie maanden € 44,36, vermeerderd met € 4,44 per 1000 kg toegestane maximum massa boven 11 000 kg.

Artikel

26

Voor een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig dat in Nederland feitelijk ter beschikking staat van een houder die niet in Nederland zijn hoofdverblijf heeft of is gevestigd, bedraagt de belasting:

1 dag

25

3 dagen

10

15 dagen

5.

De belasting bedraagt ten minste € 11.

Artikel

27

Bij wijziging van de tenaamstelling van een kentekenbewijs wegens wisseling van de houder van het motorrijtuig en bij beëindiging van een schorsing bedraagt de belasting voor het motorrijtuig over het korte tijdvak een evenredig gedeelte van de belasting over een tijdvak van drie maanden. Voor de toepassing van dit artikel wordt een maand gesteld op dertig dagen.

Artikel

28

De belasting die in één keer over vier aaneensluitende tijdvakken wordt betaald voor een personenauto, een bestelauto of een vrachtauto waarvoor een kenteken is opgegeven, wordt per tijdvak van drie maanden verminderd met € 3.

Artikel

29

Voor een motorrijwiel waarvoor een kenteken is opgegeven bedraagt de belasting die in één keer over vier aaneensluitende tijdvakken wordt betaald, een bedrag gelijk aan twee maal de ingevolge artikel 25 verschuldigde belasting over een tijdvak van drie maanden.

Artikel

30

Artikel

31

In afwijking van het in deze afdeling bepaalde bedraagt de belasting nihil voor een motorrijtuig dat is ingericht en bestemd om uitsluitend te worden aangedreven door een elektromotor mits de elektrische energie uitsluitend door een batterij of door een brandstofcel wordt geleverd, of door een verbrandingsmotor die kan worden gevoed met waterstof.

Artikel

32

Vervallen

Afdeling

7

Naheffing

Artikel

33

Artikel

34

Artikel

35

Artikel

35a

Indien

wordt de belasting waarvan krachtens artikel 20, tweede lid, teruggaaf is verleend alsmede de te weinig geheven belasting nageheven.

Artikel

36

Bij constatering van het feit dat met betrekking tot een motorrijtuig waarvoor de belasting over vier aaneensluitende tijdvakken is betaald op de voet van artikel 30 niet wordt voldaan aan de krachtens dat artikel gestelde voorwaarden, kan de belasting die zonder toepassing van dat artikel meer verschuldigd zou zijn geweest over die vier tijdvakken worden nageheven.

HOOFDSTUK

IIA

TERUGGAAF BEDRIJFSVOERTUIGENPARK

Afdeling

1

Recht op teruggaaf

Artikel

37a

Afdeling

2

Vergunning bedrijfsvoertuigenpark

Artikel

37b

Afdeling

3

Bedrag van de teruggaaf

Artikel

37c

Afdeling

4

Boetebepaling

Artikel

37d

Bij constatering van gebruik van de weg met een vrachtauto die deel uitmaakt van een bedrijfsvoertuigenpark en die is verbonden met een aanhangwagen die geen deel uitmaakt van het bedrijfsvoertuigenpark:

  • a.

    is artikel 37c met betrekking tot de vrachtauto gedurende het in artikel 37b, vierde lid, onderdeel a, bedoelde jaar niet van toepassing; en

  • b.

    kan de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking een boete opleggen van ten hoogste € 453. De boete wordt geheven en ingevorderd als ware zij belasting. De bevoegdheid tot het opleggen van de boete vervalt door verloop van vijf jaren na afloop van het in artikel 37b, vierde lid, onderdeel a, bedoelde jaar.

Afdeling

5

Aanvullende bepalingen

Artikel

37e

Voor de toepassing van het in dit hoofdstuk bepaalde, wordt de toegestane maximum massa van een aanhangwagen afgerond tot het naaste duizendtal kilogrammen, met dien verstande dat een gedeelte van 1000 kg naar beneden wordt afgerond.

Artikel

37f

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld ten aanzien van de wijze en het tijdstip waarop de in dit hoofdstuk genoemde verzoeken worden ingediend, ten aanzien van de in de verzoeken te verstrekken gegevens, en ten aanzien van het overigens in dit hoofdstuk bepaalde.

Hoofdstuk

III

Autobussen

Afdeling

1

Belastingplichtige

Artikel

38

De belasting voor een autobus wordt geheven van degene die het motorrijtuig houdt.

Artikel

39

De artikelen 7, 8 en 9 zijn van overeenkomstige toepassing.

Afdeling

2

Wijze van heffing

Artikel

40

Artikel

42

In afwijking van het in deze afdeling bepaalde bedraagt de belasting nihil voor een autobus die is ingericht en bestemd om uitsluitend te worden aangedreven door een elektromotor mits de elektrische energie uitsluitend door een batterij of door een brandstofcel wordt geleverd, of door een verbrandingsmotor die kan worden gevoed met waterstof.

Afdeling

3

Teruggaaf en verrekening

Artikel

43

Artikel

44

Artikel

45

Afdeling

4

Tarief

Artikel

46

Vervallen

Artikel

47

Artikel

48

Voor een in het buitenland geregistreerde autobus van een houder die niet in Nederland zijn hoofdverblijf heeft of is gevestigd dat in Nederland feitelijk ter beschikking staat is artikel 26 van overeenkomstige toepassing.

