Artikel
1
In deze regeling wordt verstaan onder:
College van Gedeputeerde Staten van Limburg.
Besluit
In deze regeling wordt verstaan onder:
College van Gedeputeerde Staten van Limburg.
De landinrichtingscommissie, hierna te noemen de commissie, vergadert als regel een maal per twee maanden en voorts:
zo dikwijls als de voorzitter dit wenselijk acht;
wanneer de voorzitter daartoe van een meerderheid van de leden een gemotiveerd verzoek ontvangt;
wanneer de voorzitter door of vanwege de Centrale Landinrichtingscommissie, hierna te noemen de centrale commissie, dan wel door of vanwege Gedeputeerde Staten danwel door of vanwege het bevoegd orgaan wordt verzocht een vergadering bijeen te roepen.
De vergaderingen van de commissie worden voorbereid door een agendacommissie, bestaande uit de voorzitter en de secretaris van de commissie tevens de districtsingenieur van de Dienst Landelijk Gebied van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de ingenieur van het Kadaster.
De districtsingenieur en de ingenieur van het Kadaster kunnen zich doen vervangen.
Ieder lid van de commissie kan schriftelijk gemotiveerd bij de agendacommissie, voorstellen voor agendapunten indienen.
De commissie nodigt steeds tot haar vergadering uit:
de districtsingenieur;
de ingenieur van het Kadaster;
de regiodirecteur van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;.
de adviserende leden die ingevolge artikel 28, vierde lid, van de wet zijn benoemd door Gedeputeerde Staten;
een of meer adviserende leden die ingevolge artikel 99, tweede lid, onderdeel b, van de wet zijn benoemd door het bevoegd orgaan.
De personen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, kunnen zich doen vervangen door of vergezellen van een door hen aan te wijzen ambtenaar. De persoon bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, kan zich doen vervangen door of vergezellen van twee door hem aan te wijzen ambtenaren.
De adviserende leden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d respectievelijk e, kunnen zich doen vervangen door een door hen aan te wijzen persoon, voor zover deze mogelijkheid voortvloeit uit het benoemingsbesluit ingevolge artikel 28, vierde lid, van de wet, respectievelijk het benoemingsbesluit ingevolge artikel 99, tweede lid, onderdeel b, van de wet.
De commissie zendt van elke vergadering de agenda met bijbehorende stukken ter kennisneming aan de directeur LNO in de desbetreffende provincie, de directeur van het Kadaster en Openbare Registers, aan het secretariaat van de centrale commissie, die zich in de vergadering kan laten vertegenwoordigen en aan het bevoegd orgaan.
De secretaris van de commissie legt in een verslag vast hetgeen in de vergadering is behandeld. Dit verslag maakt steeds deel uit van de bij de agenda van de eerstvolgende vergadering behorende stukken.
De secretaris van de commissie zendt een afschrift van alle correspondentie met derden aan de inspecteur Landinrichting (hierna te noemen de inspecteur) en de directeur van het Kadaster en de Openbare Registers, aan de regiodirecteur en aan Gedeputeerde Staten voor zover betrekking hebbende op aangelegenheden betreffende de planvorming.
De secretaris van de commissie draagt zorg voor de archiefvorming volgens de bepalingen en instructies opgesteld voor het archiefbeheer van de Dienst Landelijk Gebied van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
De commissie maakt bij de voorbereiding en de uitvoering van de aanpassingsinrichting op basis van door de directeur van de Dienst Landelijk Gebied van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij gegeven voorschriften, gebruik van de diensten van het door hem aangewezen directievoerend lichaam.
Indien de commissie op grond van artikel 29 van de wet een subcommissie instelt, wordt het secretariaat van de subcommissie vervuld door de secretaris van de commissie.
De commissie stelt een instructie op voor iedere subcommissie.
De commissie stelt voor de duur van de voorbereiding, respectievelijk de uitvoering, van de aanpassingsinrichting een netwerkplanning vast.
De commissie stelt de netwerkplanning op in samenwerking met de districtsingenieur en de ingenieur van het Kadaster na overleg met het bevoegd orgaan en stelt op basis daarvan een kredietplanning op, beide volgens de daartoe door de directeur van de Dienst Landelijk Gebied van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij gegeven voorschriften.
De commissie zendt door tussenkomst van de inspecteur een afschrift van de netwerkplanning en de kredietplanning aan de directeur van de Dienst Landelijk Gebied van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, aan de hoofddirecteur van de Dienst van het Kadaster en de Openbare Registers en aan het bevoegd orgaan.
De commissie stelt jaarlijks in oktober, op basis van de netwerkplanning, na overleg met het bevoegd orgaan, een werkplan vast volgens de daartoe door de directeur van de Dienst Landelijk Gebied van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij gegeven voorschriften met inachtneming van de beschikbare kredieten. Het werkplan behoeft de instemming van de directeur van de Dienst Landelijk Gebied van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
Ter verwezenlijking van de taakstelling voor de grondverwerving, die nader wordt uitgewerkt in het aanpassingsplan worden door het bureau beheer landbouwgronden, hierna te noemen het bureau, gronden verworven op basis van een na overleg met de commissie vastgesteld aankoopbeleid. Over de resultaten wordt periodiek door het bureau schriftelijk verslag gedaan aan de commissie, die in de gelegenheid wordt gesteld het gevoerde beleid ter discussie te stellen.
De commissie volgt de door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij gegeven regelen inzake de toepassing van artikel 11, eerste lid, van de wet onderscheidenlijk artikel 146, derde lid, van de wet.
Op het tijdelijk beheer en de vervreemding van land verworven door het bureau in landinrichtingsgebieden is de Regeling beheer en vervreemding in landinrichtingsgebieden in uitvoering van toepassing.
De commissie legt jaarlijks verantwoording af aan het bureau inzake het gevoerde beheer volgens door de centrale commissie vast te stellen richtlijnen.
Ten aanzien van de in enig jaar benodigde grond voor de in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van de in het eerste lid genoemde regeling bedoelde doeleinden doet de commissie voor 1 oktober van het daaraan voorafgaande jaar een voorstel aan het hoofd beheer landbouwgronden die in overeenstemming met de commissie beslist.
Bij verrekening van de voor overbedeling door het bureau beschikbaar gestelde gronden volgt de commissie de richtlijnen van de centrale commissie op.
Voor zover het aanpassingsplan ingevolge artikel 102, eerste lid, onderdeel d, van de wet met toepassing van artikel 143, eerste lid, aanhef en onder b van de wet voornemens voor de toewijzing van gronden aan het Rijk, een ander openbaar lichaam of een andere rechtspersoon bevat, voert de commissie onderhandelingen met het desbetreffende openbaar lichaam of de desbetreffende rechtspersoon op basis van een taxatierapport, opgemaakt door drie deskundigen, waarvan een is aangewezen door het openbaar lichaam of de rechtspersoon, een door de commissie en een derde door beide voornoemde deskundigen samen, tenzij anders wordt overeengekomen.
Ten minste zes maanden voor de in artikel 131, tweede lid, van de wet bedoelde toezending van het begrenzingenplan aan de centrale commissie, stelt de commissie de centrale commissie op de hoogte van de inhoud van het taxatierapport en het in een overeenkomst vastgelegde resultaat van de onderhandelingen teneinde de in artikel 147, eerste lid, van de wet bedoelde goedkeuring te verkrijgen.
Indien in een aanpassingsinrichting door het bureau verworven grond wordt gebruikt om door middel van een systematische overbedeling van de eigenaren korting als gevolg van de toepassing van artikel 143, eerste lid, aanhef en onder b, van de wet geheel of gedeeltelijk te compenseren, ontvangt het bureau door bemiddeling van de commissie, het volgens de door de centrale commissie gegeven richtlijnen bepaalde deel van het ingevolge artikel 147, tweede lid, van de wet met het openbaar lichaam overeengekomen bedrag.
De aanwending van verworven gronden dient in overeenstemming te zijn met de taakstelling als bedoeld in het plan ingevolge artikel 101 van de wet of met de taakstelling van een wijziging van het plan bedoeld in artikel 114 of van een uitwerking of uitbreiding van het plan bedoeld in artikel 115 van de wet. Voor elk der doeleinden dient van de verworven grond naar verhouding niet meer te worden vastgelegd dan overeenkomt met het evenredige aandeel van de taakstelling.
De commissie geeft de in artikel 23, vierde lid, van de Beschikking grondbankstelsel bedoelde schriftelijke verklaring af aan de regiodirecteur. Hieruit dient te blijken hoe naar verwachting de verkaveling en de ligging van de grond van de aanvrager ten opzichte van de bedrijfsgebouwen zullen zijn na verwezenlijking van het plan van toedeling.
Ten behoeve van de voorbereiding van het aanpassingsplan inventariseert de landinrichtingscommissie de sectorale inrichtingswensen voor het gebied.
De commissie stelt het voorontwerp voor het aanpassingsplan, bedoeld in artikel 103 van de wet op, op grondslag van het in artikel 97, tweede lid, van de wet bedoelde voorstel na overleg met het bestuursorgaan als bedoeld in artikel 103, eerste lid, van de wet en rekening houdend met de in artikel 21 bedoelde inrichtingswensen.
De HELP-methode vormt het uitgangspunt voor de beschrijving van de te verwachten gevolgen van de in het aanpassingsplan vervatte maatregelen en voorzieningen.
De commissie stuurt het concept van het in het eerste lid bedoelde voorontwerp door tussenkomst van de regiodirecteur voor commentaar aan de secretaris van de centrale commissie, die een antwoord naar de commissie laat uitgaan.
Na ontvangst van het antwoord van de secretaris van de centrale commissie brengt de commissie het voorontwerp in de inspraak, als bedoeld in artikel 104, derde lid, van de wet met inachtneming van het antwoord als bedoeld in het derde lid.
Het voorontwerp van het aanpassingsplan maakt met betrekking tot de financiële bijdragen van openbare lichamen melding van de overeenstemming als bedoeld in artikel 102, derde lid, juncto artikel 35, tweede lid, van de wet.
Met betrekking tot een voorontwerpwijziging van het aanpassingsplan, als bedoeld in artikel 114 van de wet, zijn de artikelen 22 en 23 van toepassing.
De commissie werkt, op basis van het door Gedeputeerde Staten ingevolge artikel 108, eerste lid, van de wet vastgestelde aanpassingsplan met inachtneming van het in artikel 12 bedoelde werkplan, in overleg met de districtsingenieur de voorzieningen nader uit en legt ze in bestekvorm ter instemming voor aan de inspecteur.
De commissie draagt er zorg voor dat de voor de uitvoering benodigde vergunningen worden verkregen.
De commissie stelt, nadat de in artikel 25 bedoelde instemming is verkregen en na overleg met het bevoegd orgaan en met de inspecteur, die hierbij optreedt namens de directeur van de Dienst Landelijk Gebied van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, het tijdstip en tempo van de uitvoering vast, waarna tot aanbesteding kan worden overgegaan.
Op de in artikel 128 van de wet bedoelde werken is het Besluit Aanbesteding Werken 1973 van toepassing. De commissie draagt er zorg voor dat deze werken overeenkomstig dit besluit openbaar worden aanbesteed. Slechts om enkele met name in het eerdergenoemde besluit genoemde redenen kan worden afgezien van openbare aanbesteding. Indien niet tot openbare aanbesteding kan worden overgegaan, dient voor de dan te volgen werkwijze tijdig een gemotiveerd voorstel ter instemming aan de directeur van de Dienst Landelijk Gebied van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij te worden voorgelegd.
De commissie draagt er zorg voor dat de aanbesteding geschiedt overeenkomstig het Uniform Aanbestedingsreglement-E.E.G. 1991 respectievelijk het Uniform Aanbestedingsreglement 1986. Zij zendt nota's van inlichtingen, het proces-verbaal van aanbesteding en daarmee vergelijkbare stukken in viervoud aan de inspecteur.
Indien het aanpassingsplan als bedoeld in artikel 108, eerste lid, van de wet in boerderijverplaatsing voorziet, volgt de commissie de richtlijnen voor bedrijfsverplaatsing september 1990 van de centrale commissie op.
De door de commissie ten behoeve van de toepassing van artikel 129, tweede lid, van de wet vast te stellen schadevergoedingsnormen behoeven de goedkeuring van de centrale commissie.
Indien het aanpassingsplan als bedoeld in artikel 108, eerste lid, van de wet voorziet in een financiële bijdrage in de kosten van door particulieren aan te leggen beplantingen, volgt de commissie de richtlijnen voor door particulieren aan te leggen beplantingen van de centrale commissie.
De commissie tekent voor akkoord de toekenning aan belanghebbenden van een financiële bijdrage door de Landinrichtingsdienst in de kosten van door particulieren aan te leggen beplantingen.
Met de in het tweede lid bedoelde ondertekening geeft de commissie te kennen dat:
zij instemt met het tijdstip van aanvang van de werken;
de werken in overeenstemming zijn met het aanpassingsplan als bedoeld in artikel 108, eerste lid, van de wet;
zij de ingevolge artikel 117, eerste lid, van de wet bedoelde toestemming verleent.
De commissie zal de ingevolge artikel 151 van de wet ingekomen pachtovereenkomsten onmiddellijk na ontvangst inschrijven in een register.
De commissie volgt bij de schattingen als bedoeld in de artikelen 166 en 210 van de wet aanwijzingen op, welke de centrale commissie haar ter zake geeft.
De commissie doet een voorstel aan de centrale commissie voor een stelsel van classificatie van de grond, met inachtneming van het bepaalde in artikel 162, tweede lid, van de wet.
Op een door de centrale commissie te bepalen dag houdt de commissie met de schatters, bedoeld in artikel 164 van de wet, de inspecteur en districtsingenieur, de ingenieur van het Kadaster en voor zover nodig andere deskundigen, een bijeen- komst, waarop onder leiding van een vertegenwoordiger van de centrale commissie, namens deze commissie, het stelsel van classificatie, als bedoeld in artikel 163 van de wet, wordt vastgesteld en door alle aanwezigen ondertekend.
De commissie doet een voorstel aan de centrale commissie voor de aanwijzingen voor de schatters als bedoeld in artikel 210, derde lid, van de wet.
Op een door de centrale commissie te bepalen dag houdt de commissie met de schatters, bedoeld in artikel 164 van de wet, de inspecteur, de districtsingenieur, de ingenieur van het Kadaster en voor zover nodig andere deskundigen, een bijeen- komst, waarop onder leiding van een vertegenwoordiger van de centrale commissie de aanwijzingen van de centrale commissie worden vastgesteld.
Voor de werkzaamheden van de schatters stelt de centrale commissie vergoedingen vast, alsmede de voorwaarden waaronder deze worden verleend.
De commissie volgt bij het opmaken van een ontwerp van het plan van tijdelijk gebruik als bedoeld in artikel 190, eerste lid, van de wet door de centrale commissie verstrekte voorschriften op.
De commissie zendt aan de centrale commissie tegelijk met het in artikel 131, eerste lid, van de wet bedoelde ontwerp van een begrenzingenplan, vergezeld van een voorstel tot vaststelling, een ontwerp van de voorstellen als bedoeld in artikel 131, vierde lid, van de wet.
De commissie doet een voorstel aan de centrale commissie voor richtlijnen voor het plan van toedeling als bedoeld in artikel 195 van de wet.
Nadat de wensen, bedoeld in artikel 198 van de wet, zijn uitgebracht stelt de ingenieur van het Kadaster op de grondslag van de in artikel 195 van de wet bedoelde richtlijnen een ontwerp van het plan van toedeling op in overeenstemming met de districtsingenieur. Nadat deze overeenstemming is verkregen, wordt het ontwerp ter verdere behandeling aangeboden aan de commissie.
De in het kader van het aanpassingsplan uitgevoerde werken, die overeenkomstig het bepaalde in artikel 133, eerste lid, van de wet zullen worden toegewezen, worden door de commissie beheerd en onderhouden tot aan de tijdstippen als bedoeld in artikel 135 van de wet, tenzij een eerder tijdstip is overeengekomen.
Teneinde het beheer en onderhoud van de in het eerste lid bedoelde werken, niet langer te doen plaatsvinden dan noodzakelijk is, zal de commissie het begrenzingenplan, bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de wet danwel een voorstel tot goedkeuring van de werken bedoeld in artikel 135, tweede en derde lid, van de wet zo spoedig mogelijk aan de centrale commissie zenden.
De commissie volgt bij de behandeling van de bezwaren tegen de lijst van rechthebbenden, de eerste schatting, het plan van tijdelijk gebruik, het plan van toedeling alsmede de lijst der geldelijke regelingen de voorschriften op welke ter zake door de centrale commissie zijn gegeven.
De commissie maakt voor de vervulling van haar taak gebruik van de door de centrale commissie voorgeschreven modelformulieren.
Deze regeling treedt in werking met ingang van tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling kan worden aangehaald als: Regeling werkwijze Landinrichtingscommissie voor de aanpassingsinrichting Stevol.
Deze regeling zal in de Staatscourant worden geplaatst.