Artikel

49

De belasting over een tijdvak van twaalf maanden bedraagt het viervoud van die over een tijdvak van drie maanden, verminderd met € 3 per tijdvak van drie maanden.

Artikel

50

Artikel

51

Vervallen

Artikel

51a

Vervallen

Afdeling

5

Naheffing

Artikel

52

Artikel

53

Met betrekking tot een autobus waarvoor de belasting over een tijdvak van twaalf maanden is betaald op de voet van artikel 50 is artikel 36 van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk

IV

Personenauto's, bestelauto’s en autobussen, verbonden met een aanhangwagen

Artikel

55

Artikel

56

Artikel

57

De vermeerdering van de belasting met betrekking tot een personenauto of een bestelauto moet op afzonderlijke aangifte worden voldaan.

Artikel

58

De vermeerdering van de belasting met betrekking tot een autobus kan worden voldaan op de in artikel 41, eerste lid, bedoelde aangifte dan wel op afzonderlijke aangifte.

Artikel

59

Met betrekking tot de vermeerdering van de belasting die wordt voldaan op afzonderlijke aangifte zijn de artikelen 32, 40, 41, tweede lid, 43, 44, 45 en 51 van overeenkomstige toepassing.

Artikel

60

Met betrekking tot de naheffing van de vermeerdering van de belasting die wordt voldaan op afzonderlijke aangifte zijn de artikelen 36, 52 en 53 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de naheffingsaanslag wordt opgelegd aan degene die de aanhangwagen houdt ingeval degene die het motorrijtuig houdt niet bekend is.

Hoofdstuk

V

Motorrijtuigen in een bedrijfsvoorraad of bij een herstelbedrijf

Afdeling

1

Belastingplichtige

Afdeling

2

Wijze van heffing

Artikel

63

Afdeling

3

Aangifte

Afdeling

4

Teruggaaf

Artikel

66

Afdeling

5

Tarief

Artikel

67

Voor een kenteken als bedoeld in artikel 62 bedraagt de belasting over een tijdvak van drie maanden het bedrag, opgenomen in artikel 23, eerste lid, voor een personenauto met een eigen massa van 1000 kg.

Artikel

68

De belasting die voor een kenteken als bedoeld in artikel 62 in één keer over vier aaneensluitende tijdvakken wordt betaald, wordt per tijdvak van drie maanden verminderd met € 3.

Afdeling

6

Naheffing

Artikel

69

Hoofdstuk

VI

Vrijstellingen

Artikel

71

Artikel

72

Artikel

73

Vrijstelling van belasting wordt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, verleend voor motorrijtuigen die:

  • a.

    zijn geregistreerd in het buitenland en in Nederland feitelijk ter beschikking staan van natuurlijke personen die hun hoofdverblijf buiten Nederland hebben;

  • b.

    zijn geregistreerd in het buitenland en door een aldaar gevestigde werkgever ter beschikking zijn gesteld aan een als werknemer bij hem in dienst zijnde in Nederland wonende persoon;

  • c.

    zijn geregistreerd in het buitenland en worden gebruikt door in Nederland wonende personen die elders dan in Nederland:

    • -

      hoofd zijn van een eenmansbedrijf, of

    • -

      lid zijn van een maatschap, of

    • -

      bestuurder, vennoot of aandeelhouder zijn van een onderneming, opgericht in de vorm van een vennootschap.

Artikel

74

Artikel

75

Artikel

76

Hoofdstuk

VII

Controle

Artikel

78

Op eerste vordering van ambtenaren van de rijksbelastingdienst of van opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering is de bestuurder van een motorrijtuig verplicht dat te doen stilstaan.

Artikel

79

Hoofdstuk

VIII

Bijzondere bepalingen

Artikel

80

Behoudens wettige bevoegdheid tot heffing van tol, de bevoegdheid van de provincies ingevolge de Provinciewet tot het heffen van opcenten op de motorrijtuigenbelasting en de bevoegdheid van de gemeenten ingevolge de Gemeentewet tot het heffen van parkeerbelastingen, wordt ter zake van het gebruik van de weg met motorrijtuigen geen belasting geheven door andere publiekrechtelijke lichamen dan het Rijk.

Artikel

82

Het bedrag aan belasting en de daarop geheven toeslagen en opcenten tezamen wordt naar beneden afgerond op gehele euro’s. Bedragen met betrekking tot een teruggaaf van belasting worden naar boven afgerond op gehele euro’s.

Artikel

83

Bij wijziging van het tarief van de belasting vindt de tariefwijziging geen toepassing voor dat gedeelte van de voor een motorrijtuig over een of meer tijdvakken geheven belasting dat is gelegen na het tijdstip met ingang waarvan de wijziging van toepassing is.

Artikel

84

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter verzekering van een juiste toepassing van de wet nadere regels worden gesteld ter aanvulling van in deze wet geregelde onderwerpen.

Hoofdstuk

IX

Slotbepalingen

Artikel

85

De inwerkingtreding van deze wet wordt bij wet geregeld.

Artikel

86

Deze wet kan worden aangehaald als Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Financiën, M. J. J. van Amelsvoort
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin